ECLI:NL:RBGRO:2010:BN8745

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670234-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en drugbezit met recidive

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 27 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van drie mishandelingen en het bezit van verdovende middelen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was op het moment van de uitspraak preventief gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden. De mishandelingen vonden plaats op verschillende data in mei 2010, waarbij de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangiften van de slachtoffers en de verklaringen van getuigen, die de mishandelingen bevestigden. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de aangiften ongeloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de slachtoffers en getuigen voldoende steun boden voor de bewezenverklaring van de mishandelingen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het bezit van heroïne en cocaïne, die op 31 mei 2010 bij hem werden aangetroffen. De rechtbank hield rekening met de recidivekans van de verdachte, die eerder strafbare feiten met een gewelddadig karakter had gepleegd. Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, legde de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670234-10 (promis)
datum uitspraak: 27 september 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. A. Allersma
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
op of omstreeks 14 mei 2010
in de gemeente Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen haar hoofd heeft geslagen en/of
gestompt en/of
- bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en/of de keel en/of de hals van die
[slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen
en/of dichtgedrukt gehouden, althans zodanig de keel en/of hals heeft
vastgepakt dat genoemde [slachtoffer 1] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of de hals van die [slachtoffer 1] heeft
uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
op of omstreeks 14 mei 2010
in de gemeente Groningen
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]),
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen haar hoofd heeft geslagen en/of
gestompt en/of
- bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en/of de keel en/of de hals van die
[slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen
en/of dichtgedrukt gehouden, althans zodanig de keel en/of hals heeft
vastgepakt dat genoemde [slachtoffer 1] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of de hals van die [slachtoffer 1] heeft
uitgeoefend,
waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij
op of omstreeks 21 mei 2010
in de gemeente Groningen
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), heeft geslagen
en/of gestompt en/of tegen een muur heeft gedrukt of gewerkt zodanig dat zij
met haar hoofd tegen een muur is gekomen, althans met haar hoofd een muur
heeft geraakt, en/of heeft geduwd zodanig dat zij op de grond is gevallen of
terechtgekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
3.
hij
op of omstreeks 9 mei 2010
in de gemeente Groningen
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), heeft gestompt
en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij
op of omstreeks 31 mei 2010
in de gemeente Groningen
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,67 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of 4,36 gram, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne
en/of cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden aangezien er onvoldoende aanwijzingen zijn welk zwaar lichamelijk letsel verdachte had kunnen toebrengen als hij niet tijdig het slachtoffer had losgelaten. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde mishandelingen en het onder 4 ten laste gelegde aanwezig hebben van heroïne en cocaïne heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze feiten op grond van de inhoud van het dossier bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman gesteld dat op grond van de unus testis nullus testis regel onvoldoende bewijs voor dit feit aanwezig is, namelijk slechts de aangifte. De enige getuigenverklaring die hiervan is opgenomen komt uit dezelfde bron. De getuige is namelijk de vader van het slachtoffer. Hij heeft zelf niets gezien. Verdachte ontkent en heeft ter zitting gesteld dat de aangiftes ongeloofwaardig zijn en dat de beide dames hem er proberen in te luizen. De raadsman komt daarom tot een vrijspraak.
Hoewel verdachte stellig blijft ontkennen mevrouw [slachtoffer 2] te hebben mishandeld refereert de raadsman zich betreffende feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot feit 3 komt de raadsman tot vrijspraak aangezien er geen bewijsmiddelen zijn voor de datum waarop dit feit zou hebben plaatsgevonden. De verklaringen zijn niet specifieker dan "begin mei" en derhalve te vaag.
De raadsman heeft gesteld dat feit 4 bewezen verklaard kan worden.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
Een proces-verbaal d.d. 1 juni 2010, opgenomen op pagina's 46-51 van dossier nr. PL01KE-2010054997-1 d.d. 10 juni 2010, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 1]
Op 14 mei 2010 te Groningen heeft [verdachte] mij bij de keel gegrepen. Hierop pakte hij mij met zijn beide handen bij de keel vast. Hij had mij zodanig beet dat ik geen adem kon krijgen. Ik kreeg het benauwd. Ik moest hoesten net alsof ik een astma-aanval had. Ik heb een paar dagen last gehad bij het slikken en eten.
Een proces-verbaal d.d. 29 mei 2010, opgenomen op pagina's 60-61 van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen
De melder vertelde ons dat de vriend van zijn dochter, genaamd [slachtoffer 1] [slachtoffer 1], haar had geprobeerd te wurgen. [slachtoffer 1] had op ons verbalisanten een haastige en angstige indruk. Ik zag tijdens het gesprek dat [slachtoffer 1] kleine, lichte verkleuringen aan de linkerzijde van haar hals had.
Een proces-verbaal d.d. 1 juni 2010, opgenomen op pagina's 55-56 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van getuige [getuig 1]
Op 14 mei 2010 werd ik door [slachtoffer 1] gebeld. Zij was behoorlijk overstuur en emotioneel. Ze vertelde mij dat ze even eerder door haar vriend was gepakt. Hij had geprobeerd haar te wurgen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
Een proces-verbaal d.d. 2 juni 2010, opgenomen op pagina's 65-70 van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 2]
Op 21 mei 2010 te Groningen voelde ik dat [verdachte] mij een klap in het gezicht gaf. Hij pakte mij bij de kleding en drukte mij hardhandig tegen de muur. Tengevolge hiervan heb ik nog steeds pijn aan mijn hoofd. Ik heb nog steeds een bult op mijn hoofd.
Een proces-verbaal d.d. 1 juni 2010, opgenomen op pagina's 46-51 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van getuige [slachtoffer 1]
[slachtoffer 2] was bij mij thuis. Volgens mij wilde [slachtoffer 2] wegrennen en pakte [verdachte] haar beet. Toen ging opeens de voordeur open en zag ik dat ze met haar hoofd op de drempel lag. Ik zag dat hij haar beet had. Later zag ik dat [slachtoffer 2] letsel in haar nek had. Het zag blauw in haar nek. Ze klaagde over hoofdpijn en had een bult op haar hoofd.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde.
Een proces-verbaal d.d. 4 juni 2010, opgenomen op pagina's 53-54 van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 1]
Begin mei 2010 was ik in mijn woning. [verdachte] sloeg tegen mijn been.
Een proces-verbaal d.d. 2 juni 2010, opgenomen op pagina's 65-70 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van getuige [slachtoffer 2]
Begin mei, Moederdag, was ik samen met [verdachte] bij [slachtoffer 1] thuis aan de [adres slachtoffer 1]. Ik zag toen dat hij haar opeens een harde klap met de vuist op het bovenbeen gaf.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde.
Een proces-verbaal d.d. 31 mei 2010, opgenomen op pagina's 63-64 van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen
Op 31 mei 2010 werd in Groningen een persoon aangehouden. Verdachte [verdachte] verklaarde na aanhouding dat in de woning verdovende middelen aanwezig waren. In totaal werden aangetroffen: 1 bol op heroïne gelijkende stof met een gewicht van 3,35 gram, 9 bolletjes op heroïne gelijkende stof met een gewicht van 2,32 gram in een gripzakje, 11 bolletjes met een op cocaïne gelijke stof met een gewicht van 2,72 gram in een gripzakje,. Daarnaast troffen wij in een keukenlade nog een op cocaïne gelijkende stof met een gewicht van 1,64 gram.
Een proces-verbaal d.d. 3 juni 2010, opgenomen als losbladige bijlage van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen
De heroïne is getest met een testbuisje en gaf verkleuring.
Een NFI rapport nr. 2010.07.28.004 d.d. 2 augustus 2010, opgemaakt door ing. P.H. Walinga, als bijlage gevoegd bij voornoemd dossier, met als conclusies
AAAI0468NL bevat cocaïne
AAAI0471NL bevat cocaïne
AAAI0470NL bevat heroïne
AAAI0469NL bevat heroïne
Cocaïne en heroïne worden beiden vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Dat wat mij ten laste is gelegd over bezit van drugs, dat klopt. Ook de drugs die in de keukenla zijn gevonden waren van mij.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor het primair ten laste legde, de poging zware mishandeling, aangezien verdachte weliswaar de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen, maar tijdig met zijn handelen is gestopt zodat niet is bewezen dat de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanwezig is geweest. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de stelling dat van dit feit slechts een aangifte als bewijsmiddel aanwezig zou zijn wijst de rechtbank op de bewijsmiddelen die hierboven zijn vermeld. De rechtbank heeft naast de aangifte ook als ondersteunend bewijs de verklaring van de getuige over de gemoedstoestand van zijn dochter en de verklaring van de verbalisant die lichte verkleuringen in de hals van het slachtoffer heeft gezien. Er is op grond hiervan voldoende bewijs voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Verdachte heeft gesteld dat de aangifte ongeloofwaardig zou zijn. Als ondersteuning voor de geloofwaardigheid van hetgeen in de aangifte van mevrouw [slachtoffer 1] is gesteld wijst de rechtbank op de verklaring van de vader van het slachtoffer dat ze behoorlijk overstuur was en op het feit dat verbalisanten de verwondingen in haar nek hebben geconstateerd.
De rechtbank is van oordeel dat de mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en verwijst daarbij naar de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaring getuige [slachtoffer 1].
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het feit heeft plaatsgevonden op moederdag. De rechtbank heeft vastgesteld dat moederdag in 2010 op zondag 9 mei 2010 was.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 14 mei 2010 in de gemeente Groningen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1],
- meermalen op/tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en
- bij de keel en/of hals heeft vastgepakt en de keel en/of hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt zodanig dat genoemde [slachtoffer 1] geen lucht meer kon krijgen,
waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 21 mei 2010 in de gemeente Groningen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt en tegen een muur heeft gedrukt of gewerkt zodanig dat zij met haar hoofd tegen een muur is gekomen en zodanig dat zij op de grond is gevallen of terechtgekomen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 9 mei 2010 in de gemeente Groningen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
hij op 31 mei 2010 in de gemeente Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,67 gram van een materiaal bevattende heroïne en 4,36 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1 subsidiair: mishandeling
2: mishandeling
3 : mishandeling
4 : opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 1, van de Opiumwet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Op grond van de ernst en de aard van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan is de officier van justitie van oordeel dat aan verdachte een forse gevangenisstraf opgelegd dient te worden. Een voorwaardelijke straf wordt door de officier van justitie niet gevorderd aangezien de reclassering heeft geconcludeerd dat verdachte niet begeleidbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Hiervoor voert de raadsman allereerst aan dat hij tot vrijspraak komt van feit 1 en 3. Vervolgens is de raadsman van mening dat het hier slechts gaat om de aanwezigheid van drugs en verdachte geen documentatie heeft op dit gebied. Een reële straf zou in de ogen van de raadsman een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport en de aan het strafdossier toegevoegde rapportages van psycholoog en psychiater uit de vorige strafzaak tegen verdachte, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft drie mishandelingen gepleegd waarbij twee van zijn vriendinnen de slachtoffers waren. Daarnaast was verdachte in het bezit van verdovende middelen.
Verdachte heeft geen inzicht getoond in het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan.
Uit zijn documentatie blijkt dat verdachte ook eerder strafbare feiten gepleegd met een gewelddadig karakter. Dat de recidivekans hoog is heeft verdachte inmiddels bewezen aangezien hij zich nu moet verantwoorden voor drie mishandelingen, nota bene, in twee van de drie gevallen bij hetzelfde slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte zich respectloos getoond ten aanzien van zijn vriendinnen, de slachtoffers van de mishandelingen, waarover de reclassering in haar rapport haar zorgen heeft geuit. Het handelen van verdachte getuigt naast respectloosheid ook van gewelddadigheid in relaties.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: 18/630152-07
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van bovengenoemde rechtbank d.d. 4 oktober 2007 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 630152-07 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, waarvoor nu een veroordeling volgt.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, alsnog tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
-14g, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3, en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank d.d. 4 oktober 2007 onder parketnummer 18/630152-07, voorzover dit betreft de toen voorwaardelijk opgelegde een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F.J. Agema, voorzitter, L.W. Janssen en J.M.M.van Woensel, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2010.