ECLI:NL:RBGRO:2010:BM7441

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670044-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten in de relationele sfeer met poging tot doodslag, mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van geweldsdelicten in de relationele sfeer. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag, mishandeling en diefstal, terwijl hij vrijgesproken werd van afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 november 2009 zijn levensgezel had mishandeld door haar te schoppen en te slaan, wat leidde tot pijn en letsel. Daarnaast had hij op dezelfde dag sieraden van haar gestolen. Op 28 januari 2010 had de verdachte, met een mes in zijn hand, geprobeerd zijn levensgezel van het leven te beroven door haar in de borst te steken, maar deze poging was niet voltooid. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was voor de afpersing, maar dat de mishandeling en diefstal wel bewezen waren. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die licht verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank verklaarde ook dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding, die werd toegewezen tot een bedrag van € 1.885,03, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670044-10 (promis)
datum uitspraak: 21 mei 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. M.C. van Linde
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. Noord- De Grittenborgh, Hoogeveen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 november 2009 te Groningen met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 euro, in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat hij haar (rennend) is gevolgd, heeft vastgepakt,
aan haar haar getrokken, haar oorbellen uit haar oren getrokken, geslagen en
geschopt, gezegd dat hij haar niet zou laten gaan voordat hij 50 euro zou
krijgen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 november 2009 te Groningen opzettelijk mishandelend zijn
levensgezel [aangeefster] aan haar haar heeft getrokken, haar oorbellen uit haar
oren heeft getrokken en heeft geslagen en geschopt, waardoor zij letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2009 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden (13 gouden ringen,
waarvan één ring voorzien van een rode steen, 2 oorbellen in de vorm van
vlaggetjes, 2 gouden armbandjes waarvan één met een naamplaatje met de naam
(dochter aangeefster) en een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij, op of omstreeks 28 januari 2010, te Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade [aangeefster] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
een (opengeklapt) mes heeft meegenomen, zich heeft laten rijden naar een plek
waar hij verwachtte [aangeefster] tegen te komen, met het (opengeklapte) mes in
zijn jaszak/vestzak naar haar is toegelopen, het (opengeklapte) mes in zijn
hand genomen en die [aangeefster] met dat mes met kracht in de linkerborst, althans in
het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 januari 2010 te Groningen aan een persoon (te weten
[aangeefster]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel (een klaplong), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
een (opengeklapt) mes heeft meegenomen, zich heeft laten rijden naar een plek
waar hij verwachtte [aangeefster] tegen te komen, met het (opengeklapte) mes in
zijn jaszak/vestzak naar haar is toegelopen, het (opengeklapte) mes in zijn
hand genomen en die [aangeefster] met dat mes met kracht in de linkerborst, althans in
het lichaam heeft gestoken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 januari 2010 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangeefster],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet haar met
een mes met kracht in de linkerborst, althans in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden gelet op de verklaringen van [aangeefster] en van [getuige 1].
Ook de onder 2 ten laste gelegde diefstal van sieraden acht de officier van justitie bewezen. Deze goederen behoren toe aan [aangeefster]. Verdachte heeft op eigen houtje een verdeling gemaakt en de opbrengst van een deel van de sieraden geïncasseerd. Voor de onder 2 ten laste gelegde diefstal van een fiets is geen wettig en overtuigend bewijs. Verdachte dient hiervan vrij te worden gesproken.
Feit 3 primair acht de officier van justitie bewezen op basis van de aangifte, de in het dossier opgenomen getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] en de verklaringen van verdachte ten overstaan van de politie en op de terechtzitting. Verdachte is bewust naar Vinkhuizen gereden voor een confrontatie met aangeefster. Op het bewuste moment had hij met één hand al een mes vast. Zijn verklaring dat hij zich heeft afgeweerd en zich daarbij niet bewust was van het mes in zijn hand is niet geloofwaardig gezien de verklaring van getuige [getuige 2] en de aangifte, waaruit een andere intentie volgt. Verdachte heeft derhalve opzettelijk gehandeld en had tenminste voorwaardelijk opzet op dodelijk letsel door in de borststreek te steken. De officier van justitie is van mening dat niet is vast komen te staan dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Verdachte dient van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij te worden gesproken.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. In haar aangifte van 1 december 2009 heeft aangeefster niet over afpersing gesproken. Pas toen zij op 16 februari 2010 als verdachte is verhoord heeft zij anders verklaard. Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde acht de raadsman slechts het schoppen en het slaan te bewijzen. De [getuige 1] heeft immers geen trekken aan de haren waargenomen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft duidelijk verklaard dat de fiets door hem is aangeschaft. De sieraden zijn van hem en slechts in bruikleen aan aangeefster ter beschikking gesteld. De overige sieraden van de familie van aangeefster heeft verdachte apart gelegd met de bedoeling ze later terug te geven. Hij heeft alleen zijn eigen sieraden te gelde gemaakt.
Ten slotte heeft de raadsman gepleit voor vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde feit gezien de context van de gebeurtenissen op 28 januari 2010, zoals blijkt uit het dossier en de ongerijmdheden in het relaas van aangeefster. Op 28 januari 2010 heeft verdachte aangeefster bewust opgezocht om met haar te praten, niet om haar iets aan te doen. Gezien de eerdere ervaringen heeft hij aangeefster bewust op straat aangesproken ter vermijding van risico’s. Na het eerste gesprek had verdachte geen goed gevoel over de situatie en is daarom teruggelopen. Verdachte heeft niet bewust gestoken maar vertrouwde de situatie niet en heeft zich afgeweerd met een mes in zijn hand toen aangeefster hem benaderde, waarbij hij aangeefster per ongeluk in de borststreek heeft geraakt. Om die reden is slechts zware mishandeling te bewijzen.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Feit 1
De verklaring door verdachte op de terechtzitting d.d. 10 mei 2010 afgelegd (zakelijk weergegeven):
Op 26 november 2009 hadden [aangeefster] en ik ruzie in haar huis. Ik ben achter haar aan gerend en buiten heb ik haar een schop onder haar kont gegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 december 2009, opgenomen op pagina 60 van dossier nr. PL01KD/2010029309-41 d.d. 29 maart 2010, inhoudende de verklaring van [aangeefster]:
Op donderdag 26 november 2009 omstreeks 14.30 uur ging ik naar mijn woning. Ik had afgesproken met [verdachte] dat hij de sleutel van de woning 's avonds terug zou geven. Toen ik bij de woning kwam zag ik [verdachte] voor het raam staan. Ik ben niet naar binnen gegaan. Ik zag dat [verdachte] eraan kwam, ik werd toen bang en ben snel weggelopen, ik rende in de richting van de school. Ik zag dat [verdachte] achter mij aan kwam rennen.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 februari 2010, opgenomen op pagina 56 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [aangeefster]:
Op de dag dat wij ruzie kregen hadden we nog wel een relatie.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 januari 2010, opgenomen op pagina 65 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1]:
Ik ben werkzaam op de [ naam school], gevestigd aan de [naam straat] te Groningen. Vanuit het leslokaal had ik zicht op de Goudlaan te Groningen. Ik hoorde dat een aantal leerlingen bij mij uit de klas riep, “moet je op straat kijken, ze zijn aan het vechten” en woorden van gelijke strekking. Op dat moment keek ik zelf ook naar buiten om te zien wat er aan de hand was. Ik zag een vrouw lopen. Ik zag dat zij in de richting van het schoolplein liep. Ik zag een man achter deze vrouw aanlopen. Ik zag dat hij erg druk met zijn handen heen en weer zwaaide. Ik zag dat de man vervolgens de vrouw sloeg en schopte.
Feit 2
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 december 2009, opgenomen op pagina 60 van dossier nr. PL01KD/2010029309-41 d.d. 29 maart 2010, inhoudende de verklaring van [aangeefster]
Op donderdag 26 november 2009 omstreeks 14.30 uur ging ik naar mijn woning. Ik had afgesproken met [verdachte] dat hij de sleutel van de woning 's avonds terug zou geven.
Ik zag dat er sieraden van mij waren weggenomen, te weten 13 gouden ringen met een totale waarde van ongeveer € 650,-. Alle ringen zijn mijn eigendom en heb ik zelf gekocht of gekregen. Ik heb niemand het recht noch de toestemming gegeven om de sieraden uit de woning weg te nemen met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 februari 2010, opgenomen op 68 en 69 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte]
Ik heb dat goud gepakt. Het gaat om damesringetjes, ringen en een naamplaatje met de naam van mijn dochter. Ook zaten er nog oorbellen van [aangeefster] haar moeder in de pot. Ook van goud. Ik weet dat er ook nog een ring van de oom van [aangeefster] in zat. Een gouden ring met een rode steen. Tevens zaten er nog ringetjes van mijn dochter in. Ik heb de sieraden in een plastic tasje gedaan welke ik uit de keuken heb gepakt. Vervolgens heb ik de sieraden in mijn zak gestoken. Ik denk dat ik in totaal 7 of 8 gouden dames ringen heb meegenomen. Ik heb deze dingen ingeleverd, ik denk dat ik er ongeveer € 450,- voor heb gekregen.
Ik heb niet met [aangeefster] overlegd dat ik de ringen in zou leveren. Ik heb niet al het goud ingeleverd. Te weten, de ring van haar oom, de oorbellen van haar moeder en de armbandjes van mijn dochter.
Feit 3
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2010, opgenomen op pagina 84 en 85 van dossier nr. PL01KD/2010029309-41 d.d. 29 maart 2010, inhoudende de verklaring van [aangeefster]:
Op donderdagmiddag, 28 januari 2010, liep ik, met mijn zoontje over de Zilverlaan te Groningen. Ik zag van een afstandje een auto staan. Ik zag een jongen in de auto zitten die ik herkende als [getuige 3]. Toen ik dichterbij de auto kwam zag ik [verdachte] plots tegen een woning staan plassen. Ik hoorde dat hij naar mij riep: ”he, waarom moet dat nou allemaal.” Hij doelde hiermee op de kinderen. Ook begon hij direct over mijn neef.
Ik keek vervolgens op mijn telefoon en zag dat het 12.45 uur was. Ik ben vervolgens doorgelopen en sloeg rechtsaf het fietspad op. Ik heb niet meer achterom gekeken. Ik heb het fietspad gevolgd en volgde de weg met de bocht naar links. Plots hoorde ik een mannenstem schreeuwen: “hé.” Ik dacht eerst dat het [getuige 3] was die mij riep, maar toen ik me omdraaide zag ik dat [verdachte] eraan kwam rennen. [verdachte] kwam aangelopen met zijn handen omhoog en riep: “ok, ok, ik geef haar wel terug, ik ben er helemaal klaar mee!” Hij doelde hiermee op het terugbrengen van onze dochter. [verdachte] zei tegen mij dat hij even een shaggie van mij wilde draaien. Ik heb hem mijn shag gegeven. Ik hoopte dat hij daardoor rustig zou blijven. Ik zag dat [verdachte] een shaggie draaide. Ik heb mijn shag vervolgens weer aangepakt en wilde zelf ook één draaien. Ik heb [verdachte] toen niet meer aangekeken. Ik was een shaggie aan het draaien en had mijn hoofd naar de grond gericht. Plotseling gebeurde er iets waarvan ik niet goed meer kan terughalen wat het was. Ik voelde iets op mijn linker borst. Wat er precies gebeurde weet ik dus niet maar ik weet wel dat het zeer snel gebeurde. Ik had mijn hoofd naar beneden gericht en zag plotseling bloed op mijn kleding, ter hoogte van mijn linker borst.
Een medische verklaring ten behoeve van [aangeefster], geboren op 26 januari 1983, met kenmerk TN10/G1022, d.d. 25 maart 2010, opgemaakt door mw. drs. T. Naujocks, coördinerend forensisch arts, pagina 135 van voornoemd dossier:
Betrokkene werd in het UMCG gezien op 28 januari jl. Bij onderzoek bleek sprake van een steekverwonding links in de borstkas (naast het borstbeen en boven de tepel). Aanvullend onderzoek leverde een klaplong links op. Betrokkene kreeg een zogenaamde thoraxdrain (een slang in de borstkas) om een klaplong te verhelpen en werd opgenomen. De drain werd op 4 februari jl. verwijderd en betrokkene kon een dag later in goede conditie naar huis worden ontslagen. De behandeling is inmiddels afgesloten en volgens de behandelaar is er slechts een geringe kans op restverschijnselen en zo die wel zouden blijven bestaan leveren deze geen functionele longklachten op.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 januari 2010, opgenomen op pagina 95 en 96 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2]
Op donderdag 28 januari 2010 omstreeks 12.35 uur fietste ik vanuit de stad onder het tunneltje van de Friessestraatweg door over het fietspad gelegen tussen de Friessestraatweg en de Zilverlaan. Op het moment dat ik linksaf sloeg zag ik op het fietspad een man en een vrouw staan met een kinderwagen met daarin een kindje. De kinderwagen stond in mijn richting. Voor mijn richting stond de man links en de vrouw rechts van de kinderwagen. Ik zag dat ze dicht bij elkaar stonden. Het leek erop dat ze aan het wandelen waren. Op het moment dat ik de bocht door was, zag ik dat de man de vrouw een duw gaf. Ik zag dat de vrouw wegrende in de richting van de Zilverlaan. Ik zag dat de vrouw gewond was. Ik zag dat er ter hoogte van haar linker borst bloed uit de jas vandaan kwam. De man met de kinderwagen zag er als volgt uit: blanke man, ongeveer 1,90 m lang, kort haar en een normaal postuur.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 januari 2010, opgenomen op pagina 98 t/m 101 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3]
Op donderdag 28 januari 2010 omstreeks 11.55 uur zijn [verdachte] en ik naar buiten gegaan. Wij zijn richting de woning van [aangeefster] gereden. Op de Zilverlaan zijn we doorgereden tot aan de bocht naar rechts, deze hebben wij gevolgd en zagen toen [aangeefster] aan komen lopen, vanuit de richting van de Kobaltstraat. [verdachte] is toen uit de auto gestapt. Ik zag dat hij vervolgens in de richting van [aangeefster] liep. [aangeefster] was de rijbaan schuin overgestoken en bevond zich op dat moment ter hoogte van mijn auto. [verdachte] stak ook over en daar hebben ze staan praten. Op een gegeven moment zag ik [aangeefster] verder lopen in de richting van het fietspad dat loopt vanaf de Zilverlaan naar de Friessestaatweg. [verdachte] kwam toen terug naar de auto en is ingestapt. [verdachte] zei niets en ik stond op het punt weg te rijden toen [verdachte] “ho” riep en uitstapte. Ik hoorde [verdachte] [aangeefster] roepen en zag dat [verdachte] in de richting liep waarin ik [aangeefster] had zien weglopen. Ik zag dat [verdachte] met een snelle pas die kant uitliep. Ik zag dat [verdachte] rechtsaf het fietspad inliep. Door de bomen en struiken had ik, vanaf het moment dat [verdachte] de bocht naar links in het fietspad voorbij was, geen zicht meer op [verdachte] en [aangeefster]. Ik heb niets gehoord en gezien totdat ik [aangeefster] plotseling aan zag komen rennen. Ik zag dat [aangeefster] een hand tegen haar borst gedrukt hield.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat vrijspraak dient te volgen van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Uit de aanwezige bewijsmiddelen is niet af te leiden dat verdachte door middel van geweld dan wel de dreiging daarmee aangeefster heeft gedwongen tot afgifte van € 50,-. Weliswaar is uit de aanwezige bewijsmiddelen af te leiden dat verdachte aangeefster op
26 november 2009 heeft geschopt en geslagen, maar voor een verband tussen dit geweld en de afgifte van € 50,- is naar het oordeel van de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs. Dat door getuige [getuige 1] is waargenomen dat verdachte direct wegliep nadat aangeefster hem briefgeld had overhandigd is onvoldoende bewijs voor een bij verdachte aanwezig oogmerk om door geweld aangeefster tot afgifte van € 50,- te dwingen. De rechtbank neemt in dit oordeel mee dat aangeefster in haar aangifte van 1 december 2009 niet heeft verklaard dat zij door geweld of dreiging met geweld de € 50,- heeft afgegeven.
Pas nadat zij op 16 februari 2010 opnieuw, maar dan als verdachte, over aan dit feit voorafgaande zaken is verhoord, heeft zij verklaard dat verdachte haar niet eerder los zou laten dan dat hij die € 50,- zou krijgen. De aangepaste verklaring vindt geen steun in de verklaring van [getuige 1] die vanuit zijn positie in het klaslokaal immers niet kon verstaan wat er door verdachte en aangeefster werd geroepen.
De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de aanwezige bewijsmiddelen is af te leiden dat verdachte aangeefster op 26 november 2009 heeft geschopt en geslagen waardoor zij pijn heeft ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is feit 2 wettig en overtuigend bewezen, voor zover het de diefstal van de sieraden betreft. Verdachte heeft ten overstaan van de politie en ook ter terechtzitting toegegeven sieraden uit het huis van aangeefster te hebben weggenomen. Nog afgezien van de juistheid van zijn stelling dat een deel van de sieraden niet aan aangeefster maar aan hem toebehoorde, heeft verdachte ook bekend dat hij sieraden die wel aan haar toebehoorden heeft weggenomen. De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaring van verdachte dat hij deze sieraden per ongeluk had meegenomen en niet de bedoeling had ze voor zichzelf te houden. Dat hij deze sieraden niet te gelde heeft gemaakt doet aan dit oordeel niet af. Voorts is de rechtbank van oordeel dat voor diefstal van de fiets geen wettig en overtuigend bewijs is. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 3 primair geen sprake is van voorbedachte raad. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit. Van een voorgenomen besluit van de verdachte blijkt niets uit het dossier.
De rechtbank acht op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Door met een mes in de richting van het slachtoffer ter hoogte van de linker borst te steken, waar zich vitale organen bevinden, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zou overlijden.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 26 november 2009 te Groningen opzettelijk mishandelend zijn
levensgezel [aangeefster] heeft geslagen en geschopt, waardoor zij pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 26 november 2009 te Groningen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden toebehorende
aan [aangeefster];
3.
hij, op 28 januari 2010, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet, een opengeklapt mes heeft meegenomen, zich heeft laten rijden naar een plek waar hij verwachtte [aangeefster] tegen te komen, met het opengeklapte mes in zijn jaszak/vestzak naar haar is toegelopen, het opengeklapte mes in zijn hand genomen en die [aangeefster] met dat mes met kracht in de linker borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
2. diefstal
3. poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er ten aanzien van het primair onder feit 3 ten laste gelegde geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [aangeefster]. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat [aangeefster] op hem af kwam en hem iets aan wilde doen, is slechts zijn gevoel en wordt niet ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige 2] en aangeefster [aangeefster].
Verdachte is derhalve strafbaar nu ten aanzien van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het primair onder feit 3 ten laste gelegde een beroep gedaan op putatief noodweer. Verdachte mocht, mede gezien het feit dat [aangeefster] hem op 26 november 2009 heeft gestoken, uit haar gedrag op 28 januari 2010 in redelijkheid afleiden dat zij hem ook nu iets zou aandoen. [aangeefster] schreeuwde en kwam op hem af terwijl hij gehurkt bij de buggy van zijn zoon zat. Verdachte dacht dat [aangeefster] hem zou aanvallen en mocht zich daarom verdedigen. Verdachte heeft daarbij niet bewust gestoken. Hij vertrouwde de situatie niet en nam daarop een mes in zijn linkerhand.
Met zijn linkerarm heeft hij zich vervolgens afgeweerd en daarbij zonder opzet [aangeefster] met het mes geraakt. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van putatief noodweer.
Standpunt van de rechtbank
Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer, merkt de rechtbank op dat de wet deze strafuitsluitingsgrond niet kent. Voor zover de raadsman een beroep doet op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 2] blijkt niet van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [aangeefster] jegens verdachte. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een man en een vrouw zag staan met een kinderwagen en dat het er op leek dat ze aan het wandelen waren. Hij zag dat de man de vrouw een duw gaf. Aangeefster heeft verklaard dat zij dat zij een shaggie is gaan draaien en dat ze opeens door verdachte werd gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat aangeefster op hem afkwam en hem iets aan wilde doen. Hij baseerde deze gedachte op eerdere gebeurtenissen die hij binnen de relatie zou hebben ervaren. Deze gedachte vindt echter - objectief gezien - geen steun in de hiervoor genoemde verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 2], noch in de overige stukken van het strafdossier. Overigens is verdachte zelf in emotionele toestand wederom op aangeefster toegelopen nadat een eerste gesprek voor hem onbevredigend was verlopen. Verdachte heeft hierdoor zelf de confrontatie met aangeefster opgezocht.
Gelet op bovenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 27 maart 2010, opgemaakt door J. de Hoop, klinisch psychologe. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in die zin, dat betrokkene onvoldoende zelfstandig en te meegaand is. In die zin kan gesproken worden van kenmerken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. De genoemde gebrekkige ontwikkeling was ook aanwezig ten tijde van het onder feit 3 ten laste gelegde. Deskundige De Hoop heeft geconcludeerd dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het onder feit 3 ten laste gelegde.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 primair (poging tot doodslag) ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn begaan, het strafblad van verdachte met eerdere veroordelingen voor geweld en het rapport van de psycholoog waaruit volgt dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de poging tot doodslag. De officier van justitie is van mening dat vergelding noopt tot een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar dat gelet op het rapport van de reclassering een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op zijn plaats is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, gepleit voor een lagere onvoorwaardelijke straf dan door de officier van justitie geëist en een groter voorwaardelijk deel met daarbij reclasseringstoezicht. In haar strafeis heeft de officier van justitie onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij was ten tijde van feit 3 licht verminderd toerekeningsvatbaar en daarnaast heeft de relatie met aangeefster en zijn omgang hiermee een grote rol gespeeld. Verder is in het rapport van de reclassering het recidiverisico geschat op laag gemiddeld en is verdachte als niet agressief omschreven. Tot slot bevindt verdachte zich al lang in voorlopige hechtenis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting van
10 mei 2010, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, mishandeling en diefstal. Bij al deze feiten was de (ex-)vriendin van verdachte het slachtoffer. Hij heeft daarbij een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en psychische integriteit. Vooral de poging tot doodslag rekent de rechtbank verdachte zwaar aan, te meer nu zijn tweejarig zoontje daarvan getuige is geweest. Daarbij betrekt de rechtbank dat, nu het feit op de openbare weg heeft plaatsgevonden, niet alleen bij het slachtoffer maar ook bij omstanders gevoelens van angst en onveiligheid teweeg zijn gebracht.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen wat er zich rondom de gebeurtenissen van
26 november 2009 en 28 januari 2010 heeft afgespeeld. Er is sprake van een langlopend relatieprobleem. Verdachte en aangeefster zijn niet in staat gebleken om op een verstandige wijze hun relatie te beëindigen in het belang van hun twee kinderen.
Verdachte had andere mogelijkheden om zijn conflict met aangeefster over de kinderen en de bedreigingen door haar neef op te lossen maar heeft in plaats daarvan met een mes op zak in emotionele toestand een confrontatie gezocht met alle gevolgen van dien.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, onder andere wegens diefstal en geweldsdelicten.
Daarnaast neemt de rechtbank bij het opleggen van de vrijheidsstraf in aanmerking de conclusie van J. de Hoop, voornoemd, als blijkend uit haar psychologisch onderzoeksrapportage, dat het bewezen verklaarde onder feit 3 primair aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Op grond van bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Mede omdat het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen acht, zal de rechtbank evenwel aan verdachte een lagere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het ten behoeve van verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag gemiddeld. Gezien de directe samenhang van de vaardigheidstekorten met het criminele gedrag van verdachte wordt geadviseerd verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met verplicht reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting. Die behandeling zou moeten bestaan uit assertiviteitstraining voor laagbegaafde daders bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPN).
De rechtbank zal gelet hierop een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, enerzijds om te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarde, zoals door de reclassering geadviseerd, te koppelen.
Beslag
Verbeurdverklaring
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat het onder 3 primair bewezenverklaarde feit met het in beslag genomen goed is begaan.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen inklapbare mes, van het merk
“X-treme” daarom verbeurd moet worden verklaard.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten kleding, schoeisel en een mobiele telefoon, moet worden teruggegeven aan verdachte.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangeefster], wonende te Groningen.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat ten aanzien van de diefstal van de fiets vrijspraak is gevorderd, komt de hiervoor gevorderde schade van € 300,- niet voor vergoeding in aanmerking. Omdat er sieraden van de benadeelde partij zijn teruggegeven, te weten oorbellen, is de vordering voor dat gedeelte niet ontvankelijk. De overige materiële schadeposten komen wel voor vergoeding in aanmerking. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de officier van justitie redelijk.
Standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij de opmerkingen van de officier van justitie over de vergoeding van de fiets en de oorbellen en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de rechtbank
Beoordeling
Verdachte is vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde en de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van een fiets.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is voor zover het de posten betreft die met deze feiten verband houden. Het betreft de fiets voor een bedrag van € 300,- en de € 50,- euro die door afpersing zou zijn verkregen. Dit houdt in dat de vordering voor een bedrag van € 350,- niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank is van mening dat de gestelde schade bij de post oorbellen niet aannemelijk is geworden omdat uit het dossier blijkt dat genoemde sieraden al aan de benadeelde partij zijn teruggegeven. De rechtbank zal daarom het hiermee verband houdende deel van de vordering ter hoogte van € 171,84 afwijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 3 primair rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.885,03. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2010. Dit betreft de posten ziekenhuisdaggeld- vergoeding (€ 200,-), medicijnen (€ 20,13), eigen risico zorgverzekering (€ 165,-) en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 287, 300, 304, 310 en van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair, ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 10 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen bij de AFPN, welke behandeling mede kan inhouden een assertiviteitstraining voor laagbegaafde daders.
Verklaart verbeurd:
- een inklapbaar mes, van het merk “X-treme”
Gelast de teruggave van:
- een zwarte mobiele telefoon, merk LG aan verdachte
- een paar witte sportschoenen, merk Nike, aan verdachte
- een zwart gevlochten riem, merk Denim Blend, aan verdachte
- een zwart vest, merk South Pole, aan verdachte
- een zwart T-shirt, merk Gentle, aan verdachte
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Groningen, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.885,03 (zegge: achttienhonderd vijfentachtig euro en drie eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf 28 januari 2010.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 1.885,03 ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Groningen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.885,03 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, P.H.M. Smeets en G. Eelsing, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Horn, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2010.
Mr. G. Eelsing was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.