ECLI:NL:RBGRO:2010:BN3538

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
456612 VV EXPL 10-49
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling na degradatie wegens plichtsverzuim

In deze zaak vorderde Q., een werknemer van Stichting Veiligheidszorg Groningen, in kort geding zijn wedertewerkstelling in de functie van Hoofd Stadswachten, nadat hij was gedegradeerd wegens plichtsverzuim. De degradatie volgde op een incident waarbij Q.'s dochter met verboden wapens op de werkplek verscheen, en Q. niet ingreep. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 mei 2010, en het vonnis werd uitgesproken op 10 juni 2010. De kantonrechter oordeelde dat Q. voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij een spoedeisend belang had bij zijn vordering, maar dat de maatregel van degradatie gerechtvaardigd was. De kantonrechter concludeerde dat Q. als operationeel leidinggevende een voorbeeldfunctie had en dat zijn nalatigheid in deze situatie zijn gezag ondermijnde. De vordering van Q. werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat Veiligheidszorg voldoende rekening had gehouden met de wederzijdse belangen en dat Q. tot op heden geen financieel nadeel had ondervonden van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 456612 VV EXPL 10-49
Vonnis in kort geding d.d. 10 juni 2010
inzake
Q., wonende te [adres],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. E.Tj. van Dalen, advocaat te Groningen,
tegen
de stichting met rechtspersoonlijkheid Stichting Veiligheidszorg Groningen,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen, Queridolaan 5,
gedaagde, hierna Veiligheidszorg te noemen,
gemachtigde mr. E.A.C. van de Wiel, advocaat te Groningen.
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Q. gevorderd dat Veiligheidszorg bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld om hem binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis tewerk te stellen in de functie van Hoofd Stadswachten met de daarbij behorende salariëring en emolumenten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat Veiligheidszorg daarmee in gebreke zal blijven, met veroordeling van Veiligheidszorg in de kosten van de procedure.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010. Partijen, Veiligheidszorg deugdelijk vertegenwoordigd, en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Het vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2. Q. is sedert 1 december 1996, aanvankelijk krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en sedert 1 december 1997 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, bij Veiligheidszorg in dienst. Op 1 juli 2006 is Q. aangesteld als Hoofd Stadswachten c.q. teamleider binnen de Basis Eenheid Centrum.
1.3. Q. is bij brief van 9 maart 2010 op non-actief gesteld met behoud van loon in afwachting van de bevindingen van een intern onderzoek mede naar zijn integriteit. In het kader hiervan is Q. de toegang tot de bedrijfsgebouwen en de terreinen van de regiopolitie Groningen ontzegd. Naast Q. zijn eveneens de senior stadswachten A. en B. alsmede de stadswacht C. op non-actief gesteld.
1.4. Het interne onderzoek is uitgevoerd door D., inspecteur van de Regiopolitie Groningen, afdeling Integriteit en Bedrijfsveiligheid Interne Onderzoeken. Verwezen wordt terzake naar de inhoud van het door hem opgestelde rapport disciplinair onderzoek d.d. 29 maart 2010.
1.5. Q. is op basis van de bevindingen van het interne onderzoek ter gelegenheid van een op 1 april 2010 plaatsgevonden gesprek met E. en F. van Veiligheidszorg, gedegradeerd tot stadswacht met als standplaats Loppersum.
In het terzake opgemaakte gespreksverslag staat - voor zover hier van belang - vermeld:
"F. deelt Q. mee dat hij zeer ernstig plichtverzuim heeft gepleegd. Hij heeft ondermeer niet ingegrepen toen zijn dochter (begin december 2009, ktr.) met een ploertendoder en een boksbeugel op de kamer van de stadswachten in BE centrum kwam. Daarnaast is jouw handelen als teamleider ernstig in strijd met de gedragscode bij VG. De maatregel die Q. krijgt is degradatie uit zijn functie van teamleider naar de functie stadswacht. Zijn salaris wordt dienovereenkomstig aangepast. Q. wordt tewerkgesteld in de provincie omdat hij teamleider in de stad was. We willen hem niet confronteren met collega's waarvan hij tot voor kort de leidinggevende was (...). Q. hield rekening met ontslag. Hij is blij met de maatregel en kan zich hierin vinden. F. geeft aan dat hij de opstelling van Q. professioneel en volwassen duidt."
1.6. Q. is in verband met zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (50%) tot op heden nog niet geconfronteerd met een verschil in inkomen.
1.7. Q. heeft middels een fax van zijn gemachtigde d.d. 22 april 2010 geprotesteerd tegen de genomen maatregel.
Het geschil
2.1. In essentie verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de op 1 april 2010 getroffen maatregel in stand kan blijven. Waar nodig zal hierna nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.
De beoordeling
3.1. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Q. voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. In zoverre is Q. derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
3.2. In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
3.3. Mede op grond van de inhoud van het gespreksverslag van 1 april 2010 heeft Veiligheidszorg de volgende verwijten aan de getroffen maatregel ten grondslag gelegd:
- het gedogen van verboden wapens door Q.;
- dat Q. de senior stadswachten A. en B. misbruik heeft laten maken van hun positie.
3.4. Met betrekking tot het eerste verwijt overweegt de kantonrechter als volgt. Vast staat dat de meerderjarige dochter van Q. in het begin van de maand december 2009 op de kamer van de stadswachten binnen de Basis Eenheid Centrum in bijzijn van Q. en andere stadswachten bij de wet verboden wapens zoals een ploertendoder en een boksbeugel uit haar handtas heeft gehaald en getoond en dat zij nadien weer met deze wapens uit het politiebureau is vertrokken. Voorts staat vast dat Q. op dat moment geen actie heeft ondernomen en dat hij eerst 's avonds de wapens van zijn dochter heeft afgepakt en vernietigd. Ten slotte staat vast dat Q. het incident onder druk van stadswacht C. eerst enige tijd later aan zijn leidinggevende E. heeft gemeld.
3.5. Q. heeft erkend dat hij destijds een inschattingsfout heeft gemaakt door niet onmiddellijk in te grijpen. Voorts heeft hij ter zitting verklaard dat indien hij iemand op straat zou aantreffen met dergelijke verboden wapens, hij onmiddellijk actie zou ondernemen.
3.6. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Q. in hoedanigheid van operationeel leidinggevende een voorbeeldfunctie ten opzichte van de stadswachten. Zo verlangt hij uit hoofde van deze functie van zijn stadswachten dat zij bij het zien van verboden wapens onmiddellijk actie ondernemen. Q. had derhalve niet lijdzaam toe mogen kijken hoe zijn dochter zich aan verboden wapenbezit schuldig heeft gemaakt. Daar komt nog bij dat naast Q. ook zijn op dat moment aanwezige ondergeschikten de verboden wapens hebben gezien. Deze ondergeschikten waren dan ook in afwachting wat hun leidinggevende op dat moment zou ondernemen. De omstandigheid dat Q. vervolgens niets heeft ondernomen is derhalve niet alleen in strijd met de geldende gedragscode van Veiligheidszorg maar bovendien is zijn gezag zodanig ernstig in geding gekomen, dat hij niet meer als leidinggevende terug kan keren binnen de Basis Eenheid Centrum. Dit enkele plichtverzuim rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter alleen al de getroffen maatregel tot degradatie. Dit betekent dat een oordeel omtrent het andere verwijt verder buiten beschouwing kan worden gelaten.
3.7. Ten slotte overweegt de kantonrechter dat bij het treffen van de maatregel voldoende rekening is gehouden met een afweging van de wederzijdse belangen. Veiligheidszorg heeft in dit verband aangevoerd dat voor het betreffende incident een strafontslag ook een passende maatregel zou zijn geweest hetgeen door Q. blijkens de inhoud van de gespreksnotitie van 1 april 2010 ook wel is erkend. Q. was immers blij met de getroffen maatregel en kon zich daarin dan ook geheel vinden. Daarnaast is Q. tot op heden nog niet geconfronteerd met een verschil in inkomen en ten slotte is hem ter zitting door Veiligheidszorg voldoende perspectief geboden om bij goed functioneren door te groeien naar de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar.
3.8. Het voorgaande betekent dat de vordering van Q. zal worden afgewezen.
3.9. Q. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING IN KORT GEDING
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Q. in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Veiligheidszorg tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 400,-- aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 10 juni 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: gv