ECLI:NL:RBGRO:2010:BM5266

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
452877 CV EXPL 10-38
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de CAO en de gevolgen voor boventalligheid in een reorganisatie

In deze zaak heeft eiseres Q. een kort geding aangespannen tegen SNT Nederland B.V. met betrekking tot haar tewerkstelling en de vergoeding van reistijd en reiskosten na een reorganisatie. Q. stelt dat zij recht heeft op compensatie omdat haar werkzaamheden verplaatst worden van Groningen naar Zoetermeer. De kantonrechter heeft op 11 mei 2010 uitspraak gedaan. Q. heeft primair betoogd dat er overeenstemming is bereikt over het volgen van haar werk naar Zoetermeer, en subsidiair dat SNT toerekenbaar tekortschiet door haar niet in Zoetermeer te werk te stellen, in strijd met het sociaal plan. SNT betwist dat er overeenstemming is en stelt dat Q. geen recht heeft op vergoeding van reistijd en reiskosten, omdat de functie van Q. niet is komen te vervallen en zij inzetbaar blijft op andere projecten in Groningen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Q. onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is bij haar vordering. De rechter concludeert dat de artikelen van het sociaal plan, die betrekking hebben op reisvergoedingen, alleen van toepassing zijn in het geval van boventalligheid en herplaatsing door de werkgever. Aangezien Q. haar functie niet heeft verloren en er geen noodzaak is voor extra reizen, heeft de kantonrechter de vorderingen van Q. afgewezen. Q. is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 400,00 voor het salaris van de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 452877 CV EXPL 10-38
Vonnis in kort geding d.d. 11 mei 2010
inzake
Q.,
wonende te [adres],
eiseres, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. G.W. Brouwer, advocaat te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap SNT Nederland B.V.,
gevestigd te (2718 SC) Zoetermeer, Koraalrood 50,
gedaagde, hierna SNT te noemen,
gemachtigde mr. drs. W.H.N.C. van Beek, advocaat te Breda.
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Q. gevorderd om SNT, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening
1. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag te veroordelen om Q. in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden in het MCT-project op de gebruikelijke voorwaarden te Zoetermeer te verrichten;
2. te veroordelen Q. haar reistijd en reiskosten te vergoeden overeenkomstig de artikelen 19 en 20 van het Sociaal Plan;
3. te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2010. Partijen (SNT vertegenwoordigd door [namen]) zijn verschenen en werden bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen hebben hun wederzijdse standpunten, mede aan de hand van de door hun gemachtigden opgestelde pleitaantekeningen, (nader) uiteen gezet. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Het vonnis is bepaald, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. De feiten
1.1. SNT is aanbieder op het gebied van afhandeling van Multi channel klantencontacten en werkt onder meer voor grote verzekeringsmaatschappijen, diverse A-consumenten-merken, banken en IT. Er zijn vier klantencontactcentra: in Ede, Groningen, Zoetermeer en Antwerpen. In totaal handelen ruim 2000 agents klantcontacten voor diverse opdrachtgevers af.
1.2. Q. is in april 1996 als uitzendkracht bij KPN gaan werken. Aansluitend is zij in dienst gekomen bij KPN. Door diverse overnames is zij thans werkzaam voor SNT in de functie van agent op het niveau NOK D, laatstelijk voor het multicliëntteam (MCT) te Groningen.
1.3. Op 31 december 2009 heeft de directie van SNT de OR om advies gevraagd met betrekking tot het voorgenomen besluit om de dienst MCT te concentreren op de locatie Zoetermeer en de dienst MCT op de locatie Groningen te beëindigen. De OR heeft op 20 januari 2010 onder de in haar advies gestelde voorwaarden en afspraken positief geadviseerd. Eén van de voorwaarden die de OR in zijn advies heeft genoemd is dat de mogelijkheid tot het volgen van het werk naar Zoetermeer aan de werknemers moet worden aangeboden. Op 29 januari 2010 heeft de directie van SNT conform dit advies besloten.
1.4. Bij e-mail van 29 januari 2010 is aan de werknemers gevraagd wie van hen het werk wil volgen. Q. heeft bij e-mail van 30 januari 2010 laten weten dat zij dit wil. Vervolgens heeft zij bij e-mail van 5 februari 2010 een voorstel gedaan voor de praktische invulling van haar werktijden. Dit voorstel komt er op neer dat zij alleen werkt in het weekend, waarbij zij binnen haar werktijd van 25 uren per week zeven reisuren maakt, die zij de eerste twee jaar als werktijd (door de zondagtoeslag) tegen 150 % van het uurloon wil laten uitbetalen. Ook gaat zij er in dat voorstel vanuit dat per weekenddienst een reiskostenvergoeding voor het aantal kilometers wordt uitbetaald.
1.5. Naderhand is de voorwaarde dat werknemers in de gelegenheid moeten worden gesteld het werk te volgen ingetrokken door de OR. Door [naam](personeelszaken) is vervolgens per e-mail van 12 februari 2010 aan Q. meegedeeld dat het niet mogelijk is om het werk na te reizen.
1.6. Op de wijziging in de organisatie is het sociaal plan van SNT van toepassing. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
"HOOFDSTUK 2 Vaststelling boventalligheid en daarmee verband houdende bepalingen
Artikel 6 Vaststelling boventalligheid
1. Bij het vaststellen welke werknemer boventallig wordt kan een tweetal situaties worden onderscheiden:
a. functies verdwijnen als gevolg van het beëindigen van activiteiten, dan wel omdat de functie in de kern wordt geraakt; de werknemer, die werkzaam is in een functie die verdwijnt, wordt aangemerkt als boventallig;
b. functies verdwijnen als gevolg van het inkrimpen van activiteiten; voor de werknemer die werkzaam is op een afdeling of in een bedrijfsvestiging waar activiteiten worden ingekrompen en er aldus functies verdwijnen, wordt volgens de in lid 2 aangegeven wijze vastgesteld of hij als boventallig wordt aangemerkt.
(...)
3. De werknemer wiens activiteiten binnen het bedrijf van de werkgever worden verplaatst naar een andere locatie van de werkgever, kan zijn werk volgen. Als de werknemer dit niet wil, zal de werkgever de werknemer plaatsen in een andere passende functie binnen de oorspronkelijke locatie of binnen een nabij gelegen locatie, onder de voorwaarde dat die passende functie daar beschikbaar is.
(...)
HOOFDSTUK 5 Maatregelen in geval van interne herplaatsing bij de werkgever
Artikel 19 Tegemoetkoming toename reistijd woning-werk
1. De werknemer die niet hoger is ingedeeld dan in salarisschaal J en die in het kader van een reorganisatie langer moet gaan reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, ontvangt een tijdelijke tegemoetkoming voor de extra reistijd. Deze tegemoetkoming voor de toename van reistijd wordt naar keuze van de werknemer toegekend in geld of in tijd.
(...)
Artikel 20 Reiskosten
Voor de kostenvergoeding woon-werkverkeer is de geldende regeling uit de CAO van toepassing, met dien verstande dat de extra kilometers voor woon-werkverkeer die de werknemer tengevolge van het verplaatsen van zijn werk moet reizen gedurende een periode van 2 jaar zullen worden vergoed tegen € 0,18 per kilometer, waarbij de totale vergoeding van de kosten voor het reizen tussen de woning en het werk het bedrag voor de kosten van een NS-jaarkaart 2e klasse niet overstijgt."
2. Het standpunt van Q.
2.1. Q. heeft primair gesteld dat, door het aanbod van SNT om de werkzaamheden naar Zoetermeer te volgen en de acceptatie van Q. daarvan, tussen partijen overeenstemming is bereikt over de nieuwe plaats van tewerkstelling in Zoetermeer.
Subsidiair meent Q. dat SNT gelet op artikel 6, lid 3, van het sociaal plan door de weigering Q. in Zoetermeer te werk te stellen toerekenbaar te kort schiet. In dit artikel is immers bepaald dat de werknemer wiens activiteiten binnen het bedrijf van de werkgever worden verplaatst naar een andere locatie het werk kan volgen. Dat onder "activiteiten" moet worden verstaan de door de werknemer beklede functie is in strijd met de letterlijke tekst van artikel 6 lid 3 alsmede met de context waarbinnen dit artikel moet worden gelezen. Nu de MCT-activiteiten waarmee Q. zich bezig hield zijn verplaatst, heeft Q. het recht haar werk te volgen. In de artikelen 19 en 20 van het sociaal plan wordt vervolgens voorzien in een afbouwende compensatie voor de reistijd en de reiskosten die daarmee gemoeid zijn. Deze artikelen geven een algemene voorziening en maken geen onderscheid tussen de gevallen waarin de gewijzigde plaats van tewerkstelling het gevolg is van herplaatsing dan wel van de keuze van de werknemer om het werk te volgen. Q. kan derhalve aanspraak maken op compensatie van reistijd en vergoeding van reiskosten.
3. Het standpunt van SNT
3.1. Hoewel SNT aan Q. de keuze laat haar werkzaamheden te volgen naar Zoetermeer, betwist zij dat Q. aanspraak kan maken op vergoeding van reistijd en reiskosten als bedoeld in artikel 19 en 20 van het sociaal plan. Zij meent dat artikel 6 lid 3 van het sociaal plan slechts het recht geeft het werk te volgen indien de functie volledig wordt verplaatst of een vestiging wordt gesloten. Dit artikel geldt niet als de activiteiten behorend bij de functie van agent NOK D op de vestiging blijven bestaan, zoals in dit geval. Q. is benoemd in een agentfunctie en het werken voor een specifiek project is geen arbeidsvoorwaarde. Zij is dan ook inzetbaar voor meerdere opdrachtgevers. Door het vervallen van het project MCT in Groningen, is Q. dus inzetbaar op andere passende en beschikbare projecten. Aldus is geen sprake van het verplaatsen van de activiteiten van Q., maar slechts van het verplaatsen van het MCT-project. De activiteiten van agent NOK D blijven in Groningen voorhanden.
3.2. SNT betwist dat er tussen Q. en haar overeenstemming is bereikt over het volgen van het werk. Er is slechts sprake geweest van een inventarisatie. In ieder geval is niets overeengekomen over de toepasselijkheid van artikel 19 en 20 van het sociaal plan.
Bovendien vloeit de toepasselijkheid van de artikelen 19 en 20 van het sociaal plan volgens SNT niet voort uit artikel 6, lid 3. Hoewel Q. de keuze heeft om haar werk naar Zoetermeer te volgen, bestaat daarvoor geen enkele noodzaak. Bedoelde artikelen hebben betrekking op werknemers die boventallig zijn en waarvoor herplaatsing door SNT noodzakelijk is, en niet op werknemers die er zelf voor kiezen om hun werk op een andere locatie te verrichten.
4. De beoordeling
4.1. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Q. voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang bij haar vordering heeft.
4.2. Voor toewijzing van de door Q. gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of er aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden in dit geding een gerede kans bestaat dat de vordering van Q. ter zake van de tewerkstelling te Zoetermeer inclusief tegemoetkoming voor de extra reistijd en reiskostenvergoeding in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure tot een toewijzing zal leiden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
4.3. Primair heeft Q. gesteld dat tussen haar en SNT overeenstemming is bereikt met betrekking tot de wens van Q. om haar werk naar Zoetermeer te volgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft SNT laten weten dat zij geen bezwaar heeft tegen die wens van Q., maar zij betwist dat Q. in verband met het volgen van haar werk aanspraak kan maken op een geldelijke compensatie van reistijd en vergoeding van de reiskosten. Naar het oordeel van de kantonrechter kan op grond van de stukken van het dossier ook niet komen vast te staan dat partijen over die tewerkstelling en vergoedingen overeenstemming hebben bereikt. Na een mailwisseling in verband met een belangstellingsregistratie van degenen die hun werk willen volgen heeft Q. weliswaar een inhoudelijk voorstel gedaan betreffende de invulling van haar werktijden te Zoetermeer en reisvergoedingen, maar door SNT is hierop niet, althans niet instemmend gereageerd.
4.4. Vervolgens is dan ook aan de orde het subsidiaire, door SNT betwiste, standpunt van Q. dat zij op grond van artikel 6, lid 3, van het sociaal plan het recht heeft haar werk te volgen en als gevolg daarvan op grond van de artikelen 19 en 20 van het sociaal plan aanspraak heeft op reisvergoedingen.
4.5. Het sociaal plan is blijkens artikel 2 een collectieve arbeidsovereenkomst, zodat de maatstaven met betrekking tot de uitleg van een collectieve arbeidsovereenkomst ook bij de uitleg van dit sociaal plan van toepassing zijn. De omstandigheid dat de werknemers bij de totstandkoming van het sociaal plan niet betrokken zijn geweest, dit is althans niet gebleken, brengt daarom mee dat voor de uitleg van de bepalingen van het sociaal plan de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij het sociaal plan, voor zover deze niet uit de bepalingen en de eventuele toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het sociaal plan is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het sociaal plan gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.6. In het licht van vermelde maatstaven dient de eerste volzin van het derde lid van artikel 6 van het sociaal plan naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter aldus te worden uitgelegd dat de werknemer het werk kan volgen indien alle activiteiten (werkzaamheden) behorend bij een functie, en dientengevolge de functie zelf komt te vervallen op de oorspronkelijke locatie.
4.7. Als door SNT onweersproken gesteld staat vast dat Q. is benoemd in de functie van agent op het niveau NOK D en voorts dat zij niet specifiek is benoemd op de activiteiten van het project MCT maar op verschillende projecten inzetbaar is. Daarnaast dient als onweersproken te worden vastgesteld dat deze functie met haar activiteiten binnen de projecten NUON en ING op de locatie Groningen blijft bestaan en beschikbaar is/blijft voor Q. Hoewel de activiteiten op het niveau van NOK D door de verplaatsing van het MCT-project dus worden beperkt, dient gelet op het voorgaande te worden geconcludeerd dat de functie van Q. niet is komen te vervallen. Q. is dan ook niet als boventallig aan te merken als bedoeld in hoofdstuk 2 van het sociaal plan. Naar het oordeel van de kantonrechter kan Q. aan artikel 6, lid 3, dan ook niet het recht ontlenen om het werk te volgen. Voor zover SNT haar desalniettemin de mogelijkheid biedt om haar werk te volgen, oordeelt de kantonrechter voor wat betreft de reisvergoedingen nader als volgt.
4.8. De uitleg die SNT aan de artikelen 19 en 20 van het sociaal plan geeft is naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter het meest in overeenstemming met de bewoordingen en de ratio van het onderhavig sociaal plan als geheel. Zo moet worden geconstateerd dat deze artikelen deel uit maken van het hoofdstuk betreffende herplaatsing. Gelezen in de context van dit hoofdstuk komt de kantonrechter met SNT tot de conclusie dat de artikelen 19 en 20 betrekking hebben op de situatie waarin sprake is van een herplaatsing door SNT als gevolg van boventalligheid. Uit de formulering van beide artikelen kan immers ook worden opgemaakt dat voor een aanspraak op een reisvergoeding en -compensatie sprake moet zijn van een noodzaak ("moet") tot extra reizen. Het rechtsgevolg van de uitleg van Q., dat SNT ook in het geval de werknemer het werk vrijwillig volgt van Groningen naar Zoetermeer gehouden is tot het uitkeren van bedoelde vergoedingen, acht de kantonrechter bovendien onaannemelijk.
4.9. Indien Q. er toch voor kiest haar werk op het project MCT te volgen naar Zoetermeer, komt haar - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - wegens het ontbreken van enige noodzaak daarvoor als bedoeld in het sociaal plan geen aanspraak toe op reisvergoedingen. Dit betekent dan ook dat de vorderingen van Q. zullen worden afgewezen.
4.10. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Q. worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING IN KORT GEDING
De kantonrechter:
- ontzegt Q. haar vorderingen;
- veroordeelt Q. in de kosten van het geding, aan de zijde van SNT tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 11 mei 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mb