ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1378
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwleges en bevoegdheid van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Groningen, die op 29 januari 2009 een bouwvergunning verleende en op 4 februari 2009 een factuur voor bouwleges van € 15.632,50 verstuurde. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de bouwleges, maar het bezwaar werd door verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen, behandeld. De rechtbank Groningen heeft op 21 oktober 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser ten onrechte was doorgestuurd naar verweerder, aangezien het college niet bevoegd was om bouwleges te heffen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond en vernietigde deze uitspraak. Het tweede beroep, gericht tegen de factuur voor bouwleges, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen bezwaar had gemaakt tegen deze factuur. De rechtbank oordeelde dat de factuur geen navorderingsaanslag was en dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser en gelastte de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 09/1378
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: [gemachtigde],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen,
verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde].
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Groningen (het college) aan eiser een bouwvergunning verleend. Met dagtekening van 4 februari 2009 heeft verweerder eiser een factuur bouwleges gestuurd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2009 de aanslag bouwleges gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 22 juni 2009, ontvangen bij de rechtbank op 23 juni 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2010 te Groningen.
Eiser is daar verschenen bij zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Op 5 november 2008 heeft eiser een bouwaanvraag met nummer [nummer] ingediend voor het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw, plaatselijk bekend [adres], [plaats], sectie [sectie], nr. [nummer].
1.2 Bij besluit van 29 januari 2009 is de gevraagde vergunning verleend. Het besluit van het college luidt - voor zover van belang -:
"Burgemeester en Wethouders van de gemeente Groningen
[…]
BESLUITEN
vergunning te verlenen voor, het in de bovengenoemde aanvraag bedoelde en bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bouwplan, onder de aan deze vergunning gehechte voorwaarden en nadere eisen.
[…]
Bouwkosten € 460.000,00
Leges: € 15.632,50
(voor de op deze vergunning betrekking hebbende leges ontvangt u binnenkort een factuur)."
[…]
Deze bouwvergunning is een beschikking waartegen een ieder die meent door deze bouwvergunning in zijn belangen te zijn getroffen, een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan indienen."
Voormeld besluit is ondertekend door Burgemeester en Wethouders, namens deze de algemeen directeur, namens deze, de teamleider Loket Bouwen en Wonen.
1.3 Met dagtekening 4 februari 2009 heeft verweerder een factuur bouwleges ten bedrage van € 15.632,50 naar eiser gestuurd.
1.4 Eiser heeft bij brief van 9 maart 2009, gericht aan de gemeente Groningen, Teamleider Loket Bouwen en Wonen, ontvangen bij verweerder op 11 maart 2009 bezwaar gemaakt. Voormelde brief luidt - voor zover van belang -:
"Op dit moment zijn nog een aantal zaken onduidelijk, echter reeds nu maken wij namens cliënte proforma bezwaar tegen bouwleges."
1.5 Eiser heeft bij brief van 10 april 2009, gericht aan de gemeente Groningen, Afdeling belastingen, het onder 1.4 genoemde bezwaarschrift gemotiveerd. Deze motivering luidt - voor zover van belang -:
"Inzake het bezwaar tegen de bouwleges met betrekking tot de vergunning van [eiser] te [woonplaats] (uw referentie [referentienummer]) hebben wij proforma-bezwaar aangetekend.
[…]
Wij stellen vast dat de bouwleges zijn vastgesteld namens burgemeester en wethouders, door de teamleider Loket Bouwen en Wonen. Deze handelswijze bevreemdt ons en leidt ons inziens tot onbevoegdelijke vaststelling van de belastingaanslag bouwleges."
1.6 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat het bezwaar gericht was tegen de door hem veronderstelde vaststelling van de bouwleges in het onder 1.2 genoemde besluit en niet tegen de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges.
1.7 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij het bezwaar heeft opgevat als zijnde een bezwaar gericht tegen de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges en niet tegen de in het onder 1.2 genoemde besluit vervatte mededeling van het bedrag van de bouwleges.
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag bouwleges juist is vastgesteld door een daartoe bevoegde ambtenaar.
2.2 Eiser is van mening dat de aanslag bouwleges, volgens hem opgelegd in het onder 1.2 genoemde besluit, door een onbevoegde ambtenaar is vastgesteld en derhalve dient te worden vernietigd. Voorts is eiser van mening dat, voor zover verweerder heeft beoogd de onbevoegde aanslagoplegging te herstellen met het sturen van de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges, de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges een navorderingsaanslag ex artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) betreft. Eiser is van mening dat geen sprake is van een nieuw feit heeft, waardoor er geen grond voor navordering is. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag bouwleges.
2.3 Verweerder is van opvatting dat met de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges, de vaststelling van de aanslag bouwleges correct en bevoegd is geschied en dat derhalve sprake is van een bevoegd en rechtmatig besluit. Verweerder bestrijdt dat de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges een navorderingsaanslag ex artikel 16 AWR behelst. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
Vooreerst en vooraf
3.1 De rechtbank concludeert dat eisers beroep in feite twee beroepen behelst. Het eerste beroep is gericht tegen de uitspraak op het bezwaar, gericht tegen het onder 1.2 genoemde primaire besluit. Het tweede beroep is gericht tegen het onder 1.3 genoemde primaire besluit.
Ten aanzien van het eerste beroep
3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving verweerder en niet het college bevoegd is bouwleges te heffen.
3.3 Het bezwaarschrift is behandeld door verweerder en opgevat als te zijn gericht tegen de op 4 februari 2009 aan eiser gezonden factuur betreffende bouwleges. Kennelijk is het bezwaarschrift door het college op grond van het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb aan verweerder doorgezonden, omdat het college van mening is niet bevoegd te zijn het bezwaarschrift te beoordelen. Dat het college het bezwaarschrift kennelijk heeft doorgezonden bevreemdt niet, nu het college, ook in de opvatting van eiser, niet bevoegd is bouwleges te heffen.
3.4 Echter, naar het oordeel van de rechtbank hebben het college en verweerder miskend dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het onder 1.2 genoemde besluit, voor zover daarbij van hem leges zouden zijn geheven. Eiser heeft derhalve bezwaar gemaakt bij de juiste instantie. Onder deze omstandigheden lag het niet in de rede om het bezwaarschrift door te zenden naar verweerder, maar had het college het bezwaar zelf dienen te behandelen. Het college had dan het standpunt in kunnen nemen dat hij geen besluit omtrent bouwleges in de zin van artikel 1:3 van de Awb had genomen en had het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
3.5 Gelet op hetgeen in 3.4 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet verweerder maar het college op het bezwaarschrift van eiser had moeten beslissen. Het beroep van eiser is in zoverre gegrond en de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd.
3.6 Het ligt in de rede dat verweerder het bezwaarschrift van eiser teruggeleidt naar het college, zodat het college alsnog op het bezwaarschrift kan beslissen.
Ten aanzien van het tweede beroep
3.7 Voor wat betreft eisers beroep tegen de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges en eisers daarbij behorende standpunt dat dit een - wegens het ontbreken van een nieuw feit - vernietigbare navorderingsaanslag ex artikel 16 van de AWR betreft, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat het onder 1.4 genoemde bezwaar gericht was tegen de vaststelling van de bouwleges in het onder 1.2 genoemde besluit en niet tegen de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges. Hieruit concludeert de rechtbank dat tegen de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges door eiser geen bezwaar is gemaakt.
3.8 Ingevolge artikel 26 van de AWR kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 van de AWR voorgeschreven verrekening, of een voor bezwaar vatbare beschikking. In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is, neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. Het fiscale procesrecht kent derhalve een zogenoemd gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
3.9 Gelet op het onder 3.7 en onder 3.8 overwogene is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser dat gericht is tegen de onder 1.3 genoemde factuur bouwleges niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het karakter van de onder 1.3 genoemde factuur.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het beroep gericht tegen de factuur bouwleges niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 805;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J.S. Verbeek-van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2010.
w.g. A.J.S. Verbeek-van der Kroft
w.g. A.T. de Kwaasteniet
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.