RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670384-10 / 18/650962-10 (promis)
datum uitspraak: 30 december 2010
raadsman: mr. U. van Ophoven
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum],
thans preventief gedetineerd in [detentieadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
28 oktober 2010 en 16 december 2010.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, onder het parketnummer 18/670384-10 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2010 te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1], met kracht, met een houten balk, althans een zwaar, stomp voorwerp, tegen/op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 september 2010 te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (meerdere) schedelbasisfracturen, hersenbloedingen, hersenkneuzingen en een verbrijzeld jukbeen, heeft toegebracht,
door deze [slachtoffer 1] opzettelijk, met kracht, met een houten balk, althans een zwaar, stomp voorwerp, tegen/op het hoofd te slaan;
hij op of omstreeks 18 september 2010 te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2], meermalen, met kracht, met een houten balk, althans een zwaar, stomp voorwerp, tegen/op het hoofd en/of tegen/op de linkeronderarm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 september 2010 te Zuidbroek, gemeente Menterwolde, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudige botbreuk in de linkeronderarm, heeft toegebracht, door deze opzettelijk, meermalen, met kracht, met een houten balk, althans een zwaar, stomp voorwerp, tegen/op het hoofd en/of tegen/op de linkeronderarm te slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 september 2010 te Zuidbroek, gemeente Menterwolde, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en een meervoudige botbreuk in de linkeronderarm, heeft toegebracht, door deze opzettelijk, meermalen, met kracht, met een houten balk, althans een zwaar, stomp voorwerp, tegen/op het hoofd en/of tegen/op de linkeronderarm te slaan.
Onder parketnummer 18/650962-10 is aan verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 september 2010 te Groningen ter uitvoering van de/het door verdachte voorgenomen misdrijven/misdrijf om aan [slachtoffer 3]en/of [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] met een (wijn)fles, althans met een zwaar voorwerp, met kracht op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 september 2010 te Groningen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] met een (wijn)fles, althans met een zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 18/670384-10 onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde met voorbedachte rade heeft begaan. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de slachtoffers met een houten balk tegen het hoofd heeft geslagen hetgeen naar de mening van de officier van justitie een poging tot doodslag oplevert.
Voor het bewijs heeft de officier van justitie met name gewezen op de aangifte, de medische informatie, de getuigenverklaringen van [getuige1],[getuige 2] ,[getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] en het feit dat verdachte langs het spoor van Zuidbroek richting Scheemda is aangetroffen en aangehouden. Verder heeft de officier van justitie gewicht toegekend aan de vergelijkbaarheid van het incident met het feit dat verdachte naar de mening van de officier op 14 september 2010 heeft gepleegd en met het feit dat verdachte blijkens een veroordeling door een rechtbank in Noorwegen in 2007 in Noorwegen heeft gepleegd.
De officier van justitie acht ook het onder parketnummer 18/650962-10 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Met een wijnfles op de hoofden van de slachtoffers slaan levert naar de mening van de officier van justitie een poging tot zware mishandeling op.
Voor het bewijs heeft de officier van justitie met name gewezen op de aangiftes, de fotoherkenning door één van de aangeefsters en de eigen verklaring van verdachte luidende: “Als ik veel drink weet ik niet wat ik doe” alsmede “Er is iets in die winkel gebeurd”.
Naar de mening van de officier van justitie versterkt het feit dat verdachte weigert te verklaren de overtuigingskracht van de bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen hem is tenlastegelegd.
Naar de mening van de raadsman zou uit de bewijsmiddelen afgeleid kunnen worden dat verdachte mogelijk de dader is van de in Zuidbroek gepleegde feiten (het onder parketnummer 18/670384-10 tenlastegelegde), maar zeker is dat allerminst.
Er is niet gezocht naar eventuele andere verdachten. De beschrijving van een persoon door de getuigen [getuige 3], [getuige 7], [getuige 1], [getuige 2] en het slachtoffer [slachtoffer 2] past niet zonder meer op verdachte en kan evengoed een ander betreffen. Er is bovendien geen technisch bewijs. Het feit dat verdachte op twee plaatsen langs het spoor is gezien bewijst niet dat hij op de plaats van het delict is geweest. Naar de mening van de raadsman kan verdachte evengoed via een andere weg langs de spoorbaan zijn beland. Verder moet bij het trekken van conclusies uit gelijksoortige werkwijzen in andere zaken naar de mening van de raadsman de nodige voorzichtigheid in acht worden genomen, temeer omdat voor het tenlastegelegde in Groningen geen veroordeling bestaat.
Het zwijgen van verdachte mag naar de mening van de raadsman niet in het nadeel van verdachte werken.
Ten slotte is de raadsman met de officier van justitie van mening dat de voorbedachte raad niet bewezen kan worden.
Met betrekking tot het onder parketnummer 18/650962-10 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte is aangehouden in een andere winkel niet zo ver van de plaats van het delict in de eerste winkel. De politie moest daar orde op zaken stellen en het was naar de mening van de raadsman niet meteen gericht op de aanhouding van verdachte. De verklaring van verdachte dat er iets in een winkel gebeurd zou zijn kan naar de mening van de raadsman niet als bewijs worden gebruikt. Verder voert hij aan dat de persoonsbeschrijving door de slachtoffers [slachtoffer 3]en [slachtoffer 4] en de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] slechts gedeeltelijk past op het signalement van verdachte. De fotoherkenning door het slachtoffer [slachtoffer 3] kan naar de mening van de raadsman niet als bewijsmiddel gelden nu de fotobladen die voor de confrontatie zijn gebruikt niet bij het dossier zijn gevoegd.
Als toch geconcludeerd zou worden dat verdachte de mishandeling heeft gepleegd, kan niet bewezen worden dat het gaat om een poging tot zware mishandeling, omdat niets bekend is over het motief van de dader en er dus geen conclusies kunnen worden getrokken over de bedoeling van de dader.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/670384-10 tenlastegelegde.
Een proces-verbaal d.d. 22 september 2010, opgenomen op pagina 166 tot en met 168 van dossier nummer 2010091717 d.d. 19 november 2010, inhoudende de aangifte van
[slachtoffer 2], zakelijk weergegeven:
Ik stond op zaterdag 18 september 2010 met een man op het station in Zuidbroek en wilde de trein van 06.30 uur nemen. Ik zag dat er plotseling vanuit het niets vanuit de richting van Scheemda een man aan kwam lopen. Deze man ging voor ons staan. Ik zag dat de man een soort balk bij zich had. Ik zag dat hij deze balk met beide handen vast had. Ik hoorde dat de man iets tegen ons zei. Ik dacht dat deze man ons op dat moment aansprak in de Duitse taal, doch ik begreep hem niet. Ik zag dat de man met beide handen de balk omhoog bracht. Ik zag dat deze man daarop met deze balk tegen het hoofd van de man sloeg die naast mij stond. Ik zag dat deze balk het hoofd trof van de man die naast mij stond. Ik zag dat deze man in elkaar zakte en op de grond viel. Ik zag dat deze man direct hevig begon te bloeden uit zijn hoofd. Ik zag verder dat de man nu voor mij ging staan. Ik zag dat hij de balk weer boven zijn hoofd bracht. Ik heb nog geroepen tegen deze man “doe het alstublieft niet”. Ik merkte echter dat dit niet hielp. Ik zag en voelde dat deze man daarop mij hard met deze balk tegen het hoofd sloeg. Deze balk raakte mij aan de linkerzijkant van mijn hoofd. Dit deed mij direct veel pijn. Ik zag dat de man de balk weer omhoog bracht kennelijk met de bedoeling mij nog een keer te slaan. Ik zag dat hij weer met deze balk naar mij uithaalde. Ik zag dat hij weer in de richting van mijn hoofd sloeg. Ik heb daarop in een reflex mijn linkerarm voor mijn hoofd gehouden. Ik zag en voelde dat mijn arm daarop met veel kracht door deze balk werd geraakt. Dit deed heel veel pijn. Door deze klap viel ik ook op de grond en geraakte ik buiten bewustzijn.
Een proces-verbaal d.d. 18 september 2010, opgenomen op pagina 66 tot en met 68 van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 18 september 2010, omstreeks 06.30 uur kregen wij verbalisanten, belast met de noodhulpsurveillance, de melding van de Regionale Meldkamer Groningen om te gaan naar het station te Zuidbroek. Ter plaatse troffen wij twee slachtoffers aan. Dit waren een man en een vrouw. De man lag op zijn rechterzij en was niet aanspreekbaar. Hij lag deels in de overkapping van perron 1. Wij zagen dat de man een bebloed gezicht had. Wij zagen dat er bloed uit zijn mond en neus kwam. Wij zagen een plas bloed liggen voor het gezicht van het mannelijke slachtoffer. Tevens zat er in de overkapping een vrouw. Wij, verbalisanten, zagen dat deze vrouw bloed in haar nek had. Deze vrouw was goed aanspreekbaar. Wij hoorden haar zeggen dat zij gewond was geraakt aan haar linkerarm en linkerachterhoofd. Wij hoorden haar zeggen dat zij door een jonge man was geslagen. Wij hoorden haar zeggen dat zij was geslagen met een balk.
Een proces-verbaal d.d. 18 september 2010, opgenomen op pagina 130 tot en met 132 van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van aanhouding, zakelijk weergegeven:
Op 18 september, omstreeks 08.00 uur, hielden wij verbalisanten op Spoorweg ter hoogte van paal 208, [verdachte] als verdachte aan.
Ik, verbalisant [verbalisant], ben gelijk een zoektocht gestart in de omgeving van het spoor en de dorpskern van Zuidbroek. Bij het ter plaats komen zag ik een aantal personen staan in een bushokje. Deze personen hadden niemand zien lopen.
Na een tijdje gezocht te hebben kregen wij door, van een machinist van een trein, dat er naast het spoor een manspersoon zou lopen. Deze man zou lopen in de richting van Scheemda en ongeveer ter hoogte van paal 203.5.
Collega [politie-ambtenaar] is vervolgens in een gereedstaande trein gestapt op het station te Zuidbroek. Deze trein is stapvoets gaan rijden van het station te Zuidbroek in de richting van Scheemda. Wij verbalisanten zijn na ongeveer weer twee kilometer bij collega [politie-ambtenaar] in de trein gestapt. Op het genoemde traject tussen paal 207 en 208 zagen wij een manspersoon lopen. Deze manspersoon liep dus vanuit de richting Zuidbroek in de richting van Scheemda. Tot op dat moment hadden wij niemand zien lopen gedurende de treinrit die wij hadden gemaakt. Bij het zien dan wel horen van de trein zagen wij dat de man begon te rennen van de trein weg. Nadat de trein de man was gepasseerd is de trein gestopt. Wij verbalisanten hebben de verdachte aangehouden
Opmerking verbalisant, pagina 12 van het dossier: in het proces-verbaal van aanhouding is vermeld dat de verdachte was aangehouden ter hoogte van (hectometer)paal 208. Dit moet echter zijn kilometerpaal 108.
Een proces-verbaal d.d. 23 september 2010, opgenomen op pagina 109 tot en met 111 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 6], zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 18 september 2010 omstreeks 07.11 uur vertrok ik als machinist van een treinstel vanuit Zuidbroek naar Scheemda. Op een gegeven moment zie ik bij 104.5 (kilometerbordje, kleur wit die langs het spoor staat) een man lopen. Dat is ongeveer geweest om 07.14 uur. Zuidbroek is ongeveer 101 of 102 (km). Ik reed door naar Nieuweschans. Daarna reed ik terug in de richting van Zuidbroek. Ik hoorde dat de politie met een onderzoek bezig was. Ik moest wachten in Scheemda. Ik zag dat er een trein vanuit de richting Zuidbroek kwam met collega’s van jullie. Ik zag dat er een man uit de trein werd gehaald die in de boeien was geslagen. Dat was de man die ik eerder langs het spoor heb zien lopen zoals ik heb verteld.
Een proces-verbaal d.d. 19 november 2010, opgenomen op pagina 8 tot en met 25 van voornoemd dossier, inhoudende een relaas proces-verbaal, paragraaf 2.4 Toestand slachtoffers:
De man, slachtoffer [slachtoffer 1], had tengevolge van slagen op/tegen zijn hoofd, ernstig schedel- en hersenletsel bekomen en werd opgenomen op de intensive care van het UMCG te Groningen. Zondag 19 september 2010 werd hij geopereerd aan de linkerzijde van zijn kaak, die op meerdere plaatsen gebroken bleek te zijn. Zijn jukbeen bleek verbrijzeld. In verband met het hersenletsel werd hij in coma gehouden. Op dinsdag 21 september 2010 werd de medicatie, om hem in coma te houden, gestopt. Zijn reactie hierop was, volgens de neuroloog, negatief hetgeen betekende dat zijn hersenen niet het signaal doorgaven wat zou moeten (nl. wakker worden). Op vrijdag 24 september 2010 werd door de dochter van het slachtoffer doorgegeven dat de toestand van haar vader iets was verbeterd en dat hij ontwaakt was uit zijn coma. Op dinsdag 28 september 2010 werd door de dochter verteld dat haar vader inmiddels was overgebracht van de intensive care naar de medium care. Hij was wakker maar daar was alles mee gezegd. Hij weet niet dat hij getrouwd is, herkent zijn dochter niet en weet niet wat er gebeurd is. De behandelende artsen konden niet zeggen hoe lang deze situatie nog voortduurt. Dit kan drie maanden duren of een jaar. De behandelend arts heeft op 18 september 2010 aan de collega’s meegedeeld, dat de heer [slachtoffer 1] meerdere breuken in zijn schedelbasis had, er bloedingen in zijn hersenen hadden plaats gevonden, er kneuzingshaarden waren en hij in diepe coma verkeerde hetgeen als zwaar hersenletsel kon worden omschreven.
Tengevolge van de klap op haar hoofd bekwam aangeefster [slachtoffer 2] een hersenschudding en een hersenkneuzing. Voorts werd zij op zaterdag 18 september 2010 geopereerd aan een dubbele onderarmbreuk die zij had opgelopen toen zij de tweede slag had afgeweerd. Doordat zij last had van duizeligheid moest zij in het ziekenhuis opgenomen blijven. Op 28 september 2010 werd door de schoondochter van het slachtoffer [slachtoffer 2] medegedeeld dat het slachtoffer op zaterdag 25 september 2010 uit het ziekenhuis was ontslagen. Het lichamelijk herstel verloopt voorspoedig. Aangeefster was door het voorval erg bang en had door de hersenkneuzing geen reukvermogen meer. Zij durft de straat niet meer op.
Op 12 november 2010 had ik, verbalisant, een gesprek met [slachtoffer 2] teneinde haar te wijzen op de mogelijkheid om mogelijk een vergoeding te krijgen van het Schadefonds geweldsmisdrijven. Tijdens dit gesprek bleek mij dat het incident, geestelijk, een grote impact op haar had gehad. Zij durft nog steeds haar huis niet uit en familie en kennissen, die bij haar op bezoek willen, moeten haar eerst van tevoren bellen omdat zij anders de deur niet durft open te doen.
Bijlage B bij voornoemd dossier, inhoudende een tegen verdachte op 2 mei 2007 gewezen vonnis van de Noorse rechtbank Kristiansand Tingrett, waaruit blijkt:
Dat verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen ten aanzien van de volgende bewezenverklaring: “Op vrijdag 13 april 2007 om circa 10.00 uur maakte het slachtoffer, [slachtoffer], een wandeling op de verlichte loipe bij Sukkevann in Randesund, Kristiansand. Haar 9 maanden oude kind lag in de kinderwagen. Op de verlichte loipe ontmoette ze verdachte. Verdachte is afkomstig uit Litouwen, maar verbleef in Noorwegen in verband met werk. Het slachtoffer glimlachte naar verdachte en groette hem. Hij kwam naar haar toe en zei iets tegen haar wat ze niet begreep. Zonder waarschuwing schopte hij haar vervolgens in het gezicht, zodat ze op de grond viel en de kinderwagen omkantelde. Daarna schopte hij haar ten minste twee keer in het gezicht. Het slachtoffer begon te schreeuwen en de verdachte verdween”.
Een proces-verbaal d.d. 17 september 2010, opgenomen op pagina 4 tot en met 6 van dossier nummer 2010090301 d.d. 17 september 2010, inhoudende een stam proces-verbaal waaruit blijkt:
Dat verdachte op 14 september 2010 in verzekering is gesteld en op 17 september 2010 in vrijheid is gesteld.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/650962-10 tenlastegelegde.
Een proces-verbaal d.d. 14 september 2010, opgenomen op pagina 19 tot en met 25 van dossier nummer 2010090301 d.d. 17 september 2010, inhoudende de aangifte van [slachtoffer3], zakelijk weergegeven:
Op 14 september 2010 rond 10.00 uur kwam de man voor de tweede maal in de winkel. Ik zag dag hij 2 wijnflessen pakte. Ik dacht dat de man deze wilde afrekenen en draaide mij om om naar de kassa te lopen. Op het moment dat ik mij omdraaide voelde ik een harde klap tegen mijn achterhoofd. Mijn achterhoofd bloedde hevig, ik ben door de ambulance naar het UMCG gebracht.
Een proces-verbaal d.d. 14 september 2010, opgenomen op pagina 26 tot en met 29 van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 4], zakelijk weergegeven:
Ik zie hem twee wijnflessen pakken. Ik zie op een gegeven moment wat en hoor een knal. Ik zie [slachtoffer 3] ineen duiken. Ik zie allemaal wijn en glassplinters. Ik zie dat die vent mij vastgrijpt. Hij pakt mij bij mijn pols. Hij schreeuwt iets in een buitenlandse taal. Het klonk Pools of Russisch. Daarna voel ik een klap op mijn achterhoofd en hij heeft dus blijkbaar uitgehaald met die andere wijnfles op mijn hoofd. De man is de winkel uitgegaan.
Een proces-verbaal d.d. 14 september 2010, opgenomen op pagina 11 tot en met 12 van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van aanhouding, zakelijk weergegeven:
Het signalement van de verdachte was als volgt: Pools uitziende man, ongeveer 180 a 190 cm lang, gemillimeterd donker haar, leeftijd ongeveer 30 – 35 jaar, gekleed in blauw trainingsjack en donkere spijkerbroek.
Wij hebben enige tijd in de omgeving uitgekeken naar deze verdachte maar hebben hem niet aangetroffen. Omstreeks 11.05 uur kregen wij de melding te gaan naar de [adres] te Groningen waar een klant in de winkel zat die deze niet wilde verlaten. Ter plaatse zagen wij dat de betreffende man exact voldeed aan het eerder doorgegeven signalement van de verdachte van de [naam winkel]. Hierop hebben wij deze man aangehouden als verdachte.
Een proces-verbaal d.d. 16 september 2010, opgenomen op pagina 43 tot en met 44 van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van fotoconfrontatie, zakelijk weergegeven:
Een meervoudige fotoconfrontatie met getuige/slachtoffer [slachtoffer 3].
Er werden 5 foto’s geselecteerd van figuranten die qua huidskleur, geslacht, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met de verdachte. Alle geselecteerde foto’s waren qua formaat, kleur, beeldvorming en lay out nagenoeg identiek aan de gebruikte foto van de verdachte.
De foto van de verdachte en de foto’s van de figuranten waren in willekeurige volgorde op de plaatsen met de nummers 1 t/m 6 in de selectie geplaatst. De foto van de verdachte bevond zich daarbij op plaats nr. 3. Getuige wees foto 3 aan. Dit wist zij heel zeker. Zij verklaarde: “Ik herken de foto van de persoon op plaats nr. 3 in de selectie als zijnde de dader van het feit waar ik getuige van ben geweest”.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 18/650962-10
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen de tenlastegelegde feiten bewezen.
De raadsman is kennelijk van mening dat voor de bruikbaarheid voor het bewijs van een fotoconfrontatie de gebruikte foto’s in het dossier dienen te worden gevoegd. De wet verplicht hiertoe echter niet. Het proces-verbaal van de fotoconfrontatie vermeldt dat foto’s van vijf gelijkende figuranten zijn gebruikt. De rechtbank heeft geen reden daaraan te twijfelen en zij wordt hierin gesterkt door de fotoset die wel is opgenomen in het dossier van de zaak Zuidbroek. De rechtbank acht daarom het proces-verbaal met betrekking tot de fotoconfrontatie bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte beide slachtoffers met een volle wijnfles op het hoofd heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat door met kracht met een volle wijnfles op een hoofd te slaan ten minste zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Dat de motieven van de dader onbekend blijven, doet niets af aan het feit dat uit de bewezen gedragingen zonder meer opzet op het toebrengen van ten minste zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid. Dat de beide slachtoffers geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen is op geen enkele wijze aan verdachte te danken.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook bewezen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 18/670384-10
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de beide slachtoffers ’s ochtends vroeg, iets voor 06.30 uur, uit het niets door een onbekende man met een balk tegen het hoofd zijn geslagen.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] spreekt in haar verklaring enkel over aanwezigheid op het perron van haar, het andere slachtoffer en de onbekende man die met de balk sloeg. Zij merkte bovendien op dat die onbekende man hen aansprak in de, naar zij dacht, Duitse taal. Politieonderzoek ter plaatse leverde geen spoor van een aanwezige dader op. Uit de verklaring van de machinist blijkt dat verdachte omstreeks 07.14 uur is gezien, lopend langs het spoor, op een afstand van ongeveer 2,5 tot 3,5 km van het station Zuidbroek. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt vervolgens dat verdachte om ongeveer 08.00 uur nog weer ongeveer 3,5 km verderop, richting Scheemda, lopend langs het spoor is aangetroffen en daar is aangehouden. Verder blijkt dat de politieambtenaren die verdachte aanhielden voorafgaand aan de aanhouding geen andere personen langs het spoor hadden gezien.
Aan het feit dat verdachte kort na de op het station te Zuidbroek gepleegde feiten is gezien langs het spoor, lopend en zich verwijderend van dat station hecht de rechtbank bewijswaarde. Verdachte heeft ondanks dat hiernaar herhaaldelijk is gevraagd geen verklaring willen geven voor zijn aanwezigheid toen en daar. De rechtbank zal dit meewegen bij het waarderen van de bewijskracht.
Voorts weegt de rechtbank mee dat zij bewezen acht dat verdachte zich op 14 september 2010, te Groningen, heeft schuldig gemaakt aan buitensporig, volstrekt willekeurig en onverklaarbaar geweld en dat verdachte voor dit feit uit de inverzekeringstelling is ontslagen op 17 september 2010. De rechtbank constateert verder dat verdachte in 2007 voor het plegen van soortgelijk geweld is veroordeeld in Noorwegen.
Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat er op het station van Zuidbroek in de vroege ochtend van 18 september 2010 buitensporig, onverklaarbaar en volstrekt willekeurig geweld is gepleegd en verdachte korte tijd daarna is aangetroffen langs de spoorbaan, lopend vanuit de richting van het station te Zuidbroek in de richting van Scheemda en er niet is gebleken van aanwezigheid van andere verdachte personen, leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte de man moet zijn geweest die het geweld pleegde op het station in Zuidbroek. De rechtbank komt, de bewijsmiddelen waarderend, tot deze conclusie met name ook omdat verdachte geen enkele verklaring heeft willen geven voor zijn aanwezigheid langs de spoorbaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden met een voldoende mate van zekerheid uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte uit het niets is komen aanlopen, met een balk voor de slachtoffers is gaan staan, iets heeft gezegd en vervolgens eerst het slachtoffer [slachtoffer 1] op zijn hoofd en direct daarna, ondanks afwerend roepen, het slachtoffer [slachtoffer 2] op haar hoofd heeft geslagen en daarna nogmaals in de richting van het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 2]. Door met een balk op het hoofd te slaan met zoveel kracht bestaat naar het oordeel van de rechtbank zonder enige twijfel de kans op de dood. Uit de bewezen gedragingen kan zonder meer opzet op de dood worden afgeleid. Dat de beide slachtoffers niet om het leven zijn gekomen is op geen enkele wijze aan verdachte te danken.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daar rekenschap van te geven. Verdachte is immers uit het niets op de slachtoffers afgelopen, is voor hen gaan staan, heeft iets gezegd, met beide handen de balk omhoog gebracht en vervolgens eerst het slachtoffer [slachtoffer 1] geslagen. Daarna heeft verdachte, ondanks dat het slachtoffer [slachtoffer 2] verdachte toeriep het niet te doen, meermalen op [slachtoffer 2] ingeslagen. De rechtbank acht daarom, anders dan de officier van justitie en de raadsman, de tenlastegelegde voorbedachte raad bewezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
onder parketnummer 18/670384-10 onder 1. primair en 2. primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 18/650962-10 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 18 september 2010 te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1], met kracht, met een houten balk, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 18 september 2010 te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade,
[slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2], meermalen, met kracht, met een houten balk,
tegen het hoofd en tegen de linkeronderarm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij op 14 september 2010 te Groningen ter uitvoering van de door verdachte voorgenomen misdrijven om aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] met een wijnfles, met kracht op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is
tenlastegelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
18/670384-10
1. primair: poging tot moord
2. primair: poging tot moord
18/650962-10:
Primair: poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar.
Hij heeft benadrukt dat het gaat om zeer ernstige feiten met een nog steeds voortdurende impact op het leven van de slachtoffers.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een algehele vrijspraak.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van een aantal dagen schuldig gemaakt aan een viertal zeer ernstige geweldsdelicten tegen volstrekt willekeurige slachtoffers. Na de eerste twee feiten heeft verdachte gedurende drie dagen in verzekering gesteld gezeten, maar reeds de dag na zijn vrijlating heeft verdachte de volgende twee feiten gepleegd.
Alle vier de feiten betreffen buitengewoon ernstige feiten. Dat als gevolg van de door verdachte gepleegde delicten geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen, is op geen enkele wijze aan verdachte te danken.
Met name de slachtoffers van de in Zuidbroek gepleegde feiten zijn zwaar getroffen. Het tegen hen gebruikte geweld heeft voor hen zeer ernstige, diep ingrijpende, ontwrichtende en deels onomkeerbare gevolgen, die zij voor het leven met zich moeten meedragen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Naast het leed dat de slachtoffers is aangedaan, brengen dit soort feiten grote gevoelens van onrust en onveiligheid met zich mee en schokken zij de rechtsorde ernstig.
De bewezen geachte feiten rechtvaardigen ieder voor zich reeds een aanzienlijke gevangenisstraf, de in Zuidbroek gepleegde feiten zelfs een zeer langdurige.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte in het geheel geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en evenmin mee wil werken aan persoonlijkheidsonderzoek. Verder is de rechtbank gebleken dat verdachte vaker is veroordeeld voor ernstige en deels soortgelijke strafbare feiten in het buitenland.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een zeer langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank komt tot een beduidend hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De reden hiervan is allereerst dat de rechtbank meer bewezen acht dan de officier van justitie en dat dit tot zwaardere kwalificaties leidt. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de eis van de officier van justitie de aard en ernst van de feiten, ook als wordt uitgegaan van het door hem bewezen geachte, miskent.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder parketnummer 18/670384-10 onder 1. primair en 2. primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 18/650962-10 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen
zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder parketnummer 18/670384-10 onder 1. primair en 2. primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 18/650962-10 primair tenlastegelegde meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, L.W. Janssen en
S. Timmermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J. van der Meulen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2010.