ECLI:NL:RBGRO:2010:BN3525

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
434395 CV EXPL 09-20642
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en tegenvordering bij verhuizing

In deze zaak heeft eiseres Q. een schadevergoeding gevorderd van gedaagde R. naar aanleiding van een verhuizing die plaatsvond op 27 en 28 februari 2009. Q. stelde dat R. tijdens de verhuizing spullen had beschadigd en zonder toestemming goederen had weggegooid. R. heeft echter betwist dat hij enige schade heeft veroorzaakt en voerde aan dat Q. hem pas meer dan vier maanden na de verhuizing schriftelijk in gebreke heeft gesteld. De kantonrechter oordeelde dat Q. te laat was met haar klacht en dat R. een zwaarder gewicht toekwam in zijn verweer, vooral omdat Q. niet ter zitting was verschenen om haar claims te onderbouwen. De kantonrechter wees de vorderingen van Q. af, omdat het niet aannemelijk was dat R. opzettelijk schade had veroorzaakt of goederen had weggegooid zonder toestemming.

Daarnaast had R. een tegenvordering ingediend voor de kosten die hij in rekening had gebracht voor de verhuizing. De kantonrechter oordeelde dat R. de werkzaamheden had verricht zoals overeengekomen en dat de door hem in rekening gebrachte bedragen niet onredelijk waren. De kantonrechter heeft de tegenvordering van R. toegewezen en Q. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.400,00, vermeerderd met wettelijke rente. Q. werd ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis is uitgesproken op 17 juni 2010 door kantonrechter R.Tj. Terpstra.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 434395 \ CV EXPL 09-20642
Vonnis d.d. 17 juni 2010
inzake
Q.,
wonende te Groningen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen,
tegen
R.,
wonende te Groningen,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna R. te noemen,
gemachtigde LAVG te Groningen.
PROCESGANG
Q. heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd:
1. de hoogte van de vordering van R. op Q., uit hoofde van de verhuisovereenkomst, te doen vaststellen c.q. te verlagen tot een bedrag groot € 2.187,60 inclusief BTW;
2. R. te veroordelen tot betaling van € 4.536,50 (inclusief € 535,50 aan buitengerechtelijke incassokosten) vermeerderd met rente en onder verrekening van het onder I. genoemde bedrag van € 2.187,60;
3. R. te veroordelen in de kosten van dit geding.
R. heeft de vordering bestreden. In reconventie vordert hij Q. te veroordelen tot betaling van € 5.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.287,50 en met veroordeling van Q. in de kosten van dit geding.
Bij tussenvonnis van 21 januari 2010, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, is een comparitie van partijen gelast.
Q. heeft in reconventie geantwoord.
Met de comparitie van partijen is een aanvang gemaakt op 22 maart 2010, in aanwezigheid van de gemachtigden en R. Omdat Q. niet aanwezig was, is de behandeling op verzoek van haar gemachtigde geschorst. Op 20 mei 2010 is de comparitie voortgezet, in aanwezigheid van de gemachtigden en R. Q. is wederom niet verschenen. Van hetgeen ter zitting is verklaard, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
OVERWEGINGEN
in conventie en in reconventie
1. De feiten
1.1 In verband met haar ophanden zijnde verhuizing heeft Q. in januari 2009 samen met haar dochter een gesprek gehad met de Stichting Maatschappelijke en Juridische Dienstverlening (hierna: MJD) over de wijze waarop Q. daarbij hulp zou kunnen krijgen.
1.2 Door tussenkomst van de MJD is aan R. de opdracht gegeven voor het opleverklaar maken van de oude woning, het bewerkstelligen van de verhuizing en het inrichtingsklaar maken van de nieuwe woning.
1.3 Op woensdag 25 februari 2009 zijn de muren van de nieuwe woning door R. geverfd. De daadwerkelijke verhuizing heeft plaatsgevonden op vrijdag 27 februari 2009 en zaterdag 28 februari 2009. Op maandag 2 maart 2009 heeft R. nog wat spullen nagebracht en de oude woning opleverklaar gemaakt.
1.4 R. heeft Q. voor de verrichte werkzaamheden bij factuur van 5 maart 2009 een bedrag van € 3.862,50 in rekening gebracht. Q. heeft deze factuur onbetaald gelaten.
1.5 Q. heeft R. bij brief van 2 juli 2009 aansprakelijk gesteld voor door Q. geleden schade en R. gesommeerd om € 4.000,00 aan Q. te vergoeden. R. heeft bij brief van 20 juli 2009 afwijzend gereageerd op deze sommatie.
1.6 Bij factuur van 20 juli 2009 heeft R. een bedrag van € 425,00 in rekening gebracht voor de levering van 100 verhuisdozen. Ook deze factuur heeft Q. onbetaald gelaten.
2. Standpunt Q.
2.1 Q. heeft schade geleden als gevolg van de verhuizing wegens het handelen van R. R. heeft namelijk spullen beschadigd en andere spullen zonder overleg met (de dochter van) Q. weggegooid. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Q. een schriftelijke verklaring van haar dochter overgelegd. Q. heeft uit dien hoofde een bedrag van € 4.000,00 van R. te vorderen.
2.2 De met R. overeengekomen prijs bedraagt niet het door R. gefactureerde bedrag van € 3.862,50 maar een bedrag van € 2.187,60. De MJD gaf tijdens het gesprek in januari 2009 aan dat zij een verhuizer zou zoeken, alsmede vrijwilligers die de nieuwe woning inrichtingsklaar zouden maken. Volgens de MJD kon Q. voor de verhuizing bijzondere bijstand aanvragen in een orde van grootte van € 2.100,00. Dit was dan ook het budget waaruit de verhuizing betaald zou moeten worden. Op dinsdag 24 februari 2009 heeft de MJD aan de dochter van Q. laten weten dat het niet was gelukt vrijwilligers te vinden voor het inrichtingsklaar maken van de woning. Vervolgens is aangeboden dat R. dit op zich zou nemen. Er is toen niet gesproken over een prijsverhoging. Daarvan kon gelet op het beschikbare budget (uiteindelijk is een bedrag van € 2.187,60 aan bijzondere bijstand toegekend) ook geen sprake zijn. Het bedrag van € 2.187,60 kan worden verrekend met het bedrag van € 4.000,00 dat nog aan Q. dient te worden betaald.
2.3 De factuur van € 425,00 hoeft Q. niet te betalen, omdat zij geen 100 maar hooguit 20 verhuisdozen van R. heeft ontvangen. Deze 20 dozen heeft R., ondanks toezeggingen, niet opgehaald.
3. Standpunt R.
3.1 R. heeft op verzoek van de MJD op 16 februari 2009 per e-mail een offerte voor de verhuizing van Q. doen toekomen ter hoogte van € 2.660,00. De uiteindelijk namens en voor rekening van Q. door de MJD aan R. verstrekte opdacht omvatte echter niet alleen het verhuizen van de goederen, het opleveren van de oude woning en het inrichtingsklaar maken van de nieuwe woning, maar ook - bij gebrek aan vrijwilligers - het verven van de nieuwe woning. Het is dan ook volkomen logisch dat het door Q. aan R. te betalen bedrag hoger zou zijn het in de offerte genoemde bedrag van € 2.660,00. Dat er niet expliciet is gesproken over een prijsverhoging doet daaraan niet af. Vandaar dat Q. uiteindelijk € 3.862,50 in rekening is gebracht. Het moge zo zijn dat Q. voor de verhuizing bijzondere bijstand ten bedrage van € 2.187,60 van de sociale dienst heeft gekregen, maar R. was daarvan niet op de hoogte en heeft daarmee ook niets van doen. De MJD heeft R. op geen enkel moment meegedeeld dat het budget slechts € 2.187,60 zou bedragen. Indien R. daarvan wel op de hoogte zou zijn geweest, zou hij de opdracht nooit hebben aangenomen.
3.2 R. heeft, met uitzondering van het gasfornuis en wellicht de vogelkooi, geen schade aan goederen van Q. veroorzaakt. Evenmin heeft hij goederen van Q. afgevoerd zonder de uitdrukkelijke toestemming van Q. dan wel haar dochter Henny. Q. heeft R. bovendien pas bij schrijven van 2 juli 2009, ruim vier maanden na de verhuizing, omtrent de vermeende tekortkoming in gebreke gesteld. Op dat moment was de 'redelijke termijn' ruimschoots verstreken. R. betwist daarom dat Q. schade zou hebben geleden en dat deze schade € 4.000,00 zou bedragen.
3.3 R. heeft Q. in totaal 100 verhuisdozen geleverd. Deze dozen heeft Q. niet aan R. geretourneerd. Zij dient de factuur van € 425,00 daarom te voldoen.
4. De beoordeling
4.1 Gelet op de onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk worden behandeld. Waar nodig zal daarbij nader worden ingegaan op de overige stellingen en verweren van partijen.
4.2 Ter zitting van 20 mei 2010 heeft (de gemachtigde van) Q. haar vordering sub 1. ingetrokken. Op deze vordering hoeft daarom niet beslist te worden.
4.3 Met betrekking tot de door Q. gevorderde schadevergoeding wegens het beschadigen van verhuisde goederen overweegt de kantonrechter als volgt. Vastgesteld dient te worden dat Q. R. eerst bij brief van 2 juli 2009 - en dus meer dan vier maanden nadat de verhuizing heeft plaatsgevonden - schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Daargelaten of Q. de schade die R. heeft aangericht aan goederen die op 27 februari 2009 en 28 februari 2009 zijn verhuisd voldoende heeft onderbouwd, kan door het enkele tijdsverloop al niet meer worden vastgesteld of deze gestelde schade aan R. is toe te rekenen. De stelling van Q. dat zij R. dan wel de MJD al eerder op de hoogte heeft gebracht van de schade kan daaraan niet afdoen, omdat dit niet schriftelijk is gebeurd. De vordering zal daarom in zoverre worden afgewezen.
4.4 Voor zover de gevorderde schadevergoeding ziet op het zonder toestemming weggooien van goederen overweegt de kantonrechter als volgt. R. heeft gesteld dat Q. is verhuisd naar een kleinere woning en dat haar oude woning volstond met nog ingepakte verhuisdozen van een vorige verhuizing. Dit is door Q., die niet ter zitting is verschenen, niet betwist.
Vooropgesteld dient te worden dat in dat geval een schifting diende plaats te vinden, omdat het niet mogelijk was alle goederen naar de nieuwe woning te verhuizen. Ter zitting heeft R. beschreven hoe deze schifting heeft plaatsgevonden. Op de dag van de verhuizing is volgens hem op enig moment een verhuiswagen vol spullen naar de nieuwe woning gereden. Bij aankomst bleek dat deze spullen niet meer in de nieuwe woning van Q. pasten. Die woning stond namelijk inmiddels grotendeels vol met verhuisdozen. Ten overstaan van meerdere werknemers en van vele buurtbewoners is R. vervolgens in opdracht van en in overleg met de dochter van Q. tot schifting overgegaan. De spullen die niet meer in het nieuwe huis pasten, zijn vervolgens afgevoerd naar de stort, aldus R. Dit specifieke en gedetailleerde verweer is ter zitting onweersproken gebleven omdat Q. noch haar dochter aldaar zijn verschenen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet aannemelijk dat R. enig belang had bij het weggooien van spullen. Daar komt bij dat hij deze spullen naar zijn zeggen alvorens ze weg te gooien eerst naar de nieuwe woning heeft vervoerd. Verder heeft Q. R. ook voor deze gestelde schade eerst bij brief van 2 juli 2009 - en dus meer dan vier maanden nadat de verhuizing had plaatsgevonden - schriftelijk in gebreke gesteld. Onder die omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding aan het verweer van R. meer gewicht toe te kennen dan aan de overgelegde schriftelijke verklaring van de dochter van Q.
4.5 Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen van Q. geheel zullen worden afgewezen.
4.6 Dit ligt anders waar het gaat om de tegenvordering van R.
R. heeft door tussenkomst van de MJD de opdracht van Q. aanvaard om de oude woning van Q. opleverklaar te maken, Q. te verhuizen en de nieuwe woning van Q. inrichtingsklaar te maken. Tussen partijen is niet in geschil dat R. de door hem in rekening gebrachte werkzaamheden heeft verricht. Q. dient derhalve voor deze werkzaamheden te betalen. De kantonrechter is van oordeel dat het bedrag dat door R. in rekening is gebracht niet onredelijk is. Dat dit bedrag hoger is dan de door de sociale dienst toegekende vergoeding, is een omstandigheid die R. niet valt aan te rekenen. Indien Q. van mening is dat de MJD haar in de waan heeft gebracht dat de verhuizing niet meer zou kosten dan de door de sociale dienst toegekende vergoeding, dient zij de MJD daarop aan te spreken en niet R.
Ook de factuur van 20 juli 2009 dient Q. te voldoen. Weliswaar heeft R. geen exacte administratie bijgehouden van het aantal verstrekte verhuisdozen, hij heeft naar het oordeel van de kantonrechter wel voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in elk geval 100 verhuisdozen aan Q. heeft verstrekt. Ter zitting heeft hij verklaard dat de nieuwe woning van Q. vol staat met nog niet uitgepakte en door hem verstrekte verhuisdozen en ook deze stelling is ter zitting niet betwist omdat Q. noch haar dochter aldaar zijn verschenen.
4.7 Uit het voorgaande vloeit voort dat de door R. in reconventie gevorderde hoofdsom van € 4.287,50 zal worden toegewezen. Omdat Q. in gebreke is gebleven met het tijdig voldoen van dit bedrag zal ook de daarover gevorderde wettelijke rente (tot aan 14 januari 2010 berekend op een bedrag van € 112,50) worden toegewezen.
4.8 Alhoewel gesteld kan niet gezegd worden dat de buitengerechtelijke werkzaamheden waarvan door R. vergoeding wordt gevorderd zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. De door R. gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden afgewezen.
4.9 Q. zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen van Q. af;
in reconventie
veroordeelt Q. om aan R. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 4.400,00 te vermeerderen met wettelijke rente over een bedrag van € 4.287,50 vanaf 14 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie
veroordeelt Q. in de kosten van het geding, aan de zijde van R. tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 600,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 17 juni 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: wj