ECLI:NL:RBGRO:2010:BM6678

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117230HA RK 10-158
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. H.J. Bastin

Op 14 april 2010 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. H.J. Bastin, rechter in de bestuurssector. De verzoeker stelde dat hij geen vertrouwen had in de onpartijdigheid van mr. Bastin, omdat deze eerder betrokken was bij zaken van de verzoeker en hem met minachting zou hebben behandeld. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek behandeld op 12 april 2010, waarbij mr. Bastin aanwezig was, maar de verzoeker niet. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stellingen en dat de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden niet leidden tot de conclusie dat mr. Bastin partijdig zou zijn. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de gronden van de verzoeker subjectief waren en niet geobjectiveerd konden worden. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de rechtbank bepaalde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER
Registratienummer: 117230 / HA RK 10-158
Datum beslissing: 14 april 2010
Beslissing op het schriftelijke verzoek van [verzoeker] wonende te [woonplaats], [adres] (hierna: verzoeker) tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
1. Procesgang
1.1. Bij brief van 25 maart 2010 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van mr. H.J. Bastin, rechter in de bestuurssector van deze rechtbank, in een aanhang geschil waarin verzoeker als partij is betrokken.
1.2. Mr. Bastin heeft per brief van 1 april 2010 laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.3. Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mrs. R.B.M. Keurentjes, T.F. Bruinenberg en H.L. Stuiver.
1.4. Op 12 april 2010 is het wrakingsverzoek van verzoeker tot wraking van
mr. Bastin ter zitting behandeld door de wrakingskamer. Mr. Bastin is verschenen. Verzoeker is -met tegenbericht- niet verschenen.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek - kort samengevat - aangevoerd dat hij er geen vertrouwen in heeft dat mr. Bastin zijn zaak zonder vooringenomenheid en volstrekt onafhankelijk zal behandelen. Voorts heeft mr. Bastin de schijn van partijdigheid tegen aangezien mr. Bastin eerdere bemoeienis met verzoeker als procespartij heeft gehad. Verder is gesteld dat mr. Bastin verzoeker in alle zaken met minachting is tegemoet getreden. Daarnaast handelt mr. Bastin in strijd met aanbeveling 8 van de leidraad voor onpartijdigheid.
3. Het standpunt van mr. Bastin
3.1. Mr. Bastin heeft aangegeven niet in het verzoek tot wraking te berusten. Dat hij eerder enkele zaken van verzoeker heeft behandeld, levert naar de mening van mr. Bastin geen schijn van partijdigheid op, ook niet als de afloop van de zaak voor verzoeker niet positief is geweest. Mr. Bastin bestrijdt dat hij verzoeker met minachtig tegemoet is getreden.
4. Beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid is verzoeker verplicht alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
4.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.4. Ten aanzien van de grond van verzoeker dat mr. Bastin in alle behandelde zaken verzoeker met minachtig tegemoet is getreden, overweegt de rechtbank dat dit niet kan worden aangemerkt als wrakingsgrond, als bedoeld in de onder rechtsoverweging 4.3 neergelegde maatstaf. In zoverre is het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.
4.5. Het door verzoeker in zijn wrakingsverzoek gestelde, dat hij er geen vertrouwen in heeft dat mr. Bastin zijn zaak zonder vooringenomenheid en volstrekt onafhankelijk zal behandelen, is reeds gelet op het volledig ontbreken van een onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te concluderen tot blijk van partijdigheid of tot (de schijn van) vooringenomenheid aan de kant van de gewraakte rechter. Het door verzoeker gestelde dat mr. Bastin de schijn van partijdigheid tegen zich heeft, omdat hij eerdere bemoeienis met verzoeker als procespartij heeft gehad acht de rechtbank, wat daar verder van zij, onvoldoende om te kunnen concluderen tot de schijn van partijdigheid aan de kant van de gewraakte rechter. Daarbij komt dat de gronden van verzoeker een subjectieve opvatting weergeven, die in het geheel niet is geobjectiveerd.
Voor zover verzoeker een beroep heeft gedaan op aanbeveling 8 van de leidraad, gaat de rechtbank op gronden zoals hiervoor overwogen daaraan voorbij.
4.6. De rechtbank is op vorenstaande gronden van oordeel dat de overige door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden moeten leiden tot afwijzing van het verzoek.
4.7. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden aangaande de genoemde leden van de rechtbank die de rechterlijke onpartijdigheid schade zouden kunnen doen lijden.
4.8. De conclusie moet dan ook zijn dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
5. BESLISSING
De rechtbank:
5.1. verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk, voor zover dat ziet op de grond dat mr. Bastin verzoeker in alle zaken met minachting is tegemoet getreden;
5.2. wijst het verzoek tot wraking van mr. Bastin voor het overige af;
5.3. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer AWB 09/1128 WWB) wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking;
5.4. beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. Bastin, alsmede aan de Gemeente Groningen (SOZAWE) en het College van
Procureurs-Generaal.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. T.F. Bruinenberg en
mr. H.L. Stuiver, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.
Mr. R.B.M. Keurentjes en mr. H.L. Stuiver zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.