ECLI:NL:RBGRO:2010:BN8758

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670238-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van drugs met vrijspraak voor medeplegen

Op 27 september 2010 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 1 juni 2010 te Groningen werd aangehouden voor het vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid drugs, waaronder 1414 gram henneptoppen en 1059 hennepplanten. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van deze middelen, die onder de Opiumwet vallen. Tijdens de zitting op 13 september 2010 heeft de verdachte verklaard dat hij de hennep had opgehaald bij een vriend en deze naar een ander pand moest brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte alleen verantwoordelijk was voor het vervoer van de drugs en dat er geen bewijs was voor medeplegen met een medeverdachte. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van het delict.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij eerder met de politie in aanraking was gekomen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en de mogelijkheid voor de verdachte om een cognitieve vaardigheidstraining te volgen indien de reclassering dit nodig acht.

Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat een in beslag genomen geldbedrag van € 2620,- aan de verdachte kan worden teruggegeven, omdat niet is aangetoond dat dit geld afkomstig was van de drugshandel. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven met ingang van 29 september 2010.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670238-10 (promis)
datum uitspraak: 27 september 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. T. den Haan
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in PI HvB Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 september 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juni 2010 te Groningen tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 1414 gram henneptoppen en
- 1059 hennepplanten,
in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De medeverdachte had voldoende wetenschap van het vervoeren van de drugs dat ze beiden voor medeplegen veroordeeld kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden met dien verstande dat verdachte het vervoeren van de drugs alleen heeft gedaan en is er dus geen sprake van medeplegen.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal d.d. 1 juni 2010, opgenomen in pagina's 60-61 van dossier nr. PL01KG-2010052134-1 d.d. 15 juli 2010, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen
Op 1 juni 2010 te Groningen werden in de laadruimte van het voertuig 13 dozen aangetroffen met daarin hennepstekken. In een volledig gevulde doos bleken in totaal 12 rijen van 7 stekjes te zitten, totaal 84 stekken per doos. Geschat wordt dat het om 13x84 = 1092 stekken gaat.
Wij zagen in twee zogenaamde sealbags/strijkzakken gedroogde hennep. Tevens zat in een grote gripzak een grote hoeveelheid gedroogde hennep.
Een proces-verbaal d.d. 3 juni 2010, opgenomen in pagina's 9-10 van voornoemd dossier, inhoudende en proces-verbaal van inbeslagneming
Op 3 juni 2010 werd onder [verdachte] 1414 gram gedroogde henneptoppen en 1059 stuks weedplantjes in beslag genomen.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Ik had die hennep in mijn auto. Die had ik bij een vriend opgehaald. Het was een vriendendienst om dit voor hem naar een ander pand te brengen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte het ten laste gelegde vervoer van de drugs alleen gepleegd. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de medeverdachte een aandeel heeft gehad in het vervoeren van de hennep, waardoor niet gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen het tenlastegelegd voor het overige wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 juni 2010 te Groningen opzettelijk heeft vervoerd
- 1414 gram henneptoppen en
- 1059 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B in de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 1, van de Opiumwet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verplicht reclasseringstoezicht verbonden. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de aard en ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest aangezien de rechtbank Groningen in soortgelijke zaken veel lagere straffen heeft opgelegd dan thans door de officier van justitie wordt gevorderd. Als bij de gevangenhouding geen uitbreiding van de vordering was gedaan was een schorsing van de voorlopige hechtenis bespreekbaar geweest. Van het feit dat er op dat moment van de vordering gevangenhouding is bijgekomen is niets overgebleven aangezien het flesje dat bij verdachte was aangetroffen geen verdovende middelen bleek te bevatten. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat van medeplegen geen sprake is zodat op die grond de rechtbank al tot een lagere straf zou moeten komen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft hennepstekken en gedroogde henneptoppen vervoerd. De rechtbank overweegt dat de handel in verdovende middelen bij wet strafbaar is gesteld om de volksgezondheid te beschermen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan drugshandel en het gebruik van drugs vaak gepaard met andere vormen van (gewelds- en vermogens-) criminaliteit. Verdachte valt aan te rekenen dat hij hiervoor medeverantwoordelijk is geweest.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortelijke strafbare feiten. Met name het feit dat verdachte een dag voor het plegen van het onderhavige strafbare feit door deze rechtbank nog is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een vrijheids-straf dient te worden opgelegd. De rechtbank zal een groot deel daarvan voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur en om het daaraan te verbinden reclasseringstoezicht mogelijk te maken. De bijzondere voorwaarde zal ook mogen inhouden dat verdachte een cognitieve vaardigheidstraining zal volgen indien de reclassering dit nodig acht.
Beslag
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot teruggave van het inbeslaggenomen geld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geld, € 2620,-, aan verdachte kan worden teruggeven aangezien niet duidelijk is geworden dat dit geld van de handel in drugs, waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld, afkomstig was.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden zal volgen.
Gelast de teruggave van:
Een geldbedrag van € 2620,- aan de rechthebbende.
De rechtbank heft de voorlopige hechtenis op met ingang van 29 september 2010
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F.J. Agema, voorzitter, L.W. Janssen en J.M.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2010.