ECLI:NL:RBGRO:2010:BO4080

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120107 / JE RK 10-628
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in een onveilige thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2001, die zich in een onveilige en instabiele thuissituatie bevond. De moeder van de minderjarige, die geen vaste woon- of verblijfplaats had, was onvoldoende in staat om de veiligheid en continuïteit te bieden die de minderjarige nodig had. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geconstateerd dat de opvoedingsomgeving niet voldeed aan de behoeften van de minderjarige en dat eerdere hulpverlening niet effectief was geweest. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat, mr. R.J.E. van Haarst, en de Raad vertegenwoordigd werd door dhr. R.C.M. Wouters.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige voorlopig onder toezicht was gesteld en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De Raad heeft aangegeven dat er een gedegen plan nodig is om de continuïteit en stabiliteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige te waarborgen. Ondanks de bereidheid van de moeder om hulp te accepteren, was er onvoldoende duidelijkheid over haar woon- en leefsituatie, wat de beslissing van de kinderrechter beïnvloedde.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de minderjarige voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor zes maanden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. Deze uitspraak benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige, en de noodzaak van adequate hulpverlening in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 120107 / JE RK 10-628
beschikking kinderrechter d.d. 26 oktober 2010
inzake
* [minderjarige], geboren in de gemeente [***] [in 2001],
kind van:
[moeder],
wonende te [adres]
thans feitelijk verblijvende te [verblijfadres],
gegevens vader onbekend.
De moeder is belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
PROCESGANG
De kinderrechter heeft op 27 juli 2010 en 4 augustus 2010 beschikkingen gegeven.
Op 19 augustus 2010 is een indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg te Groningen (bjz) ontvangen.
Naar aanleiding van voornoemde beschikkingen heeft de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), vestiging Groningen op 16 september 2010, rapport en advies (met bijlagen) uitgebracht.
Op 6 oktober 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn daarbij: moeder, bijgestaan door mr. R.J.E. van Haarst, dhr. R.C.M. Wouters namens de Raad en mw. B.S. Mulder namens bjz.
Ter zitting heeft mr. van Haarst een pleitnota overgelegd.
OVERWEGINGEN
De kinderrechter neemt hierover hetgeen is overwogen bij beschikkingen d.d. 27 juli 2010 en d.d. 4 augustus 2010.
De minderjarige is ingaande 27 juli 2010 voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden.
Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
Standpunt van de Raad
Er is sprake van een onveilige en instabiele thuissituatie. De opvoedingsomgeving komt onvoldoende tegemoet aan de behoeften van [minderjarige]. Moeder is gezien haar huidige situatie (geen vaste woon- of verblijfplaats) onvoldoende in staat om [minderjarige] de veiligheid, voorspelbaarheid en continuïteit te bieden die hij nodig heeft om de bedreiging in zijn ontwikkeling te keren. Daarnaast doen de belaste voorgeschiedenis en de ontwikkelingsstoornis van [minderjarige] een extra zwaar beroep op de vaardigheden en inzet van moeder bij de opvoeding van [minderjarige]. Moeder voelt zich echter onmachtig en weet niet hoe ze met het gedrag van [minderjarige] moet omgaan.
De bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] kan niet op een andere wijze worden weggenomen, omdat moeder onvoldoende inzicht toont in hetgeen [minderjarige] nodig heeft. Tevens is hulp in het vrijwillige kader in het verleden onvoldoende van de grond gekomen. Gezien de leeftijd en de problematiek van [minderjarige] is het van belang dat er door middel van een ondertoezichtstelling passende hulp gewaarborgd wordt om verdere scheefgroei te voorkomen.
Hoewel moeder inmiddels mee wenst te werken aan hulpverlening om [minderjarige] thuis te kunnen plaatsen, is het voor [minderjarige] van groot belang dat er een gedegen plan wordt gemaakt om continuïteit en stabiliteit in zijn opvoedingssituatie te creëren. Gelet op het feit dat [minderjarige] momenteel in en pleeggezin verblijft en zijn perspectief nader bepaald moet worden, verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad acht het van belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt omtrent het perspectief van [minderjarige] en de mogelijkheden van moeder.
In aanvulling op het verzoek merkt de Raad ter zitting het volgende op over de gang van zaken rond de uithuisplaatsing van [minderjarige].
In de aanloop naar de uithuisplaatsing van [minderjarige] had er duidelijker gecommuniceerd moeten worden door de betrokkenen. De bespreking die op 22 juli jl. plaatsvond tussen moeder, tante m.z. en de PGB-hulplverleenster mevrouw [naam] (verder te noemen de PGB-ster). Accare geeft aan dat moeder zichtbaar overvallen was door hun komst. De zorgen omtrent [minderjarige] werden op enigszins ongenuanceerde wijze door de PGB-ster met moeder besproken en moeder kreeg weinig ruimte om hierop te reageren. De Raad heeft twijfels over de professionaliteit van de betrokken PGB-ster en is van mening dat zij samen met tante m.z. het recht min of meer in eigen hand heeft genomen door [minderjarige] onder te brengen op een voor moeder onbekend adres.
Wat er ook zij van de rol van de PGB-ster, bij moeder was sprake van onmacht om adequaat met de telkens ingezette hulpverlening om te gaan.
De Raad verneemt ter zitting dat moeder momenteel bij grootmoeder m.z. verblijft en dat zij voornemens is daar met [minderjarige] te gaan wonen. De Raad heeft in zijn onderzoek geen aandacht aan de situatie bij grootmoeder m.z. besteed, omdat deze optie ten tijde van het onderzoek niet duidelijk naar voren kwam. De Raad is derhalve niet op de hoogte van de situatie bij grootmoeder m.z.
Standpunt van bjz
Er heeft een bezoek tussen moeder en [minderjarige] plaatsgevonden. Tijdens dit bezoek was er sprake van een warme band tussen moeder en zoon. Moeder is verhuisd naar [verblijfplaats]. Sindsdien heeft bjz geen contact meer met moeder kunnen krijgen, zodat het niet mogelijk was om nieuwe bezoeken te plannen. Bjz is het eens met het verzoek van de Raad. Bjz wil samen met moeder kijken wat de mogelijkheden zijn, maar dan dient moeder beschikbaar te zijn voor de hulpverlening. Het gaat goed met [minderjarige] in het pleeggezin. Hij heeft veel structuur nodig, maar pikt de regels snel op. In het begin van zijn verblijf in het pleeggezin deed [minderjarige] zijn behoefte in zijn kamer. Nu hij veiligheid ervaart in het pleeggezin is dergelijk gedrag snel te corrigeren.
Bjz heeft de optie waarbij moeder en [minderjarige] bij grootmoeder m.z. gaan wonen niet met moeder en grootmoeder m.z. kunnen bespreken. Zij hebben niet aangegeven hierover te willen spreken en de optie komt niet naar voren in het rapport van de Raad. Moeder heeft zich bovendien nog niet ingeschreven in [verblijfplaats]. De ondertoezichtstelling zal dan ook niet daar worden uitgevoerd. [minderjarige] heeft recht op family life. Bjz zal de optie waarbij [minderjarige] bij moeder en grootmoeder m.z. gaat wonen dan ook onderzoeken.
Standpunt van en namens moeder, samengevat en kort weergegeven
Moeder verzet zich niet tegen een ondertoezichtstelling van [minderjarige].
Wel verzet zij zich tegen de door de Raad verzochte uithuisplaatsing.
Uit het rapport van de Raad blijkt, dat de casemanager van Accare in december 2009 en januari 2010 bij moeder thuis is geweest en was er geen ernstige reden tot zorg.
Op 22 juli en 23 juli 2010 juli was er voor Accare, noch voor bjz reden om in te grijpen.
Pas nadat [minderjarige] door de PGB-ster was meegenomen en er door (de advocaat van) moeder met een kort geding werd gedreigd als [minderjarige] niet naar moeder werd teruggebracht, werd een procedure tot spoeduithuisplaatsing ingezet.
De Raad stelt, dat de opvoedingsomgeving van [minderjarige] onvoldoende stabiel en veilig is.
Moeder woont thans bij haar moeder in [verblijfplaats], waar zij [minderjarige] wel degelijk een veilige en stabiele leefomgeving kan bieden. Zij is bereid om hulpverlening in haar thuissituatie te accepteren.
Beoordeling
Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op de overgelegde stukken is de kinderrechter van oordeel dat de voorwaarde, in artikel 254, lid 1, Boek 1, Burgerlijk Wetboek, voor ondertoezichtstelling gesteld, is vervuld.
Vast is komen te staan dat andere middelen in vrijwillig kader hebben gefaald om te voorkomen dat [minderjarige] in zijn zedelijke en geestelijke belangen wordt bedreigd.
Door middel van een ondertoezichtstelling kan bjz de regie op zich nemen en nader onderzoeken welke hulp er ten behoeve van [minderjarige] dient te worden ingezet. De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat moeder geen bezwaar heeft tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding.
Moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Blijkens haar verklaring ter zitting is moeder voornemens met [minderjarige] bij haar moeder te gaan wonen. Er heeft echter nog geen onderzoek kunnen plaatsvinden naar de woon-en leefsituatie van grootmoeder, terwijl evemin duidelijk is of moeder de opvoedingsvaardigheden bezit die nodig zijn bij de gedragsproblematiek van [minderjarige].
De afgelopen periode heeft [minderjarige] ingrijpende wisselingen in de opvoedingssituatie meegemaakt. [minderjarige] kan eerst terug keren naar moeder als zij hem een veilige, stabiele en duurzame leefomgeving kan bieden. Dat is op dit moment nog niet het geval.
Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter het verzoek tot uithuisplaatsing toewijzen.
De verzoeken van de raadsman de voorlopige machtiging uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang in te trekken en moeder en [minderjarige] te verplichten domicilie te kiezen in [verblijfplaats] zullen dan ook worden afgewezen. Het verzoek de uitvoering van de ondertoezichtstelling op te dragen aan bjz [verblijfplaats] zal eveneens worden afgewezen.
BESLISSING
stelt de minderjarige [minderjarige], met ingang van 27 oktober 2010 voor de duur van 1 jaar onder toezicht en draagt de ondertoezichtstelling op aan het bureau jeugdzorg Groningen (bjz) te Groningen, p/a Postbus 1203;
verleent voorts met ingang van 27 oktober 2010 machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van zes maanden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. L.C. Bosch, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.A. From, griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2010.
Van de in deze beschikking genomen beslissing tot uithuisplaatsing kan hoger beroep worden ingesteld drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.