RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670264-10 (promis)
datum uitspraak: 27 september 2010
raadsman: mr. F.H. Kappelhof
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans preventief gedetineerd in PI Noord, de Grittenborgh te Hoogeveen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 september 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Groningen tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 1414 gram henneptoppen en
- 1059 hennepplanten,
in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Groningen, toen een aldaar in uniform
geklede dienstdoende politieambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd
hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had
aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter
geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een
politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, heeft verzet
door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die
ambtenaar verdachte trachtte te geleiden en zich (uit de greep van die
politieambtenaar) los te rukken en weg te rennen;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geen sprake is van medeplegen. Verdachte wilde alleen maar een lift naar het station en dat was de enige reden dat hij in de auto bij medeverdachte [medeverdachte] zat. Bij het instappen wist hij niet wat [medeverdachte] in zijn auto aan het vervoeren was. Daar kwam hij pas later, tijdens het gesprek onderweg naar het station, achter. In die omstandigheid had van hem niet verwacht behoeven te worden dat hij de auto aan de kant liet zetten om uit te stappen. Verdachte had met het vervoer van de hennep niets te maken en de raadsman heeft dan ook gepleit voor vrijspraak.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake was van wederspannigheid, maar in een zeer lichte variant. Verbalisant had hem bij het shirt vast en daaruit heeft verdachte zich losgetrokken en is weggerend. Verbalisanten hebben niet eens de moeite genomen om achter hem aan te lopen, dus hebben de situatie ook op dat moment niet als ernstig ingeschat.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen aandeel heeft gehad in het vervoeren van de hennep. Hij is slechts bij een kameraad in de auto gestapt omdat die hem een lift naar het station kon geven. In deze omstandigheid waarbij verdachte er eerst onderweg achter is gekomen dat de medeverdachte drugs vervoerde had in redelijkheid niet van verdachte verlangd mogen worden dat hij zich zodanig distantieerde van het strafbare feit, het vervoer van de drugs, dat hij aan zijn medeverdachte zou vragen om hem te laten uitstappen. Voor zowel de opzet- als de overtredingsvariant is geen beschikkingsmacht bij verdachte over de drugs aanwezig geweest. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
Een proces-verbaal d.d. 15 juli 2010, opgenomen in pagina's 18-21 van dossier nr. PL01KG-2010052134-1 d.d. 15 juli 2010, inhoudende de relatering van verbalisanten
Op 1 juni 2010 hebben politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte [verdachte] ook mondeling meegedeeld dat hij was aangehouden. [verdachte] heeft zicht vervolgens onttrokken aan zijn aanhouding en is weggerend.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Ik heb mij van de schrik losgerukt. De agent had mijn t-shirt vast en ik heb mij, niet met geweld, losgerukt. Ik ben gewoon weggerend zonder verder na te denken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
2.
hij op 1 juni 2010 te Groningen, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit, had aangehouden en vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, heeft verzet door zich uit de greep van die politieambtenaar los te rukken en weg te rennen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de aard en ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor oplegging van een taakstraf aangezien dit veel meer in proportie staat tot wat er feitelijk is gebeurd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 1 juni 2010 verzet tegen een politieambtenaren die hem wilde aanhouden. De politieambtenaar had hem bij het t-shirt vast en uit die greep heeft hij zich losgerukt en is weggerend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een geldboete van na te melden hoogte, passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat aftrek van het voorarrest van de geldboete zal plaatsvinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een geldboete van € 100,00 (zegge: honderd euro) met bevel dat voor geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 2 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de geldboete de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op € 50,00 per dag.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F.J. Agema, voorzitter, L.W. Janssen en J.M.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2010.