RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670237-10 (promis)
datum uitspraak: 27 september 2010
raadsman: mr. C. Eenhoorn
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 september 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Groningen, meermalen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer 1],
buitengewoon opsporingsambtenaar van de politie, althans een ambtenaar,
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening,
telkens opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, telkens na kalm beraad en rustig overleg:
- op zijn bromfiets met een snelheid van meer dan 50 kilometer per uur,
althans met hoge snelheid,
- zonder vaart te minderen in de richting van die [slachtoffer 1] reed en,
- toen hij haar dichtbij genaderd was, niet uitweek of haar ontweek maar
- rechtdoor in de richting van die [slachtoffer 1] reed,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf telkens niet is voltooid
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Groningen, meermalen, [slachtoffer 1] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- op zijn bromfiets met een snelheid van meer dan 50 kilometer per uur,
althans met hoge snelheid gereden,
- zonder vaart te minderen in de richting van die [slachtoffer 1] gereden en,
- toen hij haar dichtbij genaderd was, niet uitgeweken of haar ontweken maar
- rechtdoor in de richting van die [slachtoffer 1] gereden
2.
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Leeuwarden en/of Groningen, althans in
Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad, ongeveer 6054 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine en/of ongeveer 110 gram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting van 13 september 2010 gerequireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het opzet van verdachte was gericht was op het ontsnappen aan een aanhouding en niet op het toebrengen van letsel aan de agente. Feitelijk heeft verdachte alleen maar geprobeerd om langs de agente te rijden. Aangezien de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van enig letsel pleit de raadsman voor een gehele vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Het bezit van de harddrugs kan bewezen verklaard worden.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Een proces-verbaal d.d. 2 juni 2010, opgenomen op pagina's 39-42 van het dossier met nummer 2010052148 d.d. 23 juli 2010, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 1]
Ik bevond mij op 1 juni 2010 op het Heerdenpad te Groningen. Ik zag dat een snorfietser mij met relatief hoge snelheid naderde en laserde hem met een snelheid van 56 km/u. In verband met deze snelheidsovertreding gaf ik de bestuurder op de voorgeschreven wijze een duidelijk stopteken. Ik zag dat de bestuurder met onverminderde snelheid op mij in reed.
Toen hij mij op ongeveer 10 meter was genaderd moest ik noodgedwongen naar links uitstappen en ik zag dat de bestuurder wederom in mijn richting stuurde. Op een afstand van ongeveer 1 meter zag ik dat de bestuurder met onverminderde snelheid het hoger geleden voetpad van het Heerdenpad opreed.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Het is helemaal niet in mij opgekomen om aan het stopteken te voldoen. Ik ben een meter of 10 voor die agent begonnen met remmen en toen ik 5 meter van haar verwijderd was de stoep opgereden. Ik heb niet geprobeerd die agent te raken. Ik had mijn snorfiets volledig onder controle. Ik heb immers aan motorcross gedaan. Ik reed rakelings langs haar heen.
Met betrekking tot de inhoud van de tas wist ik niet wat er in zat. Dat er iets verkeerds in zat wist ik wel.
Een proces-verbaal d.d. 23 juli 2010, opgenomen op pagina 3 van voornoemd dossier, inhoudende een relatering van verbalisanten
Bij de fouillering ter insluiting werden in de rugzak, die de verdachte Hartman, met zich droeg de volgende goederen aangetroffen:
Ongeveer 6 kilogram amfetamine (verdeeld over 3 plastic zakken)
Ongeveer 100 gram cocaïne.
Een proces-verbaal d.d. 2 juni 2010, opgenomen op pagina's 25-28 van voornoemd dossier, inhoudende een kennisgeving van inbeslagneming, waarin onder meer is vermeld:
Een boterhammenzakje met inhoud: een op cocaïne gelijkende stof, gewicht 100 g. Deels verstuurd naar het NFI onder nummer 391-393.
Een vacuüm verpakt plastic zakje met een op amfetamine gelijkende stof, gewicht 2016 g. Deels verstuurd naar NFI onder nummer 391-392.
Een vacuüm verpakt plastic zakje met een op amfetamine gelijkende stof, gewicht 2010 g. Deels verstuurd naar NFI onder nummer 391-391.
Een vacuüm verpakt plastic zakje met een op amfetamine gelijkende stof, gewicht 2026 g. Deels verstuurd naar NFI onder nummer 391-390.
Een proces-verbaal d.d. 9 juni 2010, opgenomen op pagina 37 van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen, waarin onder meer staat vermeld:
Door mij werd een monster getest uit de gehele partij a 2016 gram met hierop geschreven het nummer 391.392. Uit deze partij werd vervolgens door mij een monster a 2,7 gram verpakt in een plastic gripzakje met sticker 390.392. Het restant werd door mij verpakt in een plastic zak en afgesloten met sluitzegel 784041. Deze werd voorzien van Sin AAAI0474NL.
Door mij werd een monster getest uit de gehele partij a 2010 gram met hierop het geschreven nummer 391.391. Uit deze partij werd vervolgens door mij een monster a 1,4 gram verpakt in een plastic gripzakje met sticker 391.391. Het restant werd door mij verpakt in een plastic zak en afgesloten met sluitzegel 784152. Deze werd voorzien van Sin AAAI0475NL.
Beide reageerden positief op amfetamine.
Door mij werd gripzakje 391.393 met inhoud van wit poeder voorzien van Sin AAAI0473NL en gripzakje 391.390 met inhoud van wit poeder voorzien van Sin AAAI0472NL.
Een NFI rapport nr. 2010.06.28.031 d.d. 30 juni 2010, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin, opgenomen op pagina's 34-36
Resultaten van het onderzoeksmateriaal:
AAAI0475NL bevat amfetamine
AAAI0473NL bevat cocaïne
AAAI0472NL bevat amfetamine
AAAI0474NL bevat amfetamine
Cocaïne en amfetamine zijn beide vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte heeft willen ontkomen aan de controle door de politie. Hij wilde, in verband met de verdachte inhoud van de tas die hij vervoerde, voorkomen dat de politie de inhoud van die tas ging controleren. Verdachte heeft daarbij actie ondernomen om een aanrijding te voorkomen door de stoep op te rijden. Er is onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit, van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de wijze waarop verdachte op de agente is komen toe rijden bij de agente, objectief gezien, de vrees kon ontstaan dat er een aanrijding zou plaatsvinden. Verdachte reed immers met hoge snelheid in haar richting en week, volgens de waarneming van de agente en ook volgens zijn eigen verklaring, op het nippertje uit naar de stoep.
Dergelijk gedrag van verdachte kan in deze omstandigheden gekwalificeerd worden als bedreiging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden gelet op de relatering van verbalisanten, de kennisgeving van inbeslagneming, de verklaring van de verdachte en de conclusies van het NFI.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 1 juni 2010 te Groningen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op zijn bromfiets met een snelheid van meer dan 50 kilometer per uur in de richting van die [slachtoffer 1] gereden.
2.
hij op 1 juni 2010 te Leeuwarden en Groningen opzettelijk heeft vervoerd 6054 gram amfetamine en 110 gram cocaïne, zijnde amfetamine en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1 subsidiair : Bedreiging met zware mishandeling
2 : Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden toezicht van de reclassering
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, gepleit voor een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Mocht de rechtbank het standpunt van de raadsman volgen en verdachte vrijspreken van alles wat onder 1 aan hem is tenlastegelegd dan dient voor het onder 2 ten laste gelegde een veel lagere gevangenisstraf te volgen. De raadsman heeft daarbij verzocht om rekening te houden met de inhoud van het reclasseringsrapport en verdachte in de gelegenheid te stellen om zich bij Exodus te laten opnemen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapporten, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal strafbare feiten, te weten een bedreiging en het opzettelijk vervoeren van harddrugs. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zo hard met zijn snorfiets in de richting van een politieagente te rijden deze grote schrik heeft aangejaagd. Hij had zich beter moeten realiseren welke impact een dergelijk gedrag zou hebben op een agente die bezig was met haar werk. Verdachte had voorts een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en amfetamine bij zich. Weliswaar zegt verdachte niet te hebben geweten wat er precies in de tas zat, hij had moeten begrijpen dat het om harddrugs kon gaan. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs schadelijk is voor de gezondheid en voorts dat de handel in harddrugs gepaard gaat met criminaliteit, hetgeen leidt tot overlast in de samenleving. Door deze harddrugs te vervoeren heeft verdachte aan bovengenoemde gevolgen meegewerkt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf verder gelet op de voorlichtingsrapportages omtrent verdachte alsmede op zijn justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor een bedreiging.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal een gedeelte van deze straf voorwaardelijk opleggen om hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden. De straf die de rechtbank zal opleggen is aanmerkelijk lager dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd. Dit komt doordat de rechtbank er aan hecht dat verdachte zich spoedig kan laten opnemen in het Exodushuis.
Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden zal de rechtbank bepalen dat verdachte gezien zijn problematiek zal worden opgenomen in het Exodushuis voor de maximale duur van een jaar. Tevens zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte een cognitieve vaardigheidstraining moet volgen indien de reclassering dit nodig acht.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan bedreiging, terwijl hij ten tijde van het plegen van dat strafbare feit een motorrijtuig (snorfiets) bestuurde.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer 1], domicilie kiezende te Groningen. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Daarnaast heeft zij ter zitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een hoogte van € 150,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering geheel niet-ontvankelijk verklaard dient te worden aangezien hetgeen is gebeurd en de gevolgen daarvan niet in geld zijn uit te drukken.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard, dat deze zich leent voor behandeling in dit strafproces. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vordering is gebaseerd op het primair ten laste gelegde, te weten de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte is daarvan vrijgesproken. Voor zover de vordering betrekking heeft op de wel bewezen verklaarde bedreiging is zij niet inzichtelijk voor de rechtbank.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is, zodat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;
- 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde:
- verplicht wordt om in het Exodushuis in Groningen te verblijven en zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheidstraining.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 maanden.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest, voordat deze uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, op de duur van die ontzegging in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1], domicilie kiezende te Groningen, in de vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.W. Janssen, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en J.M.M. van Woensel, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2010.