ECLI:NL:RBGRO:2010:BM6961

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
430828 CV EXPL 09-18604
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijwaring in verband met zorgverzekeringskosten

In deze zaak heeft eiser Q. de Groninger Kredietbank (GKB) in vrijwaring opgeroepen, met het verzoek om te worden veroordeeld tot betaling van een bedrag dat hij in de hoofdzaak aan de zorgverzekeraar Menzis verschuldigd is. De achtergrond van de zaak betreft een zorgverzekering die Q. had afgesloten bij Menzis, waarbij hij op 2 november 2007 een tandheelkundige behandeling onderging. Menzis heeft de kosten van deze behandeling vergoed aan de zorgverlener, maar Q. heeft een bedrag van € 408,31 dat Menzis hem in rekening heeft gebracht, onbetaald gelaten. Menzis heeft Q. herhaaldelijk aangemaand om dit bedrag te betalen, maar Q. heeft dit betwist en stelt dat hij niet op de hoogte was van de vordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tot budgetbeheer was tussen Q. en de GKB, waarbij de GKB gemachtigd was om namens Q. betalingen te verrichten. De rechter oordeelde dat de GKB niet aansprakelijk is voor de kosten van de tandheelkundige behandeling, omdat niet is komen vast te staan dat de GKB de toezegging heeft gedaan om deze kosten te dekken. De vordering van Q. tegen de GKB is dan ook afgewezen. In de hoofdzaak werd Q. veroordeeld om het bedrag van € 439,62 aan Menzis te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De GKB werd in de vrijwaringszaak vrijgesteld van enige aansprakelijkheid.

De uitspraak is gedaan door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, op 20 mei 2010, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummers: 408941 CV EXPL 09-8320 (hoofdzaak)
430828 CV EXPL 09-18604 (vrijwaringszaak)
Vonnis d.d. 20 mei 2010
in de zaak (hierna de hoofdzaak te noemen) van:
de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Menzis Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Zwolle, kantoorhoudende te Groningen,
eiseres, hierna Menzis te noemen,
gemachtigde LAVG gerechtsdeurwaarders te Groningen,
tegen
Q.,
wonende te Groningen, [adres],
gedaagde, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. M.M.A. Appelman, advocaat te Amsterdam
en in de vrijwaringszaak (hierna de vrijwaringszaak te noemen) van:
Q.,
wonende te Groningen,
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. M.M.A. Appelman, advocaat te Amsterdam,
tegen
Groninger Kredietbank,
gevestigd en kantoorhoudende te (9726 CW) Groningen, Eendrachtskade Zuidzijde 2,
gedaagde, hierna de GKB te noemen,
gemachtigde mr. G.J.A. Jonkman, werkzaam bij de GKB.
PROCESGANG
in de hoofdzaak
Nadat in de hoofdzaak een incidenteel vonnis was gewezen (waarbij Q. is toegelaten om de GKB in vrijwaring op te roepen) heeft Q. geantwoord.
Partijen hebben vervolgens respectievelijk gerepliceerd en gedupliceerd
in de vrijwaringszaak
Q. heeft bij dagvaarding gevorderd dat de GKB zal worden veroordeeld om aan Q. te betalen al datgene waartoe Q. in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van de GKB in de kosten van beide procedures.
De GKB heeft geantwoord.
Partijen hebben vervolgens respectievelijk gerepliceerd en gedupliceerd.
OVERWEGINGEN
in de hoofdzaak
1. De feiten
1.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2 Tussen Menzis als zorgverzekeraar en Q. als verzekeringnemer is een zorgverzekering tot stand gekomen.
1.3 Q. heeft op of omstreeks 2 november 2007 een tandheelkundige behandeling ondergaan. Menzis heeft de kosten voor deze behandeling vergoed aan de zorgverlener.
1.4 Q. heeft een bedrag van € 408,31 dat Menzis hem vanwege deze behandeling in rekening heeft gebracht onbetaald gelaten.
2. Standpunten van partijen
2.1 Menzis stelt zich op het standpunt dat Q., ondanks herhaalde aanmaning, ten onrechte heeft nagelaten genoemd bedrag van € 408,31 - dat hem reeds bij uitkeringsspecificatie van 23 december 2007 kenbaar is gemaakt - te betalen. Gezien de huidige kwaliteit van de Nederlandse postbezorging, mag worden aangenomen dat zeker enkele van de aan Q. gezonden aanmaningen hem hebben bereikt. Bovendien was Q. op de hoogte van het bestaan van de tandartskosten, omdat hij over deze kosten heeft gesproken met een medewerker van de GKB. Van een rauwelijkse dagvaarding is dan ook geen sprake. Ook de buitengerechtelijke incassokosten alsmede de gevorderde rente dienen daarom te worden toegewezen. Q. is degene die aan Menzis moet betalen, niet de GKB. Eventuele afspraken tussen Q. en de GKB regarderen Menzis niet. Menzis heeft over de onderhavige vordering geen enkele afspraak gemaakt met de GKB.
2.2 Q. voert als verweer dat Menzis hem pas bij dagvaarding op de hoogte heeft gesteld van de gevorderde tandartskosten. Hij ontkent dat hij brieven en nota's van Menzis heeft ontvangen. Indien hij deze wel had ontvangen, zou hij ze zeker aan de GKB hebben overgelegd. Er is dan ook sprake van een rauwelijkse dagvaarding en de vordering moet daarom worden afgewezen. Indien de vordering toch wordt toegewezen, is niet Q., maar de GKB verantwoordelijk voor het betalen van de vordering en de nevenvorderingen.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen is niet in geschil dat Q. op of omstreeks 2 november 2007 een tandheelkundige behandeling heeft ondergaan die ter hoogte van een bedrag van € 408,31 niet wordt gedekt door zorgverzekering die Q. bij Menzis heeft afgesloten. Evenmin is in geschil dat Q. dit bedrag niet aan Menzis heeft betaald. Dit bekent dat Q. gehouden is dit bedrag alsnog aan Menzis te voldoen. De gevorderde hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
3.2 Uit de processtukken blijkt dat zowel de uitkeringsspecificatie van 23 december 2007 als de aanmaningsbrieven van de gemachtigde van Menzis zijn gericht aan het adres waar Q. op het moment van verzending stond ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie. De kantonrechter ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat deze brieven daadwerkelijk zijn verzonden. Gelet op de kwaliteit van de postbezorging is het dan ook niet waarschijnlijk dat Q. geen van deze stukken heeft ontvangen. Het lag dan ook op zijn weg om zijn verweer op dit punt nader te onderbouwen. Nu hij dat niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat hij deze stukken (in elk geval deels) heeft ontvangen. Het verweer dat sprake is van een rauwelijkse dagvaarding zal daarom worden gepasseerd.
3.3 Nu niet anders is gesteld of gebleken, moet ervan worden uitgegaan dat de onderhavige hoofdsom vóór de in de dagvaarding genoemde vervaldatum moesten worden betaald. Tijdige betaling heeft echter niet plaatsgevonden. Menzis maakt daarom terecht aanspraak op rente. Omdat de hoogte van het ter zake gevorderde bedrag niet door Q. is weersproken, ligt dat bedrag voor toewijzing gereed.
3.4 Alhoewel gesteld kan niet gezegd worden dat de buitengerechtelijke werkzaamheden waarvan vergoeding wordt gevorderd zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden afgewezen.
3.5 Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Q. worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
in de vrijwaringszaak
4. De feiten
4.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
4.2 Q. heeft op 26 juni 2006 een overeenkomst tot budgetbeheer heeft gesloten met de GKB, waarbij reclassering Nederland was betrokken. Voor Q. werd een persoonlijk budgetplan vastgesteld.
4.3 Krachtens de overeenkomst was de GKB gemachtigd om namens Q. alle huidige en toekomstige inkomsten namens Q. in ontvangst te nemen en daarmee de financiële verplichtingen van Q. op basis van het budgetplan te voldoen.
5. Het geschil
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de GKB aansprakelijk is voor de kosten van - en voortvloeiende uit - de tandheelkundige behandeling zoals die door Menzis bij Q. in rekening zijn gebracht.
6. De beoordeling
6.1 Partijen hebben op 26 juni 2006 een overeenkomst tot budgetbeheer gesloten. Zoals de naam van deze overeenkomst al zegt, ziet deze overeenkomst op het beheren - door de GKB - van het budget van Q.
6.2 Als uitgangspunt heeft te gelden dat de GKB daarmee niet de beschikking heeft gekregen over de gelden van Q., maar slechts dat zij namens Q. betalingen verricht met de gelden van Q. Dit betekent dat de GKB in beginsel niet aansprakelijk is voor de kosten van - en voortvloeiende uit - de tandheelkundige behandeling zoals die door Menzis bij Q. in rekening zijn gebracht. Dit zou slechts anders zijn indien partijen vooraf zouden zijn overeengekomen dat de GKB, ongeacht of het budget van Q. daarvoor toereikend was, dat deel van de tandartskosten dat niet door Menzis was gedekt aan Menzis zou betalen. Naar het oordeel van de kantonrechter is echter niet vast komen te staan dat de GKB deze toezegging aan Q. heeft gedaan. Q. heeft weliswaar gesteld dat hij dit met de GKB heeft afgesproken, doch de GKB heeft dit gemotiveerd betwist. En waar Q. in de dagvaarding rept over de heer X. waarmee hij dit zou hebben afgesproken, beweert hij in de conclusie van repliek dat het ook heel goed de heer Y. kan zijn geweest. Q. heeft daarmee onvoldoende gesteld om te worden toegelaten tot het door hem aangeboden bewijs.
6.3 Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering zal worden afgewezen.
6.4 Q. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
in de hoofdzaak
veroordeelt Q. om tegen kwijting aan Menzis te betalen € 439,62 vermeerderd met de wettelijke rente over € 408,31 vanaf 20 april 2009 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Q. tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van Menzis tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 158,00 aan griffierecht, € 85,98 aan explootkosten en € 200,00 voor salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de vrijwaringszaak
wijst de vordering af;
veroordeelt Q. in de kosten van het geding, aan de zijde van de GKB tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 100,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 20 mei 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: wj