ECLI:NL:RBGRO:2010:BM4123
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - meervoudig
- G. Eelsing
- L.M.E. Kiezebrink
- S. Tempel
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een ontuchtzaak met minderjarigen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Groningen op 7 mei 2010, stond de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie centraal in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het niet had voldaan aan de verplichting om de minderjarige slachtoffers in de gelegenheid te stellen hun mening over de vervolging kenbaar te maken. De verdediging voerde aan dat de minderjarige niet expliciet had aangegeven dat zij vervolging wenste, terwijl de officier van justitie stelde dat dit impliciet wel het geval was. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er een verzuim was in het hoorrecht, dit niet van dien aard was om de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te beïnvloeden.
De rechtbank beoordeelde vervolgens de bewijsvoering met betrekking tot de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor geweld of bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de handelingen tussen de verdachte en de minderjarige slachtoffers moesten worden gezien als experimenteergedrag tussen leeftijdgenoten, waarbij geen sprake was van dwang of geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar verklaarde het subsidiaire feit van ontuchtige handelingen met een minderjarige onder de twaalf jaar wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling.
De zaak benadrukt de complexiteit van ontuchtzaken met minderjarigen, waarbij de rechten van de slachtoffers en de verplichtingen van het openbaar ministerie zorgvuldig moeten worden afgewogen. De rechtbank hield rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die leed aan het Foetaal Alcohol Syndroom en een lichte verstandelijke beperking, wat invloed had op de toerekeningsvatbaarheid.