RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670134-10 (PROMIS)
datum uitspraak: 22 juli 2010
raadsvrouw: mr. M.S. de Groene
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (land) op [geboortedatum],
wonende te [plaats],
thans preventief gedetineerd in de P.I. HvB Ter Apel,
Ter Apel, Ter Apelervenen 10.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij
op of omstreeks 25 maart 2010
in de gemeente Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade een persoon, genaamd [aangever], van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na
kalm beraad en rustig overleg,
- een mes heeft gepakt en/of met een mes in een hand, vanuit een
horeca-gelegenheid, de straat is opgegaan en/of
- met een mes in een hand in de richting van die [aangever] is gerend en/of
gelopen en/of die [aangever] heeft achtervolgd en/of heeft vastgepakt en/of
vastgehouden en/of
- met een mes meermalen een snijdende en/of zwaaiende beweging ter
hoogte van en/of nabij de buik van die [aangever] heeft gemaakt en/of
een snijdende en/of stekende en/of zwaaiende beweging heeft gemaakt in de
richting van en/of nabij de hals en/of nek en/of het hoofd, althans het
lichaam, van die [aangever] en/of
- die [aangever] tegen de grond heeft gewerkt en/of
- terwijl die [aangever] op de grond lag, met een mes een beweging in de
richting van de hals en/of nek van die [aangever] heeft gemaakt en/of een
snijdende en/of zwaaiende beweging over en/of nabij de keel en/of hals
van die [aangever] heeft gemaakt en/of
- terwijl genoemde [aangever] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, met
kracht tegen/op het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geschopt en/of
getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 maart 2010, in de gemeente Groningen, opzettelijk en
met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een
persoon, genaamd [aangever], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg,
althans opzettelijk,
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of geduwd en/of tegen de grond heeft
gewerkt en/of
- terwijl die [aangever] op de gond lag, die [aangever] meermalen met kracht
tegen/op het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geschopt en/of
getrapt,
tengevolge waarvan die [aangever] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar met een mes achter het slachtoffer is aangerend, hem met dat mes heeft bedreigd en vervolgens, nadat het slachtoffer ten val was gekomen, meerdere malen tegen het hoofd heeft geschopt, maar dat hij niet het opzet heeft gehad om het slachtoffer dusdanig te verwonden dat deze persoon ten gevolge hiervan zou komen te overlijden. Daarnaast heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte van te voren geen afweging heeft gemaakt en niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ten gevolge van zijn handelen het slachtoffer zou doden. Verdachte raakte boos en geëmotioneerd toen het slachtoffer hem uitdaagde en beledigde en zijn emoties schoten door, doch er was geen moment van kalm beraad en rustig overleg bij hem aanwezig. Nu verdachte niet heeft nagedacht over zijn handelen, kan er naar de mening van de verdediging ook geen sprake zijn van voorbedachte rade en dient hij hiervan te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 2010027701-1, 25 maart 2010, opgenomen in dossier nr. 2010027701, d.d. 6 mei 2010, inhoudende de verklaring van [aangever], aangever (pag. 52-56).
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 2010027701-22, 29 maart 2010, opgenomen in dossier nr. 2010027701, d.d. 6 mei 2010, inhoudende de verklaring van [aangever], aangever (pag. 57-58).
De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting:
Bij het vertonen van de beelden die op 25 maart 2010 te Groningen zijn gemaakt met beveiligingscamera nummer 8 (tussen 06.33.00 en 07.00.00 uur) neemt de rechtbank onder meer waar dat het slachtoffer in de deuropening van de shoarmazaak staat en plots achteruit deinst. De rechtbank neemt vervolgens waar dat een man, gekleed in een oranje blouse/shirt, uit eerder genoemde deuropening stapt/springt en richting het slachtoffer rent, waarbij hij een lang glimmend voorwerp, gelijkend op het mes dat in beslag is genomen en waarvan een foto zich bevindt in het proces-verbaal op pagina 17, in zijn rechterhand vast heeft. Op het moment dat de man het slachtoffer dicht is genaderd, rent het slachtoffer weg in de richting van de Kleine Peperstraat. De man rent hierop achter het slachtoffer aan en heeft nog steeds het mes in zijn rechterhand. De rechtbank neemt vervolgens waar, dat nadat het slachtoffer zich heeft omgekeerd in de richting van de man, deze plots zijn rechterarm met het mes, opheft waarop de man een zijwaarts gerichte, snijdende beweging maakt ter hoogte van de buik van het slachtoffer. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat de man het slachtoffer vervolgens beet pakt, waarbij het mes, dat door de man wordt gehanteerd, dreigend in positie richting slachtoffer blijft. Dan neemt de rechtbank vervolgens waar dat de man het slachtoffer wegduwt, waarbij de man het mes voorwaarts op het slachtoffer richt. Vervolgens neemt de rechtbank waar dat de man zijn rechterhand met daarin het mes wederom hoog opheft, waarna hij een snelle, zijwaartse snijdende beweging uitvoert in de richting van de hals van het slachtoffer. Te zien is dat het slachtoffer snel achteruit deinst en zijn hoofd achterover beweegt, kennelijk om zich aan de snijdende beweging te onttrekken. Het slachtoffer komt hierdoor achterwaarts ten val. De rechtbank neemt vervolgens waar dat de man zijn rechterhand, met daarin het mes, voorwaarts in de richting van de hals van het op de grond liggende slachtoffer beweegt. Hij staat daarbij half gebogen over het lichaam van het slachtoffer. Te zien is dat de man het mes met een snijdende beweging over de keel van het slachtoffer beweegt. De rechtbank neemt vervolgens waar dat de man overeind komt, het slachtoffer los laat en hem met zijn linkerschoen met kracht een trap in zijn gezicht geeft. Direct daarop geeft de man het slachtoffer wederom een trap tegen het hoofd. Te zien is dat het hoofd van het slachtoffer door de kracht van de trappen heftige zijwaartse bewegingen maakt. Te zien is dat het slachtoffer bewegingloos op de grond ligt. Even daarna is te zien dat de man het slachtoffer met zijn linkerschoen, met kracht, een trap ter hoogte van de linkerzijde van het slachtoffer geeft. Ten slotte neemt de rechtbank waar dat de man zijn rechtervoet boven het gezicht van het slachtoffer omhoog beweegt, waarna hij met kracht een schuin naar voren neerwaartse gerichte trap uitvoert op het gezicht van het slachtoffer. Ook nu is te zien dat het hoofd van het slachtoffer als gevolg van deze trap een heftige zijwaartse beweging maakt.
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij tengevolge van zijn handelen het slachtoffer zou kunnen doden. Hoewel verdachte heeft aangegeven dat hij boos werd nadat het slachtoffer hem had bedreigd en beledigd, waardoor zijn, verdachtes, emoties doorschoten, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de verklaringen van aangever en op grond van de ter terechtzitting waargenomen camerabeelden er momenten aanwezig zijn geweest waarop verdachte zich had kunnen bezinnen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte handelde als gevolg van een tevoren genomen besluit en dat er tussen dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid voor hem is geweest om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daar rekenschap van te geven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2010 in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [aangever], van het leven te
beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- een mes heeft gepakt en met een mes in een hand, vanuit een
horeca-gelegenheid, de straat is opgegaan en
- met een mes in een hand in de richting van die [aangever] is gerend en
die [aangever] heeft achtervolgd en heeft vastgepakt en vastgehouden en
- met een mes meermalen een snijdende en zwaaiende beweging ter
hoogte van en/of nabij de buik van die [aangever] heeft gemaakt en
een snijdende en stekende en zwaaiende beweging heeft gemaakt in de
richting van en/of nabij de hals en/of het hoofd, van die [aangever] en
- terwijl die [aangever] op de grond lag, met een mes een beweging in de
richting van de hals en van die [aangever] heeft gemaakt en/of een
snijdende en/of zwaaiende beweging over en/of nabij de keel en/of hals
van die [aangever] heeft gemaakt en
- terwijl genoemde [aangever] op de grond lag, meermalen, met
kracht tegen/op het hoofd en elders tegen het lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt dat verdachte een agressieregulatietraining dient te volgen. Daarnaast vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring van het onder verdachte inbeslaggenomen mes.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte spijt heeft van hetgeen is gebeurd. Hij kan aanvaarden dat zijn vergunning voor zijn zaak is ingetrokken en dat zijn zaak inmiddels is gesloten vanwege hetgeen is voorgevallen. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het rapport van de reclassering geen enkele criminogene factor naar voren is gekomen, wat opmerkelijk moet worden geacht. Verder heeft zij aangevoerd dat verdachte datgene wil doen om te voorkomen dat er weer iets gebeurt. Voorgesteld wordt een gevangenisstraf van 6 maanden, met elektronisch toezicht, alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uren. Wat betreft het inbeslaggenomen mes refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapport, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen van na te melden duur.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd. Verdachte heeft met een mes (een groot shoarma-mes) zijn slachtoffer achtervolgd en vastgepakt en heeft met dat mes snijdende bewegingen in de richting van het slachtoffer gemaakt waarbij met name de laatste beweging heel goed een dodelijke afloop had kunnen hebben. Nadat het slachtoffer door de handelingen van verdachte ten val was gekomen, heeft verdachte meerdere malen met kracht tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer geschopt, ook nadat het slachtoffer zichtbaar buiten bewustzijn was geraakt. Hoewel verdachte heeft aangegeven dat hij door het slachtoffer was bedreigd en beledigd, heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, buitenproportioneel naar het slachtoffer gereageerd. Verdachte heeft met zijn handelen de geestelijke en lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer op ernstige wijze geschonden. De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat verdachte ten opzichte van het slachtoffer blijk van minachting heeft gegeven, zoals uit de camerabeelden is gebleken en dat hij na zijn handeling rustig van de plaats delict is weggelopen, zonder zich nog om het slachtoffer te bekommeren. De rechtbank rekent het feit verdachte dan ook zwaar aan.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid, dat het slachtoffer binnen korte tijd na het incident weer bij bewustzijn is gekomen en op eigen kracht zijn weg heeft kunnen vervolgen, alsmede met het feit dat verdachte geen recente justitiële documentatie heeft, de vergunning van zijn zaak, gelet op het incident, door de gemeente is ingetrokken en zijn zaak inmiddels gesloten is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen, nu volgens de officier van justitie de voorwaarde alleen zal dienen te bestaan uit het volgen van een agressieregulatietraining. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een dergelijke training ook opgelegd kan worden in het kader van een penitentiaire maatregel van uit de penitentiaire inrichting. De rechtbank acht op grond van het vorenstaande na te melden straf passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een mes, moet worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat het in beslag genomen goed aan verdachte toebehoort.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
een mes.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G. Eelsing, voorzitter, F.J. Agema en L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van A.J. Tholen, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2010.