RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
Parketnummer: 18/070298-02
Kenmerk: RK 10/252
BESLISSING van de rechtbank te Groningen, meervoudige raadkamer voor strafzaken, op een vordering van de officier van justitie in het arrondissement Groningen d.d. 7 april 2010, ontvangen ter griffie van de rechtbank d.d. 8 april 2010, strekkende tot verlenging met twee jaren van de termijn gedurende welke van kracht is de last tot terbeschikkingstelling van:
[naam betrokkene],
geboren te [geboorteplaats + geboortedatum betrokkene],
verblijvende in[verblijfplaats betrokkene],
hierna te noemen ‘betrokkene’.
Bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 29 april 2004 werd betrokkene ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De terbeschikkingstelling is ingegaan op 14 mei 2004 en werd laatstelijk bij beslissing van deze rechtbank d.d. 28 mei 2008 met twee jaren verlengd.
De rechtbank heeft gelet op:
- de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling;
- het strafdossier met het bovenvermelde parketnummer;
- het verlengingsadvies d.d. 12 maart 2010, ondertekend door drs. P.A.J. Hulsbos, psychiater en plaatsvervangend hoofd van de inrichting, verbonden aan De Pompestichting;
- de wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van
betrokkene;
- de adviezen d.d. 4 maart 2010 als bedoeld in artikel 509o, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering, opgemaakt door drs. F.C.P. Zuidhof, psycholoog respectievelijk drs. J.L.M. Dinjens, psychiater, beiden niet verbonden aan de kliniek waar betrokkene verblijft;
- het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 5 november 2010, opgemaakt door E.J. Muller, psycholoog en H.C. Went, psychiater;
- het proces-verbaal van de zitting van 4 mei 2010;
- de beslissing van deze rechtbank d.d. 17 mei 2010.
De rechtbank heeft ter openbare zitting van 24 november 2010 gehoord de officier van justitie, betrokkene en diens raadsman, mr. E.J. de Mare, advocaat te Groningen. Tevens heeft de rechtbank als deskundigen gehoord mevrouw drs. H.C. Went, psychiater, en de heer drs. E. Otte, psycholoog.
Aanvang en verloop van de terbeschikkingstelling
Betrokkene is bij vonnis van deze rechtbank van 17 juli 2003 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden. De rechtbank heeft bij dat vonnis tevens de terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelast. Bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 29 april 2004 is betrokkene vervolgens in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en is de terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelast. Zowel de rechtbank als het gerechtshof hebben hun oordeel dat betrokkene ter beschikking moest worden gesteld met name gegrond op de rapporten van de deskundigen Takkenkamp (psychiater) en De Bruijn (psycholoog) van respectievelijk 16 juni 2003 en 20 juni 2003. In deze rapporten wordt, kort samengevat, geconcludeerd dat het mogelijk is geweest dat betrokkene ten tijde van het plegen van het delict psychotisch was, maar dat dit niet vast staat. Tevens wordt geconcludeerd dat betrokkene waarschijnlijk een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met schizotypische trekken heeft. Een behandeladvies kon niet worden gegeven.
De terbeschikkingstelling is vervolgens aangevangen in mei 2004, maar betrokkene werd pas op 23 januari 2006 opgenomen in De Pompestichting (hierna: de kliniek). De kliniek heeft op 21 februari 2006 een verlengingsadvies uitgebracht. Hierin is onder andere te lezen dat de kliniek voortborduurt op de door Takkenkamp en De Bruijn uitgebrachte rapporten uit juni 2003. De diagnose/werkhypothese van de kliniek wordt op basis van de conclusies van deze rapporten en de eigen, zij het korte, observatie, vastgesteld op schizofrenie van het paranoïde type. Op 4 maart 2008 wordt opnieuw een verlengingsadvies uitgebracht door de kliniek. Ook uit dit advies blijkt dat de kliniek voortbouwt op de al eerder door de kliniek gestelde werkhypothese.
In het verlengingsadvies van 12 maart 2010 wordt door de kliniek wederom geadviseerd de terbeschikkingstelling van betrokkene te verlengen met twee jaren. De externe deskundigen, Dinjens en Zuidhof voornoemd, komen tot de conclusie dat er in diagnostisch opzicht veel onduidelijkheden zijn die nader bekeken dienen te worden. Daartoe adviseren de deskundigen tot klinische observatie in een onafhankelijke instelling. Bij beslissing van 7 april 2010 heeft de rechtbank mede op grond van deze adviezen het onderzoek heropend onder gelijktijdige schorsing daarvan om betrokkene klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC).
In voormeld verlengingsadvies van de kliniek van 12 maart 2010 wordt geadviseerd tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaren. Dit verlengingsadvies houdt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – onder meer in:
DSM-IV-TR classificatie
As I 295.30 Schizofrenie, paranoïde type
As II 301.90 Persoonlijkheidsstoornis NAO, obsessief-compulsieve, passief-agressieve en antisociale persoonlijkheidstrekken
As III Geen
As IV Problemen met justitie (TBS status), andere omgevingsproblemen (onenigheid met gedwongen hulpverlening)
As V GAF-score = 41-50
Kijken we naar de actualiteit dan is het evident dat er vanuit de stoornis (schizofrenie, paranoïde type als gemengde persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige, passief agressieve en anti-sociale trekken en de daaraan gerelateerde verstoorde agressieregulatie) nog immer gesproken kan worden van een verhoogd recidivegevaar.
Betrokkene heeft aangegeven dat, indien de tbs-maatregel opgeheven wordt, hij onmiddellijk zal stoppen met enige vorm van professionele behandeling of begeleiding. Gezien zijn psychotische kwetsbaarheid, de persoonlijkheidsproblematiek, het gebrekkige sociale invoelingsvermogen, de vermijdende copingstijl en de verstoorde emotieregulatie wordt de kans dat betrokkene op termijn bij het opnieuw ervaren van vermeend onrecht en andere stresserende factoren overgaat tot al dan niet psychotisch gedreven geweld sterk verhoogd. Betrokkene zal dan immers minder goed in staat zijn de bij hem aanwezige agressieve ladingsgevoelens te reguleren en te controleren.
Voortgezet toezicht en een voortgezette psychiatrische behandeling is voor betrokkene noodzakelijk om de kans op delictrecidive te minimaliseren. De TBS maatregel dient de continuïteit van toezicht en behandeling te waarborgen. We achten betrokkene vooralsnog potentieel gevaarlijk, gezien zijn kwetsbare psychiatrisch toestandsbeeld en persoonlijkheidsstructuur en de nog immer in de behandeling waargenomen verstoorde agressieregulatie, het gebrek aan ziektebesef en inzicht in de delictfactoren. Wij adviseren derhalve om de maatregel van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor betrokkene met de duur van twee jaar te verlengen.
In het psychologisch rapport d.d. 4 maart 2010 van drs. Zuidhof voornoemd, wordt geen advies gegeven ten aanzien van de wenselijkheid van verlenging van de maatregel vanwege de beperkte uitvoering van het onderzoek. Vragen omtrent diagnostiek, prognose en delictgevaarlijkheid blijven onbeantwoord. De diagnosestelling zoals gehanteerd door het FPC De Pompestichting (paranoïde schizofrenie en/of een persoonlijkheidsstoornis NAO) kan worden bevestigd noch weerlegd. De diagnoses zijn vooral post hoc gesteld en weinig overtuigend.
In het psychiatrisch rapport d.d. 4 maart 2010 van drs. Dinjens voornoemd, wordt geen advies gegeven ten aanzien van de wenselijkheid van verlenging van de maatregel. Wel wordt geadviseerd betrokkene klinisch te laten observeren omdat er twijfels zijn omtrent de diagnostiek bij absentie van duidelijk positieve symptomen en goed functioneren op de afdeling en er een groot aantal onduidelijkheden en hiaten in de diagnostiek bestaat.
In het advies van het NIFP, locatie PBC, d.d. 5 november 2010, wordt geadviseerd tot onvoorwaardelijke beëindiging van de maatregel. In het advies is – kort samengevat en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende vermeld:
Betrokkene is een 41-jarige Nederlandse man bij wie sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hoewel er sprake is van een scheefgroei in de persoonlijkheid, waarbij vooral de emotionele ontwikkeling gebrekkig is verlopen, wordt het niveau van een persoonlijkheidsstoornis niet gehaald. De gebrekkige ontwikkeling beperkt zich tot het affectieve vlak. Betrokkene beschikt over een ruim repertoire aan gezonde kenmerken die hiervoor compenseren.
Hoewel niet geheel kan worden uitgesloten of er aan het begin van betrokkenes detentie sprake is geweest van een psychose, kan dit ook niet met zekerheid worden aangetoond. De destijds door betrokkene zelf gerapporteerde symptomen worden door betrokkene toegeschreven aan de invloed van de dwangmedicatie. Symptomen als wanen en hallucinaties zijn door behandelaars nimmer gerapporteerd. De diagnose lijkt vooral te zijn gesteld op grond van betrokkenes regressieve gedrag van destijds, alsmede de verbetering van zijn gedrag op antipsychotische medicatie. Vermeld zij dat betrokkenes gedrag vanaf het begin van zijn arrestatie recalcitrant is geweest, hetgeen verklaard zou kunnen worden vanuit zijn rechtlijnigheid van denken.
De in De Pompestichting gestelde werkdiagnose paranoïde schizofrenie achten wij zo goed als uitgesloten. Deze diagnose lijkt vooral te zijn gesteld op de gunstige reactie van betrokkene op antipsychotische medicatie en op de aanwezigheid van negatieve symptomatologie. Bij nadere beschouwing lijkt het echter met name te gaan om de hierboven beschreven alexithymie, die al vanaf de vroege jeugd bij betrokkene bestaat. In de wettelijke aantekeningen valt op dat het affect bij betrokkene weliswaar vlak is, maar ook fluctueert naar gelang de situatie. Juist de aanwezigheid van dynamiek in het affect pleit tegen een defect als gevolg van schizofrenie. Ook het feit dat na staken van de medicatie geen psychotische verschijnselen bij betrokkene zijn waargenomen pleit tegen een chronisch psychotisch proces.
De bovenbeschreven gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was ook aanwezig ten tijde van het indexdelict. Hoewel niet volledig uit te sluiten is dat betrokkene ten tijde van het delict psychotisch was, zijn daar, afgaand op betrokkenes eigen verhaal nu, de getuigenverklaringen en het milieurapport geen aanwijzingen voor. Bij het indexdelict was de situationele context zeer specifiek. Bovendien heeft betrokkene voldoende controle over zijn agressieve impulsen. Onzes inziens hebben de beperkingen van betrokkene dan ook slechts in geringe mate doorgewerkt in het indexdelict.
Met betrekking tot de kans op herhaling van soortgelijke feiten als het indexdelict vanuit de gebrekkige ontwikkeling van betrokkene dient het volgende overwogen te worden. Het is niet ondenkbaar dat in onrechtsituaties opnieuw betrokkenes rigiditeit wordt aangesproken, waarbij hij zich naar verwachting moeilijk zal kunnen losmaken van het ingeslagen gedachtespoor. Het is daarnaast niet helemaal uit te sluiten dat betrokkene – ook al zijn hiervoor geen duidelijke aanwijzingen – ten tijde van het delict psychotisch was, en of dit heeft doorgewerkt in een delict.
Concluderend wordt het herhalingsrisico van een soortgelijk delict door het onderzoekend team op grond van het bovenstaande onderzoek ingeschat als laag tot matig. Deze klinische taxatie wordt ondersteund door de uitkomst van HCR-20, een risicotaxatie-instrument.
Voornoemde deskundige Went van het PBC, heeft het advies ter zitting bevestigd en nader toegelicht. Zij heeft aangegeven dat er geen aanwijzingen voor psychotische kwetsbaarheid zijn, wel is er sprake van alexithymie. Het rechtlijnige denken is een karaktertrek en geen stoornis. Er is wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar geen persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene wordt niet ingeperkt door de gebrekkige ontwikkeling en kan voldoende compenseren met gezonde functies. Er is onvoldoende sprake geweest van doorwerking in het delict zodat er geen behandeladvies wordt gegeven.
Voornoemde deskundige Otte van de kliniek, heeft het advies ter zitting bevestigd en nader toegelicht. Hij heeft aangegeven dat er bij binnenkomst in de kliniek voldoende aanleiding was om de diagnose zoals is terug te vinden in de verschillende verlengingsadviezen te stellen. De kliniek houdt dan ook vast aan het standpunt dat er nog recidivegevaar is. Door de impasse in de behandeling is het recidivegevaar niet verminderd. De kliniek is het eens met de conclusie van het PBC dat er iets mis is met het affect van betrokkene. Alexithymie is echter ook een belangrijk symptoom van een autistiforme stoornis. De kliniek plaatst de waarnemingen in een ander kader, zodat verschillende conclusies worden getrokken. Bovendien is de periode van observatie in het PBC van korte duur geweest en heeft de observatie in een andere setting plaatsgevonden dan de observaties die plaatsvonden in de Pompekliniek.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn vordering tot verlenging van de terbe¬schik¬king¬stelling met twee jaren.
Betrokkene heeft aangegeven zich te verzetten tegen een verlenging van de maatregel.
De raadsman van betrokkene heeft, zich daarbij met name baserend op de conclusies van het rapport van het PBC, zich verzet tegen een verlenging van de maatregel en heeft betoogd dat de terbeschikkingstelling moet worden beëindigd.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting, de inhoud van het verlengingsadvies, de adviezen van de externe deskundigen, het advies van het PBC en de door de deskundigen ter terechtzitting gegeven toelich¬ting, komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Uit de rapporten van Takkenkamp en De Bruijn van juni 2003 komt naar voren dat beide deskundigen destijds twijfels hadden over de door hen gestelde waarschijnlijke diagnoses. Geen van beiden heeft toentertijd een uitspraak gedaan over de - eventuele - relatie met het gepleegde delict. De kliniek heeft vervolgens de conclusies van deze rapporten overgenomen en haar werkhypothese hierop gebaseerd. Vervolgens heeft de kliniek, zo blijkt mede uit de verlengingsadviezen, steeds voortgeborduurd op deze werkhypothese. De externe deskundigen, die een beperkt onderzoek hebben kunnen doen, concluderen dat er veel vragen zijn omtrent de door de kliniek gehanteerde diagnostiek. Het PBC heeft een volledig onderzoek kunnen doen en op basis van dat onderzoek komen de deskundigen Muller en Went tot de conclusie dat er weliswaar sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, maar niet van een stoornis en dat het recidivegevaar laag tot matig is. De bevindingen en de conclusies van het PBC zijn door de kliniek niet, in elk geval onvoldoende, gemotiveerd tegengesproken, nu van de zijde van de kliniek niets anders is gesteld dan dat de kliniek een en ander in een ander kader plaatst c.q. door een andere bril beziet. De rechtbank is van oordeel dat het - uitgebreide - rapport van het PBC goed is onderbouwd en dat de onderbouwing de conclusies kan dragen. De rechtbank kan zich dan ook verenigen met de conclusies van het rapport van het PBC en neemt deze over.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, thans niet meer vereist dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt verlengd. De vordering van de officier van justitie zal dan ook worden afgewezen.
- wijst af de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Deze beslissing is aldus gegeven door mrs. F.J. Agema, voorzitter, L.H.A.M. Voncken en
G. Eelsing, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2010.