ECLI:NL:RBGRO:2010:BP0838

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
30 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-876 BESLU
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie in verband met omrijschade door Tracébesluit Rijksweg 7

In deze zaak heeft Eemsland B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu, dat het bezwaar van Eemsland B.V. tegen een eerder besluit om nadeelcompensatie af te wijzen, ongegrond verklaarde. Het verzoek om nadeelcompensatie was ingediend naar aanleiding van omrijschade die Eemsland B.V. zou lijden door de aanleg van het Euvelgunnetracé, onderdeel van het Tracébesluit Rijksweg 7. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ingediende verzoek om nadeelcompensatie van gelijke strekking was als een eerder verzoek dat reeds was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om nadeelcompensatie als een herhaalde aanvraag moest worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van Eemsland B.V. ongegrond, omdat er geen rechtens relevante novums waren aangevoerd die een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit mogelijk maakten. De rechtbank wees erop dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep konden instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 10/876 BESLU
Uitspraak in het geschil tussen
Eemsland B.V., gevestigd te Oudeschip, eiseres,
en
de Minister van Infrastructuur en Milieu (als rechtsopvolger van de Minister van Verkeer en Waterstaat), verweerder,
gemachtigde: mr. J. Wouda,
1. Onderwerp van geschil
Eiseres heeft op 23 augustus 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juli 2010. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 7 januari 2010 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de afwijzing van een verzoek van eiseres om nadeelcompensatie in verband met zogeheten omrijschade als gevolg van het Tracébesluit Rijksweg 7, zuidelijke ringweg Groningen (hierna: het Tracébesluit).
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 17 december 2010.
Eiseres werd aldaar vertegenwoordigd door [eiseres]
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
In 1980 is de maatschap [betrokkene] opgericht. Dit is de rechtsvoorganger van Eemsland B.V. De maatschap heeft uit de nalatenschap van [betrokkene] ongeveer 23 hectare grond aan de Euvelgunnerweg te Groningen overgenomen, evenals de pacht van de gemeente Groningen van de boerderij aan de Euvelgunnerweg 30. Eind 1980 is op het perceel Euvelgunnerweg 37a een ligboxenstal voor melkvee in gebruik genomen.
Verweerder heeft bij brief van 11 april 2000 aan de voorzitter van de Tweede Kamer en de Staten Generaal bekend gemaakt haar standpunt inzake de Tracéwetprocedure A7/zuidelijke ringweg Groningen.
In die brief wordt geconstateerd dat op de zuidelijke ringweg Groningen als onderdeel van zowel de A7 als van het ringwegenstelsel rond de stad Groningen veelvuldig verkeerscongesties optreden. In verband hiermee zijn maatregelen nodig waarvoor verschillende alternatieven zijn uitgewerkt. In meergenoemde brief wordt gekozen voor een aantal maatregelen waaronder het Tracébesluit voor het treffen van maatregelen aan de bestaande zuidelijke ringweg Groningen en de aanleg als autoweg van een kortsluitende verbinding tussen de A7 nabij Engelbert en de N46 ter hoogte van de aansluiting Driebond. Deze kortsluitende verbinding staat bekend als het Euvelgunnetracé Noord.
In 2001 is de maatschap [betrokkene]s in zijn geheel overgegaan in de besloten vennootschap Eemsland B.V. (fiscaal geruisloze overgang).
Eind 2001 is het ontwerptracébesluit ter visie gelegd.
Op 28 mei 2002 heeft verweerder het Tracébesluit genomen.
In de toelichting op het Tracébesluit wordt het Euvelgunnetracé Noord nader beschreven. In paragraaf 2.4.4 van de toelichting is het volgende vermeld:
“Fietsverkeer en ontsluiting percelen
In verband met de doorsnijding door het Euvelgunnetracé van de aanwezige landbouw-/fietsroute langs de noord-/oostzijde van rijksweg 7 is voorzien in de aanleg van een nieuwe landbouwweg c.q. fietspad die bij de aansluiting Engelbert het Euvelgunnetracé kruist. Ter plaatse is overigens nog een landbouwweg ter ontsluiting van enkele landbouwpercelen ontworpen. De Olgerweg wordt ter plaatse van het Euvelgunnetracé afgesloten voor het doorgaande verkeer. Voor het fietsverkeer is ter plaatse een onderdoorgang ontworpen die aansluit op de Kielerbocht.”
Namens eiseres is aan verweerder verzocht om nadeelcompensatie in verband met omrijschade als gevolg van de aanleg van het Euvelgunnetraject (A7).
Bij besluit van 24 mei 2006 heeft verweerder het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie afgewezen.
Namens eiseres is bij brief van 26 juni 2006 een bezwaarschrift tegen dit besluit bij verweerder ingediend.
Bij besluit op bezwaar heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 24 mei 2006 gehandhaafd. In de motivering van het besluit op bezwaar heeft verweerder aangegeven dat de geconstateerde onduidelijkheid over de toekomstige functie van de bedrijfsgebouwen door eiseres niet c.q. niet voldoende weggenomen is. Daarmee staat volgens de inhoud van dit besluit onvoldoende vast of en in welke mate eiseres schade zal lijden en dus in aanmerking komt voor nadeelcompensatie.
In het besluit van 24 mei 2006 wordt door verweerder de bereidheid uitgesproken om een nieuwe aanvraag in behandeling te nemen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen zijn verkeersbesluiten genomen met betrekking tot de Olgerweg, waaronder in 2006 een besluit tot vaststelling van een maximum snelheid van 60 km/u en op 1 april 2009 een besluit waarin de toegestane hoogte van een voertuig is bepaald op 2.50 meter in verband met de beperkte hoogte van de tunnel onder het Euvelgunnetracé.
Namens eiseres is bij brief van 3 januari 2009 bij verweerder wederom een verzoek ingediend om nadeelcompensatie in verband met omrijschade als gevolg van de aanleg van het Euvelgunnetraject. Ter onderbouwing van dit verzoek is namens eiseres aangegeven dat de aanleg van deze weg ertoe geleid heeft dat er omgereden dient te worden voor het transport van rundveemest en ruwvoer tussen het bedrijf van eiseres aan de Euvelgunnerweg en het bij dat bedrijf gelegen gras- en maïsland. Voorts is namens eiseres in dat verband gewezen op het feit dat er in de mestkelders ongeveer 800 ton rundveemest aanwezig is en dat deze mest in het voorjaar van 2009 zal worden aangewend voor percelen grond te Engelbert, de Olgerweg en Roodehaan.
Verweerder heeft het verzoek van eiseres ter advisering voorgelegd aan de schadecommissie.
De schadecommissie heeft op 17 maart 2009 een hoorzitting gehouden. Namens eiseres heeft R. Berends het verzoek toegelicht. Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
Op 25 augustus 2009 heeft de schadecommissie een conceptadvies toegezonden aan betrokken partijen en aangegeven dat binnen acht weken daarop commentaar kan worden gegeven.
Namens eiseres is bij brief van 19 oktober 2009 gereageerd op het conceptadvies van de schadecommissie.
In het advies van 30 november 2009 heeft de schadecommissie aangegeven dat het verzoek om schadevergoeding van eiseres afgewezen dient te worden. Daaraan legt de schadecommissie voor zover thans van belang ten grondslag dat eiseres, gelet op de brief van 11 april 2000 van verweerder met betrekking tot het Euvelgunnetracé, vanaf april 2000 had kunnen weten dat de Olgerweg voor doorgaand landbouwverkeer afgesloten zou kunnen worden, althans dat eiseres met die mogelijkheid rekening had kunnen en moeten houden. Dat eerst in het Tracébesluit dat eind 2001 in ontwerp ter visie is gelegd met zoveel woorden wordt vermeld dat de Olgerweg wordt afgesloten voor al het doorgaande verkeer behalve fietsverkeer, doet daar niet aan af volgens verweerder.
Bij primair besluit van 7 januari 2010 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de schadecommissie, het verzoek om nadeelcompensatie van eiseres in verband met omrijschade als gevolg van het Tracébesluit afgewezen.
Namens eiseres is bij brief van 11 januari 2010 een bezwaarschrift tegen dit besluit bij verweerder ingediend.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten bij de bezwaarcommissie, van welke gelegenheid geen gebruik is gemaakt.
De bezwaarcommissie heeft verweerder bij brief van 9 juli 2010 geadviseerd het bezwaarschrift van eiseres ongegrond te verklaren.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de bezwaarcommissie, het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3.2 Toepasselijke regelgeving
Verweerder heeft op 1 september 1999 de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat (hierna: de Regeling) vastgesteld (Stcrt. 1999/172).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling kent de minister degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt bij het nemen van een besluit omtrent schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 11 in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling komt binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking.
Ingevolge artikel 5 van de Regeling wordt schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang niet vergoed.
Ingevolge artikel 6 van de Regeling kan de in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Regeling heeft de commissie tot taak de minister van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.
Ingevolge het derde lid van dit artikel bestaat de commissie uit drie onafhankelijke deskundigen, die door de minister worden benoemd. In eenvoudige gevallen kan de minister volstaan met de benoeming van één onafhankelijke deskundige. Indien de commissie uit drie leden bestaat, wijst de minister de voorzitter aan.
3.3 Overwegingen
In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder terecht en op juiste gronden het verzoek om nadeelcompensatie van eiseres in verband met omrijschade als gevolg van het Tracébesluit afgewezen heeft.
Ambtshalve ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het verzoek om nadeelcompensatie van 3 januari 2009 aangemerkt dient te worden als een herhaalde aanvraag, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), onder meer kenbaar uit de uitspraak gepubliceerd in AB 2007/378, vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
De rechtbank overweegt voorts dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet voor dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
De rechtbank stelt vast dat namens eiseres eerder een verzoek om nadeelcompensatie in verband met omrijschade als gevolg van het Tracébesluit bij verweerder is ingediend. Bij besluit van 24 mei 2006 heeft verweerder dit verzoek om nadeelcompensatie afgewezen. Het daartegen door eiseres ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij besluit op bezwaar van 26 juni 2006 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit op bezwaar heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
Vastgesteld wordt dat namens eiseres bij brief van 3 januari 2009 een herhaald verzoek om nadeelcompensatie in verband met omrijschade als gevolg van het Tracébesluit bij verweerder is ingediend. Bij besluit van 7 januari 2010 heeft verweerder dit verzoek om nadeelcompensatie afgewezen. Het daartegen door eiseres ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
In de uitspraak van 1 september 2010 in zaaknummer 201002114/1/V1, heeft de AbRS overwogen dat het hiervoor weergegeven toetsingskader met betrekking tot een herhaalde aanvraag een ambtshalve te beoordelen aspect betreft en dat een onherroepelijke uitspraak van een (voorzieningen)rechter op een beroep niet met zich brengt dat dit beoordelingskader in de aan de orde zijnde procedure niet dient te worden gevolgd.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 7 januari 2010 van gelijke strekking is als het besluit van 24 mei 2006. In het besluit op bezwaar van 26 juni 2006, dat zoals reeds is aangegeven formele rechtskracht heeft gekregen, is onder meer vermeld dat verweerder geen definitief oordeel uitgesproken heeft, omdat in het besluit van 24 mei 2006 de bereidheid is uitgesproken om een nieuwe aanvraag in behandeling te nemen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Naar analogie van de voornoemde uitspraak van de ABRS is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat het besluit op bezwaar van 26 juni 2006 formele rechtskracht heeft gekregen, niet met zich brengt dat het door eiseres bij brief van 3 januari 2009 ingediende verzoek om nadeelcompensatie in het licht van het eerder gedane verzoek niet als een herhaalde aanvraag dient te worden opgevat en dat het vorenbedoelde beoordelingskader in de onderhavige procedure niet dient te worden gevolgd. Nu de aanvraag om nadeelcompensatie van eiseres van 7 januari 2010 van gelijke strekking is als het eerdere verzoek om nadeelcompensatie, volgt uit het meergenoemde beoordelingskader dat er in het onderhavige geval sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres geen rechtens relevant novum aan de herhaalde aanvraag van 7 januari 2010 ten grondslag heeft gelegd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat ter zitting door de gemachtigde van eiseres is aangegeven dat er, gelet op de overwegingen van verweerder in het besluit op bezwaar van 26 juni 2006, sprake is van een naar aard en inhoud gelijkluidend verzoek om nadeelcompensatie als het eerdere gedane verzoek. Het ter zitting gestelde dat het verzoek om nadeelcompensatie als een principeverzoek dient te worden beschouwd om vervolgens bij een positieve uitkomst van deze procedure vervolgschade te kunnen claimen nu de omrijschade zich in de visie van eiseres ieder jaar voordoet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een rechtens relevant novum in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.
Nu in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, is er voor een (inhoudelijke) rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats.
Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiseres ongegrond. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, en in het openbaar door hem uitgesproken op 30 december 2010 in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: hvk