RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], wonende te Alkmaar, eiser,
wettelijk vertegenwoordigers: [naam] en [naam],
gemachtigde: mr. C.J. de Wever, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen
het College van burgemeester en wethouders van Oldambt, voorheen Reiderland, verweerder,
gemachtigde: C. Bakker, werkzaam bij verweerders gemeente.
1.1 Bij brief van 6 november 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 27 oktober 2009 inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 17 mei 2010 ongegrond verklaard.
1.2 Bij brief van 11 juni 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 17 mei 2010.
1.3 Verweerder heeft op 14 juni 2010 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
1.4 Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen toegezonden.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Eiser heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn wettelijk vertegenwoordigers. De gemachtigde van verweerder is eveneens verschenen.
2.1 Eiser, geboren op 22 augustus 1997, is bekend met een verstandelijke handicap en met cerebrale parese. Hij is grotendeels rolstoelafhankelijk. Bij brief van 30 maart 2009 is namens eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om een vervoersvoorziening, een rolstoelvoorziening en een woonvoorziening in verband met een toekomstige verhuizing van Alkmaar naar Finsterwolde in de gemeente Reiderland, thans gemeente Oldambt. Eiser, zijn ouders en jongste zusje zijn woonachtig in Alkmaar. De ouders van eiser hebben bij de aanvraag kenbaar gemaakt dat zij van plan zijn om een kavel te kopen in verweerders gemeente.
2.2 Bij primair besluit van 27 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser woonachtig is in de gemeente Alkmaar. Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oldambt (hierna: de Verordening) wordt een Wmo-voorziening niet toegekend indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Oldambt.
2.3 Tegen dit besluit heeft eiser op 6 november 2010 bezwaar gemaakt.
2.4 Bij het thans bestreden besluit van 17 mei 2010 heeft verweerder, in overeenstemming met het advies van verweerders adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 27 oktober 2009 gehandhaafd.
2.5 Ingevolge artikel 4, eerste lid en onder c, van de Wmo, voor zover hier van belang, treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
2.6 Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Wmo heeft de gemeenteraad van de gemeente Oldambt de Verordening vastgesteld.
In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening is vastgesteld dat een voorziening niet wordt toegekend indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Oldambt.
2.7 De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder op goede gronden zijn besluit heeft gehandhaafd om eiser geen Wmo-voorzieningen toe te kennen omdat hij (nog) geen ingezetene is van de gemeente Oldambt.
2.8 Eiser voert in beroep aan dat sprake is van strijd met het legaliteitsbeginsel, nu in de Verordening van verweerders gemeente de rechten van de burger worden beperkt ten opzichte van de Wmo. Anders dan in de voorloper van de Wmo, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) kent de Wmo geen beperking in de zin dat voorzieningen alleen aan ingezetenen van de gemeente waar de aanvraag is ingediend worden verstrekt. Voorts heeft eiser naar voren gebracht dat het er op lijkt dat verweerder eraan twijfelt of eiser en zijn familie wel in de gemeente Oldambt gaan wonen. Eiser heeft in dit verband onder meer een bouwvergunning en bouwtekeningen overgelegd, waarmee hij wil aantonen dat de familie daadwerkelijk van Alkmaar naar Oldambt gaat verhuizen. Ter zitting heeft eiser bovendien betoogd dat door het beperken van Wmo-voorzieningen aan alleen ingezetenen, verweerder zich schuldig maakt aan indirecte discriminatie van gehandicapten.
2.9 Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep in het verweerschrift en ter zitting naar voren gebracht dat eiser zich tot de gemeente Alkmaar dient te wenden, omdat hij ingezetene is van die gemeente. Alkmaar heeft de plicht tot compensatie van de beperkingen van eiser.
2.10 De rechtbank stelt vast dat in de Wmo geen bepaling is opgenomen waarin letterlijk is vermeld dat voorzieningen door burgemeester en wethouders uitsluitend aan ingezetenen van de betreffende gemeente kunnen worden verstrekt. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad echter bij verordening regels vast. De gemeenteraad van Oldambt heeft hieraan gevolg gegeven in voornoemde Verordening. In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening heeft de gemeenteraad van Oldambt bepaald dat Wmo-voorzieningen uitsluiten worden toegekend aan ingezetenen van verweerders gemeente.
De rechtbank overweegt dat in algemene zin de burger rechten kan ontlenen aan de Wmo, maar dat het ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo aan gemeenten is om nadere regels te stellen die binnen het grondgebied van die gemeenten gelden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeenteraad van Oldambt met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening geen onredelijk voorschrift vastgesteld. De rechtbank heeft in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingpunten gevonden voor het oordeel dat personen die geen ingezetene zijn van een bepaalde gemeente bij die gemeente een beroep moeten kunnen doen op de Wmo. Gezien de aard en strekking van de Wmo, mede bezien in het licht van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, onder meer in de uitspraak van 10 december 2008, LJN BG6612, ligt het veeleer voor de hand dat gemeenten bij verordening het recht van niet-ingezetenen op individuele voorzieningen kunnen uitsluiten. Voor het oordeel dat de Verordening onverbindend is ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Evenmin volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat sprake is van schending van het legaliteitsbeginsel of van indirecte discriminatie. Eiser wordt immers niet uitgesloten van Wmo-voorzieningen, zij het dat hij zich tot de gemeente dient te wenden waarvan hij ingezetene is.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat, gezien de concrete plannen die de ouders van eiser hebben om een woning te laten bouwen op een kavel in Finsterwolde - en die zij ter zitting uitvoerig hebben toegelicht - thans geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de intentie van het gezin om zich binnen afzienbare tijd in de gemeente Oldambt te vestigen. Deze omstandigheid doet evenwel niet af aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
2.11 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit – onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften – op goede gronden heeft kunnen besluiten dat eiser niet in aanmerking komt voor Wmo-voorzieningen.
2.12 Gelet op het voorgaande zal het beroep van eiser ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2010.
w.g. De griffier w.g. De rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.