ECLI:NL:RBGRO:2010:BN0720

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
118494/HA RK 10-230
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende vooringenomenheid

Op 20 mei 2010 hebben [A] en [B], vertegenwoordigd door hun gemachtigde H. Zijlstra, een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. P.W.Th. Buijtenhuijs, tijdens een rechtszitting. Het wrakingsverzoek werd in het openbaar behandeld, waarbij ook de griffier mr. drs. J. Duker en toehoorders van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering aanwezig waren. De verzoekers stelden dat de rechter blijk had gegeven van vooringenomenheid, omdat hij een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van LJ&R had getoetst zonder een tussenbeschikking af te geven en de beslissing niet deugdelijk had gemotiveerd.

De rechtbank overwoog dat de beoordeling van het wrakingsverzoek gebaseerd is op artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank wees het verzoek af, omdat er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden waren die de conclusie van vooringenomenheid konden dragen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat verzoekers het niet eens waren met de handelwijze van de rechter niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank verwerpt de wrakingsgronden en bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters G.J.J. Smits, L.H.A.M. Voncken en S.M. Schothorst, in aanwezigheid van griffier mr. R. Huisman.

Uitspraak

BESLISSING
RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer: 118494 HA RK 10-230
Datum beslissing: 20 mei 2010
Beslissing op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[A] en [B],
wonende te [woonplaats], [adres]
1. Procesverloop
1.1 Tijdens een rechtszitting van 20 mei 2010 hebben [A] en [B] (bij monde van hun gemachtigde H. Zijlstra) de behandelend rechter, mr. P.W.Th. Buijtenhuijs, gewraakt.
1.2 Mr. Buijtenhuijs heeft niet in de wraking berust.
Op 20 mei 2010 is het wrakingverzoek in het openbaar behandeld. Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
- [B], bijgestaan door de heer H. Zijlstra;
- mr. P. Buijtenhuijs, rechter;
- mr. drs. J. Duker, griffier;
- namens het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (hierna LJ&R) zijn als toehoorders verschenen T. van Gennip en K. van den Berg.
1.3 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [B], bijgestaan door zijn gemachtigde Zijlstra, het wrakingverzoek toegelicht. Hierop heeft mr. Buijtenhuijs gereageerd.
1.4 Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling gedurende enige tijd geschorst. Na schorsing heeft de meervoudige kamer een mondelinge beslissing gegeven.
2. Rechtsoverwegingen
Het standpunt van verzoekers
2.1. [B] en [A] stellen dat mr. Buijtenhuijs blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Zij voeren hiertoe - kort samengevat - het volgende aan:
2.2. Rechter mr. Buijtenhuijs heeft ter zitting aangegeven dat hij het door [A] en [B] ingestelde verzoek tot vervallenverklaring van de door LJ&R gegeven schriftelijke aanwijzing van 26 februari 2010 heeft getoetst. Vervolgens was hij - getuige de mededeling wij gaan door - voornemens om over te gaan tot de behandeling van de zaak. De rechter heeft echter nagelaten een tussenbeschikking af te geven en die beslissing deugdelijk te motiveren.
2.3. Er kleeft een gebrek aan de wijze waarop de aanwijzing van LJ&R tot stand is gekomen. De schriftelijke aanwijzing diende uitdrukkelijk te worden getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De aanwijzing is onrechtmatig. Bij het tot stand komen van de aanwijzing is niet voldaan aan de beginselen van hoor- en wederhoor en het besluit voldoet niet aan de door Bureau Jeugdzorg opgestelde beleidsregels. LJ&R heeft nagelaten om een vooraankondiging te versturen en heeft [A] en [B] niet in de gelgenheid gesteld om hun zienswijze hieromtrent kenbaar te maken.
2.4. Op grond van de jurisprudentie van de centrale raad van beroep was de rechter gehouden om de aanwijzing van LJ&R aan de algemene regels van behoorlijk bestuur vooraf te toetsen. Door dit na te laten heeft mr. Buijtenhuijs de schijn van partijdigheid gewekt. Het is staand beleid binnen verschillende arrondissementen om in voorkomende gevallen een tussenbeschikking af te geven. In het proces-verbaal van de zitting is het toetsen van die voorvraag, althans het gebrek daaraan, ondanks uitdrukkelijk verzoek niet weergegeven.
Het standpunt van mr. Buijtenhuijs
2.5. Mr. Buijtenhuijs verklaart dat hij in overeenstemming met de regels van het burgerlijk wetboek is overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak. De zaak is enkele malen aangehouden en het lag gezien de belangen van het kind in de rede om verdere vertraging te voorkomen en tot een inhoudelijke behandeling over te gaan. Hij heeft inderdaad ter zitting gezegd dat hij heeft getoetst, hij bedoelde daarmee dat hij geen beletselen zag voor een inhoudelijke behandeling. Hij heeft de aanwijzing nog niet uitdrukkelijk aan algemene regels van behoorlijk bestuur getoetst. Hij betreurt het dat [A] en [B] zich niet in deze gang van zaken kunnen vinden maar berust niet in de wraking. Hij heeft zijn taak onpartijdig en onbevooroordeeld vervuld.
2.6. Mr. drs. Duker verklaart dat zij de standpunten van partijen niet woordelijk, maar zakelijk in het proces-verbaal heeft opgenomen.
3. Beoordeling
3.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3. De rechtbank verwerpt de wrakingsgronden. Hiertoe overweegt zij als volgt. De rechtbank onderschrijft het belang van een nauwkeurig opgesteld proces-verbaal. De enkele omstandigheid dat een proces-verbaal niet volledig is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie van vooringenomenheid aan de zijde van de rechter dragen. Daartoe zijn onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. De kern van het bezwaar van verzoekers betreft de beweerde onzorgvuldige en gebrekkige wijze waarop de rechter zou hebben gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud en eventuele motiveringsgebreken niet aan de orde kunnen worden gesteld in een procedure als de onderhavige. Daarover dient - voor zover de wetgever een daartoe strekkende voorziening heeft getroffen - in hoger beroep te worden geprocedeerd. Het enkele feit dat verzoekers het niet eens zijn met de handelwijze van een rechter rechtvaardigt niet de slotsom dat er sprake is van vooringenomenheid. Verzoekers hebben weliswaar aangevoerd dat op expliciete verweren niet - althans onvoldoende - is gereageerd, maar dit is voor de conclusie tot vooringenomenheid onvoldoende.
3.4. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, althans dat de bij de verzoekers bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Derhalve wordt het verzoek tot wraking afgewezen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek af en beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers,
4.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. G.J.J. Smits, voorzitter, L.H.A.M. Voncken en S.M. Schothorst, rechters, in tegenwoordigheid van griffier mr. R. Huisman en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2010.
rh
Mr. L.H.A.M. Voncken is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.