ECLI:NL:RBGRO:2010:BM6968

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
413363 CV EXPL 09-10415
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel en omzetting van natuurlijke verbintenis in rechtens afdwingbare verbintenis

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat is uitgevaardigd door de Informatie Beheer Groep (IBG) tegen eiser Q. De IBG had op 14 juli 2008 een dwangbevel uitgevaardigd, waarbij zij aanspraak maakte op een bedrag van € 3.122,79 aan achterstallige schuld, vermeerderd met rente en invorderingskosten. Eiser Q. heeft verzet aangetekend tegen dit dwangbevel, stellende dat de vordering was verjaard en dat de gevorderde hoofdsom niet juist was. De IBG heeft de vordering weersproken en partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Q. in verzet is gekomen tegen het dwangbevel en dat de IBG de vordering heeft betwist. De rechter heeft overwogen dat de verjaringstermijn is gaan lopen op 21 mei 1989, maar dat deze is gestuit door een betalingsregeling die op 19 februari 2002 tot stand is gekomen. Hierdoor is de natuurlijke verbintenis omgezet in een rechtens afdwingbare overeenkomst, waarvoor een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen.

De rechter heeft verder overwogen dat de aanmaningsbrief van 11 maart 2008 beoogde de stuiting van de lopende verjaring. De IBG is toegelaten tot het bewijs dat deze aanmaningsbrief Q. heeft bereikt of dat het niet-bereiken daarvan een gevolg is van een voor rekening van Q. komende omstandigheid. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 26 mei 2010 voor uitlating door partijen en mogelijk getuigenverhoor. De beslissing is aangehouden, waarbij de kantonrechter heeft bepaald dat voor de uitlating en het getuigenverhoor in beginsel geen uitstel zal worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 413363 CV EXPL 09-10415
Vonnis d.d. 28 april 2010
inzake
Q.,
wonende te Emmeloord,
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. A.A. Bos, advocaat te Zwolle,
tegen
de Informatie Beheer Groep,
gevestigd te Groningen,
gedaagde, hierna de IBG te noemen,
gemachtigde H.A. Bos, gerechtsdeurwaarder te Groningen.
PROCESGANG
Q. is bij dagvaarding in verzet gekomen tegen een door de IBG tegen hem uitgevaardigd dwangbevel.
De IBG heeft de vordering weersproken.
Partijen hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd.
OVERWEGINGEN
De feiten
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1. Q. heeft met ingang van 1 november 1988 studiefinanciering ontvangen. Bij beslissing van 20 mei 1989 heeft de IBG de verleende studiefinanciering ter grootte van (omgerekend) € 1.326,59 van Q. teruggevorderd.
1.2. Genoemde schuld is met ingang van 1 januari 1996 van rechtswege omgezet in een rentedragende lening.
1.3. De IBG heeft op 14 juli 2008 een dwangbevel uitgevaardigd, waarbij zij aanspraak maakt op € 3.122,79 aan achterstallige schuld (de termijnen november 1996 tot en met april 2000), vermeerderd met rente en invorderingskosten. Het dwangbevel is op 28 juli 2008 aan Q. betekend. Het verzet richt zich tegen dit dwangbevel.
Het geschil
2. Q. stelt zich allereerst op het standpunt dat de vordering is verjaard. Verder kan de door de IBG gevorderde hoofdsom in zijn ogen niet juist zijn. Hoogstens kan hij een bedrag van € 1.326,59 verschuldigd zijn. Dat is namelijk het bedrag waar de IBG in eerste instantie aanspraak op maakte. Q. betwist voorts de verschuldigdheid van de mede gevorderde rente en invorderingskosten.
3. Kort en goed stelt de IBG zich op het standpunt dat er van verjaring geen sprake is en dat Q. de in het dwangbevel genoemde bedragen aan haar verschuldigd is.
4. Waar nodig zal hierna nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.
De beoordeling
5. Q. is tijdig in verzet gekomen.
6. In het verband van een verzet tegen een dwangbevel heeft de kantonrechter de bevoegdheid om te toetsen of invordering door middel van dit dwangbevel rechtmatig is. Het kan zijn dat onterecht invordering plaatsgevonden heeft omdat het bij dwangbevel gevorderde niet overeenstemt met een daaraan ten grondslag liggend besluit. Ook is mogelijk dat invordering niet terecht was omdat de in het bevel gestelde schuld reeds voor uitvaardiging van dat bevel geheel of gedeeltelijk voldaan was of was verjaard. Tot slot kan het zo zijn dat de IBG door (de wijze van) het invorderen van een op zich verschuldigd bedrag, handelde in strijd met de wet of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
7. Met betrekking tot de meest verstrekkende stelling van Q., namelijk dat de vordering is verjaard, overweegt de kantonrechter als volgt.
7.1. Niet in geschil is dat Q. het bericht van 20 mei 1989 heeft ontvangen, waarbij de IBG aanspraak maakt op terugbetaling van de ten onrechte uitbetaalde studiefinanciering (als reactie op dit bericht heeft Q. om een betalingsregeling gevraagd). Op 21 mei 1989 is de verjaringstermijn dus gaan lopen. Op dat moment was de verjaringstermijn 30 jaar (artikel 2004 BW oud). Door de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek per 1 januari 1992 is deze termijn verkort tot vijf jaar. Gelet op het bepaalde in de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek eindigde de verjaringstermijn op 21 mei 1994.
7.2. Op 20 februari 1993 heeft de IBG een dwangbevel tegen Q. uitgevaardigd waarbij zij aanspraak maakt op het pro resto teveel uitgekeerde bedrag aan studiefinanciering (ƒ 2.923,43) vermeerderd met rente en invorderingskosten. De IBG heeft een afschrift van het daarbij behorende exploot van W.S.M. van Laerhoven (als toegevoegd kandidaat-deurwaarder werkzaam ten kantore van L.C.J. Netten, gerechtsdeurwaarder te Breda) d.d. 29 maart 1993 overgelegd, waarin staat vermeld dat het exploot (samen met het dwangbevel) in een gesloten envelop is achtergelaten op het adres […]laan 94 te Tilburg. Op het exploot is te zien dat voor en na het huisnummer (94) iets is doorgehaald (zwart gemaakt). Q. leidt daaruit af dat het evident is dat daarmee is geknoeid en dat er mogelijk zelfs sprake is van een vervalsing. Hij stelt in dit verband dat deurwaarders verplicht zijn om dergelijke wijzigingen te accorderen en hij constateert dat dit niet is gebeurd. Omdat het exploot niet in persoon is betekend en het onduidelijk is op welke adres de stukken zijn achtergelaten, kan er volgens hem geen stuiting van de verjaringstermijn hebben plaatsgevonden. De kantonrechter volgt Q. daarin niet. In dit verband stelt de kantonrechter voorop dat Q., zo blijkt uit de door de IBG verstrekte gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie, op 29 maart 1993 op het adres […]laan 94 te Tilburg woonachtig was. Verder heeft als uitgangspunt te gelden dat wat een gerechtsdeurwaarder - een openbaar ambtenaar, belast met de taken die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen - in een exploot aangeeft te hebben gedaan en dit met zijn handtekening wordt bekrachtigd, juist is. Dat geldt dus ook voor het adres waar hij het exploot volgens hem heeft achtergelaten. Dit uitgangspunt lijdt onder meer uitzondering wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat de gerechtsdeurwaarder het exploot niet naar waarheid heeft ingevuld of dat er sprake is van een (evidente) fout. Het is aan de partij die zich daarop beroept om een dergelijke stelling voldoende te onderbouwen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Weliswaar stelt Q. dat het evident is dat er met het exploot is geknoeid en dat er mogelijk zelfs sprake is van een vervalsing, maar enige onderbouwing daarvan ontbreekt. Het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten om genoemde doorhaling "te accorderen" maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de adresvermelding niet klopt. In rechte moet er daarom van worden uitgegaan dat het exploot op het juiste adres is achtergelaten (en dus betekend). Hierdoor is de verjaring gestuit en is vervolgens een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen.
7.3. Bij beslissing van 8 februari 1996 heeft de IBG aan Q. bericht dat de op dat moment bestaande studieschuld is omgezet in een rentedragende lening. Q. stelt dat bedoelde omzetting niet mogelijk is, omdat de vordering op dat moment al was verjaard. Gezien het voorgaande snijdt die stelling geen hout.
7.4. Na jarenlange radiostilte aan de zijde van Q. heeft hij, kennelijk naar aanleiding van een aanmaningsbrief van de IBG van 23 november 2001, bij brief van 3 januari 2002 om een betalingsregeling gevraagd. De IBG heeft Q. vervolgens bij brief van 7 februari 2002 een regeling voorgesteld, welke regeling Q. op 19 februari 2002 voor akkoord heeft ondertekend.
7.5. In het midden kan blijven of de vordering van de IBG op 19 februari 2002 reeds was verjaard. Zo dat al het geval zou zijn, is de door de verjaring ontstane natuurlijke verbintenis door de op 19 februari 2002 tot stand gekomen betalingsregeling namelijk omgezet in een rechtens afdwingbare overeenkomst (artikel 6:5 lid 1 BW), waarvoor een nieuwe verjaringstermijn van 5 jaar is gaan lopen.
7.6. Naar aanleiding van deze betalingsregeling heeft Q. een aantal betalingen verricht, voor het laatst op 18 maart 2003. Omdat de betaling een daad van erkenning is waardoor de verjaring is gestuit, is op deze datum een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen.
7.7. Het onderhavige dwangbevel is op 28 juli 2008 aan Q. betekend. Van belang is daarom of er na 28 juli 2003 een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. In dit verband noemt de IBG de hierna onder 7.9 en 7.10 genoemde berichten en aanmaningen.
7.8. Voor de beoordeling daarvan is allereerst van belang dat uit de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat Q. op 26 mei 2003 naar Aruba is vertrokken en dat hij zich op 23 januari 2008 weer in Nederland heeft laten inschrijven (in Arnhem). De IBG kon dus weten (zij heeft toegang tot de gemeentelijke basisadministratie) dat Q. vanaf 26 mei 2003 op Aruba woonde. Gesteld noch gebleken is dat de IBG pogingen heeft ondernomen om het adres van Q. op Aruba te achterhalen. Die omstandigheid komt naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van de IBG en kan daarom niet aan Q. worden toegerekend.
7.9. Verder zijn de berichten en aanmaningen van 6 en 7 augustus 2003, 7 september 2003 en 6 november 2003 verzonden naar het adres […]dijk 171 te Rotterdam. Daar woonde Q. toen echter al lang niet meer. Op 14 maart 2002 heeft hij dat adres namelijk verlaten en is hij verhuisd naar het adres […] 39 te Spijkenisse. Dit laatste adres was bij de IBG bekend, getuige bijvoorbeeld de correspondentie die zij rond de jaarwisseling 2002/2003 naar dat adres heeft toegezonden. Ook al zou het niet doorgeven van zijn adreswijziging in de risicosfeer van Q. liggen, zoals de IBG betoogt, dan kan haar die stelling gelet op het voorgaande dan ook niet baten.
7.10. Cruciaal is daarom of Q., na zijn terugkeer in Nederland, de aanmaning van de IBG van 11 maart 2008 heeft ontvangen, dan wel niet heeft ontvangen door een aan hem toe te schrijven omstandigheid. Die aanmaning is toegezonden aan het adres waar Q. op dat moment in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven: […]straat 7 - 2 te [postcode] Arnhem. Q. heeft de ontvangst daarvan echter gemotiveerd betwist.
7.11. Bedoelde aanmaningsbrief van 11 maart 2008 beoogt dus ondermeer de stuiting van de lopende verjaring. Volgens de heersende jurisprudentie (vgl. HR 4 juni 2004, LJN AO5122) dient in het geval de ontvangst wordt betwist de afzender van de brief te bewijzen dat de geadresseerde de brief heeft bereikt of dat het niet-bereiken daarvan een gevolg is van een voor rekening van de geadresseerde komende omstandigheid als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW. De kantonrechter zal de IBG tot dat bewijs toelaten.
7.12. De zaak zal naar de rolzitting worden verwezen, opdat de IBG te kennen kan geven of en hoe zij aan de bewijsopdracht wenst te voldoen. Uiteraard kan deze uitlating schriftelijk worden gedaan. Voor het geval zij getuigen wenst te laten horen, dient zij alsdan de namen van de te horen getuigen op te geven alsmede de verhinderdata in de periode van twee maanden volgende op die rolzitting. Q. dient op deze rolzitting zijn verhinderdata in deze periode op te geven. Indien een getuigenverhoor dient plaats te vinden, zal op die zitting een datum voor het verhoor worden vastgesteld.
8. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
laat de IBG toe tot het bewijs dat de aanmaningsbrief van 11 maart 2008 Q. heeft bereikt of dat het niet-bereiken daarvan een gevolg is van een voor rekening van Q. komende omstandigheid als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 26 mei 2010 voor uitlating door partijen als bedoeld in overweging 7.12;
bepaalt dat voor de uitlating door partijen en het mogelijk te houden getuigenverhoor in beginsel geen uitstel zal worden verleend;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 28 april 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
Typ: MH