ECLI:NL:RBGRO:2010:BM3727

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
424670 CV EXPL 09-15699
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding van proceskosten in eerdere procedure

In deze zaak vorderde Q., in zijn hoedanigheid als vereffenaar van de besloten vennootschap De Gladiool Groningen B.V., schadevergoeding van R. voor proceskosten die hij had gemaakt in een eerdere procedure. De vordering betrof een bedrag van € 4.284,00, vermeerderd met rente en proceskosten. R. bestreed de vordering en voerde aan dat Q. de hoogte van zijn vordering niet had onderbouwd en dat er geen proceskostenveroordeling was opgenomen in het faillissementsvonnis van 16 augustus 2006. Q. stelde dat R. hem onterecht had belast met kosten door een verzoekschriftprocedure te starten, terwijl er geen baten waren in de Gladiool B.V.

De kantonrechter oordeelde dat Q. niet kon aantonen dat hij recht had op vergoeding van de proceskosten. De rechter wees erop dat het aan de rechter is om te bepalen of er aanleiding is voor een kostenveroordeling, en dat Q. geen hoger beroep had ingesteld tegen het eerdere vonnis waarin geen kostenveroordeling was opgenomen. Bovendien had Q. nagelaten de door hem gestelde kosten deugdelijk te onderbouwen, zoals het overleggen van nota's van zijn raadsman en bewijs van betaling.

De kantonrechter concludeerde dat de vordering van Q. niet kon worden toegewezen en dat hij als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure moest worden veroordeeld. De beslissing werd op 7 april 2010 uitgesproken door de kantonrechter B. van den Bosch.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 424670 CV EXPL 09-15699
Vonnis d.d. 7 april 2010
inzake
Q.,
wonende te [adres], in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de besloten vennootschap De Gladiool Groningen B.V., destijds gevestigd te Haren,
eiser, hierna Q. te noemen,
in persoon procederende.
tegen
R.,
wonende te [adres],
gedaagde, hierna R. te noemen,
gemachtigde: mr. L.G. van Dijk, advocaat te Groningen.
PROCESGANG
Q. heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd om R. te veroordelen tot betaling van € 4.284,00, vermeerderd met rente en proceskosten.
R. heeft de vordering bestreden. Partijen hebben vervolgens respectievelijk gerepliceerd en gedupliceerd. Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
OVERWEGINGEN
1. De vaststaande feiten
1.1. Op 20 april 1998 heeft R. de commanditaire vennootschap Aannemingsbedrijf Q. C.V. opdracht gegeven tot het bouwen van een bedrijfshal op het industrieterrein aan [adres]. Bij de oplevering vertoonde het pand een aantal bouwkundige gebreken. Op 7 juli 2000 heeft R. een verzoek tot arbitrage en een memorie van eis ingediend bij de raad voor Arbitrage voor Bouwbedrijven in Nederland tegen Q. C.V. en haar beherend vennoot S. en Q. B.V.
1.2. Op 14 april 2004 heeft de Raad van Arbitrage Aannemersbedrijf Q. C.V. (de C.V.) en de besloten vennootschap S. en Q. B.V. (de B.V.) veroordeeld om aan R. een bedrag van € 8.500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2000.
1.3. Op 27 september 2005 heeft de Raad van Arbitrage de C.V. en de B.V. in haar eindvonnis veroordeeld om aan R. een aanvullend bedrag van € 11.180,37 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2000, alsook een bedrag van € 14.100,20, vermeerderd met de wettelijke rente.
1.4. Ten tijde van de arbitrage, op 10 juli 2004, hebben de vennoten van de C.V. de naam gewijzigd in Timmerwerkplaats Groningen C.V. De B.V. heeft per 22 juni 2004 haar naam gewijzigd in de Gladiool Groningen B.V. Bij besluit van 9 november 2004 is zowel Timmerwerkplaats Groningen C.V. als De Gladiool B.V. ontbonden.
1.5. R. heeft bij de rechtbank, sector civiel, te Groningen een verzoek ingediend, ertoe strekkende dat de rechtbank Timmerwerkplaats Groningen C.V. en De Gladiool B.V. in staat van faillissement zal verklaren. De rechtbank heeft het verzoek bij vonnis van 16 augustus 2006 - kort gezegd - wegens niet summierlijk gebleken baten afgewezen.
2. Het standpunt van Q.
2.1. Hij heeft gesteld aanspraak te kunnen maken op vergoeding van zijn kosten die hij heeft gemaakt in zijn hoedanigheid als vereffenaar inzake de verzoekschriftprocedure strekkende tot faillietverklaring van de Gladiool B.V. De kosten zijn gemaakt voor overleg en voorbereiding door Q. zelf (€ 2.224,81 inclusief BTW) en voor de raadsman mr. Fousert (€ 1.959,81 inclusief BTW).
2.2. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft Q. gesteld dat R. hem door de ten onrechte ingestelde verzoekschriftprocedure, die bovendien onzorgvuldig is verlopen, onnodig met kosten heeft belast. Namens Q. is immers voorafgaand aan die procedure meermaals aan R. te kennen gegeven dat er in Gladiool Groningen B.V. geen baten aanwezig waren. Door desondanks een dergelijke procedure te starten is sprake van misbruik van recht en dient R. de als gevolg daarvan door Q. geleden schade aan hem te vergoeden. Bovendien heeft R. niet eerder dan in deze procedure gereageerd op de door Q. verstuurde nota.
3. Het standpunt van R.
3.1. Hij heeft als verweer aangevoerd dat het hem onduidelijk is op welke grond Q. betaling vordert van de door hem gestelde kosten. Voorts heeft Q. de hoogte van zijn vordering niet onderbouwd. Zo zijn er geen nota's van zijn raadsman overgelegd en evenmin bewijs van betaling van die kosten.
3.2. Meer uitgebreid heeft R. gesteld dat in het faillissementsvonnis van 16 augustus 2006 geen proceskostenveroordeling is opgenomen. Klaarblijkelijk heeft de rechter geen aanleiding gezien om R. in de kosten van de procedure te veroordelen. Q. heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld, zodat hij in het oordeel heeft berust en in die zin zijn rechten heeft verwerkt.
3.3. Voor zover Q. de kosten vordert op grond van onrechtmatige daad, is daartoe door Q. niets gesteld, noch onderbouwd. Daarnaast levert het enkele aanspannen van een procedure jegens Q. geen onrechtmatige handeling op, noch misbruik van recht.
3.4. Voor zover er al proceskosten betaald zouden moeten worden door R., zou dit naar analogie van artikel 237 Rv dienen te worden vastgesteld, waarbij dient te worden uitgegaan van het liquidatietarief.
4. De beoordeling
4.1. Beoordeeld dient te worden of Q. aanspraak kan maken op vergoeding van de gehele schade die hij als gevolg van het voeren van de verzoekschriftprocedure stelt te hebben geleden.
4.2. De kantonrechter overweegt dienaangaande dat de rechter een veroordeling in de proceskosten kan uitspreken, maar daartoe niet verplicht is. Uitgangspunt daarbij is dat het aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt is overgelaten of hij aanleiding vindt in het gegeven geval een veroordeling in de proceskosten uit te spreken (HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 68). Uit het vonnis dat in bedoelde verzoekschriftprocedure is gewezen leidt de kantonrechter af dat de rechter die op het verzoek heeft beslist geen aanleiding heeft gezien om tot een kostenveroordeling over te gaan. In het geval Q. de mening is toegedaan dat dit ten onrechte achterwege is gebleven, had hij op grond van artikel 32 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvorderingen de rechter om aanvulling van het vonnis kunnen verzoeken, dan wel had hij van het vonnis in hoger beroep kunnen komen. Nu hij dit niet heeft gedaan, dit is althans gesteld noch gebleken, moet hij worden geacht te hebben berust in het vonnis. In ieder geval leent de onderhavige procedure zich er niet voor om alsnog de gewenste vergoeding voor de proceskosten te verkrijgen. Alleen daarom al kan de vordering van Q. die strekt tot het verkrijgen van een (volledige) kostenvergoeding niet worden toegewezen.
4.3. Overigens overweegt de kantonrechter dat de vordering tot betaling van de proceskosten in beginsel slechts wordt toegewezen tot het bedrag dat op de voet van het uniform toegepaste liquidatietarief door de rechter wordt begroot. Slechts in zeer bijzondere gevallen is er plaats voor vergoeding van de reële, daadwerkelijke gemaakte proceskosten. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer vast komt te staan dat de proceskosten zijn veroorzaakt door onrechtmatig procederen en er aldus misbruik van procesrecht is gemaakt (HR 17 december 2004, NJ 2005, 361). Door Q. zijn evenwel geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan dient te worden aangenomen dat hiervan in dit geval sprake is geweest. Daarbij zij aangetekend dat de enkele omstandigheid dat R. - naast het oordeel van Q. - tevens een oordeel van de rechter wenst en Q. om die reden in een gerechtelijke procedure heeft betrokken, op zichzelf niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt (HR 27 juni 1997, NJ 1997, 651).
4.4. Nog los van het hiervoor overwogene heeft Q. bovendien nagelaten de door hem gestelde kosten deugdelijk te onderbouwen. Zo heeft hij immers nagelaten de nota('s) van zijn raadsman in het geding te brengen, alsmede een bewijs van betaling daarvan. Voorts is de door hem overgelegde (eigen) nota onvoldoende gespecificeerd, waardoor niet kan worden vastgesteld of de aanleiding van de gestelde kosten en de omvang daarvan redelijk zijn.
4.5. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Q. in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
- wijst de vordering van Q. af;
- veroordeelt Q. in de kosten van het geding, aan de zijde van R. tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 7 april 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mb