RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670140-10 (promis)
datum uitspraak: 16 augustus 2010
raadsman: mr. H.P. Eckert
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [plaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij, op of omstreeks 22 november 2009, te [plaats], in elk geval in de
gemeente Slochteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever] met kracht met een fles op
het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft erkend het in de tenlastelegging omschreven feit te hebben gepleegd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting:
Ik heb op 22 november 2009 opzettelijk met een volle fles bier op het hoofd van [aangever] geslagen.
een proces-verbaal, d.d. 31 maart 2010, opgenomen als blz. 105 e.v. in het dossier met nummer 2009115662 (hierna aangeduid als politiedossier), inhoudende een verklaring van aangever [aangever]:
Ik heb nadat ik was mishandeld op Hyves gekeken en zag dat de mannen die ik in mijn aangifte man 2 en man 3 noem [verdachte] (lees: verdachte [verdachte]; toevoeging van de rechtbank) en [medeverdachte] betreffen.
Aangekomen bij de [bank] in [plaats] zag ik dat [medeverdachte] en [verdachte] de auto uit renden.
Ik zag [verdachte] staan.
Op het moment dat ik mij op [medeverdachte] richtte hoorde ik gestommel aan mijn linkerkant. Ik wendde mijn hoofd naar links en toen ik dat deed voelde ik een harde klap op mijn hoofd, aan de linkerzijde. De klap was erg hard, ik voelde dat ik dizzy werd. Ook voelde ik dat het aan de linkerzijde van mijn hoofd vochtig werd. In eerste instantie dacht ik dat het bier was, maar ik zag dat mijn hand rood verkleurde nadat ik aan mijn hoofd had gevoeld. Ik keek toen direct naar links en ik zag [verdachte] links van mij staan, op een afstand van ongeveer 75 centimeter.
een schriftelijk stuk, te weten een afdruk uit het journaal van de huisarts betreffende [aangever], d.d. 14 december 2009, opgenomen als blz. 112 van het politiedossier, inhoudende:
“Drie weken geleden een bierfles op het hoofd gekregen, hoofdpijn, misselijk na eten, was toen niet bewusteloos geweest. Mogelijk hersenschudding.”
De rechtbank leidt uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af.
Verdachte heeft op 22 november 2009, nadat hij met vrienden een taxirit had gemaakt en nadat was gebleken dat niemand wilde of kon betalen en allen zich uit de voeten hadden gemaakt, de taxichauffeur, die achter verdachte en zijn vrienden aan kwam, met een bierfles op het hoofd geslagen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 22 november 2009, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever] met kracht met een fles op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht hetgeen meer of anders is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen acht levert het volgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde feit te veroordelen tot 100 uren werkstraf subsidiair 50 dagen hechtenis en 107 dagen gevangenisstraf met aftrek, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte zich bij de reclassering moet melden en dat hij geen alcoholhoudende drank mag nuttigen.
Daarbij heeft zij aangevoerd dat verdachte blijkens het uittreksel uit de documentatie een gewelddadig verleden heeft en dat het nuttigen van alcoholhoudende drank er de oorzaak van is dat verdachte zich telkens te buiten gaat aan geweld. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat, gelet op de positieve ontwikkeling die verdachte nu doormaakt (hij heeft momenteel een eigen woning, en samen met zijn vriendin sinds kort een kind) het elektronisch toezicht, opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, moet worden beëindigd en dat kan worden volstaan met de door haar geëiste straf.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is betoogd dat alcohol inderdaad een groot probleem is, maar dat verdachte mede onder invloed van zijn vriendin, ervan doordrongen is dat het nu anders moet.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft een taxichauffeur die op betaling van een taxirit aandrong met een gevulde bierfles op het hoofd geslagen. De aanleiding hiervoor was, aldus verdachte, dat hij kwaad was omdat hij in zijn poging aan de chauffeur te ontkomen in een vijver was gevallen waardoor zijn broek nat was geworden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij, mede onder invloed van drank, zodanig te keer is gegaan dat het slachtoffer diverse wonden in het gelaat opliep en mogelijk ook een hersenschudding. Voorts heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van drie jaar en TBS met voorwaarden, maar dat hij desondanks thans opnieuw een geweldsdelict heeft gepleegd. Anderzijds houdt ook de rechtbank rekening met de positieve ontwikkelingen die zich lijken voor te doen in de persoon van verdachte.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf moet worden opgelegd overeenkomstig de eis van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk moet worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te koppelen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte daarnaast een taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie ten aanzien van de taakstraf in onvoldoende mate rekening houdt met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Zij zal daarom een hogere werkstraf opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDZEVEN DAGEN
beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 90 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt; draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
de hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde geen alcoholhoudende drank zal gebruiken en dat hij zich op drankgebruik laat controleren;
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 180 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
de werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. de veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. S. Tempel, voorzitter, L.H.A.M. Voncken en L.M.E. Kiezebrink, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2010.