ECLI:NL:RBGRO:2010:BM3539

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
15 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670361-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenmisdrijf met minderjarige en vrijspraak voor ontuchtige handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 15 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere zedenmisdrijven. De verdachte was aangeklaagd voor het plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes, [aangeefster 1] en [aangeefster 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 13 januari 2008 in de gemeente Stadskanaal handelingen heeft gepleegd met [aangeefster 1], die toen 12 jaar oud was. De verdachte heeft bekend dat hij de aangeefster heeft aangeraakt en met haar heeft getongzoend, maar ontkende het betasten van haar borsten. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het betasten van de borsten.

Wat betreft de tweede aanklacht, die betrekking had op [aangeefster 2], oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van dwang. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, omdat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte niet voldoende wettig bewijs boden voor de beschuldiging van dwang. De rechtbank heeft de verdachte echter wel schuldig bevonden aan het eerste feit en heeft hem een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, die voorwaardelijk werd uitgesproken met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht.

De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 591,15 toegewezen aan [aangeefster 1] voor de immateriële schade die zij heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verminderde toerekeningsvatbaarheid, zoals vastgesteld in de Pro Justitia rapportages.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670361-09 (promis)
datum uitspraak: 15 april 2010
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. A.R.H. Baas
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam.verdachte],
geboren te [geboorteplaats.verdachte] op [geboortedatum.verdachte],
wonende aan [adres.verdachte], [woonplaats.verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 januari 2010 en 1 april 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2008, in de gemeente Stadskanaal, met [aangeefster 1], geboren 29 januari 1996, die toen de leeftijd van twaalf jaren
nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [aangeefster 1], immers heeft verdachte toen aldaar
- de borsten en/of vagina van die [aangeefster 1] betast/aangeraakt en/of
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [aangeefster 1] geduwd en/of
gebracht;
art 244 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 januari 2008, in de gemeente Stadskanaal, met [aangeefster 1], geboren 29 januari 1996, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit (tong)zoenen met die [aangeefster 1] en/of
betasten/aanraken van de borsten en/of vagina van die [aangeefster 1];
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 augustus 2008 t/m 1 februari 2009 te [plaats], gemeente Vlagtwedde, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit het betasten en/of aanraken van de borsen van die
[aangeefster 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)
en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het op de vloer van een een bestelauto duwen/werken van die [aangeefster 2]
en/of
- het in een bestelauto duwen/werken van die [aangeefster 2] en/of
- het sluiten van de deur van de bestelauto waarin verdachte en die [aangeefster 2] zich bevonden en/of
- het klemzetten en/of tegenhouden en/of vastpakken en/of vasthouden van die
[aangeefster 2];
art 246 Wetboek van Strafrecht
Bewijsvraag
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het betasten van de borsten. De officier van justitie baseert dit op de verklaringen van verdachte ter zitting, alsmede de verklaring van [aangeefster 1].
Ook het onder 2 tenlastegelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie vindt de aangifte van [aangeefster 2] omtrent het klemzetten en dwang uitoefenen betrouwbaar.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadvrouw stelt dat er gegronde redenen tot twijfel zijn omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan wel worden bewezen, met dien verstande dat aangeefster en verdachte slechts hebben getongzoend.
De raadsvrouw stelt dat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu (voorwaardelijk) opzet in de zin van dwang ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
A)
De verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 7 januari 2010, zakelijk weergegeven:
Ik heb helaas aan [aangeefster 1] haar geslachtsdeel gezeten en we hebben getongzoend. Zij begon met tongzoenen. We hadden een stukje gereden. Daar begon ze mij te tongzoenen. Daarna zijn we verder gereden naar het kerstbomenveldje en daar is helaas meer gebeurd. Ik heb geen aanstalten gemaakt om te tongzoenen, ik heb geen aanleiding gegeven.
Tijdens het zoenen heb ik haar gevingerd; ze bleek ongesteld te zijn. Ik heb alleen over haar geslachtsdeel gestreeld en ben er niet met mijn vingers in geweest.
B)
Een proces-verbaal van aangifte [aangeefster 1] nummer PL032E/08-106459 d.d. 7 februari 2008, opgenomen op pagina 129 tot en met 141 van dossier nummer PL01PL/08-010301 d.d. 7 september 2009 verder te noemen “het dossier”, inhoudende:
Hij ging wat door zijn knieën en ging tongzoenen. Hij is een kop groter dan ik.
Wat doet hij met zijn handen? Houdt hij mij vast om mijn middel. Later gaat hij naar beneden. Hoe kan hij met zijn tong in je mond? Ik durfde niet tegen te stribbelen. Ik was bang dat hij mij wat aandeed. Ik deed daarom mijn mond open.
Hoe ging hij verder? Met zijn hand in mijn broek.
Waar in je broek? Voor
En dan? Gaat hij mij vingeren.
Hoe kan hij jou dan vingeren? In mijn onderbroek. Ik was ongesteld.
Wat heb je tegen [verdachte] gezegd? Ik heb gezegd dat ik ongesteld was en toen keek hij naar zijn vinger en zag hij dat hij bloed aan zijn vinger had. Toen stopte hij en zijn wij de auto leeg gaan vegen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten en onder verwijzing naar de genoemde bewijsmiddelen het volgende.
Bewijsmotivering
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij als volgt.
Uit de verklaring van aangeefster, alsmede de verklaringen van verdachte, komt naar voren dat er sprake is geweest van een vijftal eerdere contacten. Zowel verdachte als [aangeefster 2] hebben de nodige voorzichtigheid betracht bij die contacten met als voornaamste reden om niet gezien te worden. Nu enkel de aangeefster stelt dat er, tijdens de laatste ontmoeting, sprake is geweest van dwang, terwijl verdachte dit ontkent, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs om dit aan te nemen. Immers, verdachte heeft verklaard over het sluiten van de deur en de wijze waarop hij aangeefster in de bus heeft getild. Nu het klemzetten door verdachte wordt ontkend en de bovenomschreven handelingen door de rechtbank niet worden aangemerkt als feitelijkheden waaruit dwang valt af te leiden, acht de rechtbank het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de rechtbank aanneemt dat er sprake is van handelingen die mede hebben bestaan uit het tongzoenen van [aangeefster 1]. [Aangeefster 1] heeft hierover een verklaring afgelegd en verdachte heeft dit feit bekend, met uitzondering van het betasten van de borsten van die [aangeefster 1].
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 januari 2008, in de gemeente Stadskanaal, met [aangeefster 1], geboren 29 januari 1996, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1], immers heeft verdachte toen aldaar de vagina van die [aangeefster 1] aangeraakt en zijn, verdachtes, tong in de mond van die [aangeefster 1] geduwd en/of gebracht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Feit 1 primair:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte gebaseerd op bij de Pro Justitia rapportage van M.G.J. Nijhuis-Quanjel, klinisch psycholoog
d.d. 17 maart 2010 en W.G. Mulder, psychiater d.d. 21 maart 2010.
De officier van justitie verenigt zich met de conclusies uit deze rapportages. Volgens de officier van justitie heeft verdachte niet het achterste van zijn tong laten zien, onder meer door belangrijke referenten achterwege te laten. Verdachte handelt sociaal wenselijk, maar er is geen sprake van een intrinsieke motivatie. De officier van justitie stelt vast dat verdachte volgens de deskundigen licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens heeft in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en antisociale kenmerken, hetgeen hem gemakkelijk over grenzen heen doet gaan. Bij het bepalen van de straf dient rekening te worden gehouden met zijn licht verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de genoemde Pro Justitia rapportages, alsmede op het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland van 24 november 2009.
Rapporteur M.G.J. Nijhuis-Quanjel stelt in haar conclusie dat verdachte lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en antisociale kenmerken. Verdachte beschikt over weinig introspectief vermogen en kan nauwelijks reflecteren, het effect van zijn gedrag op de ander ziet hij niet. Verdachte is impulsief en primitief en gaat gemakkelijk over grenzen van de ander heen. Zijn gewetensfunctie is beperkt ontwikkeld. Verdachte is sociaal onverstoorbaar, moeilijk raakbaar, sociaal vervreemd en vervreemd van zichzelf. Dit leidt ertoe dat verdachte gemakkelijk over grenzen van de ander heen gaat en vooral gericht is op bevrediging van zijn eigen behoeften en bevrediging van lusten.
Gelet op bovenstaande is verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar.
Ook rapporteur W.G. Mulder stelt dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, hetgeen wordt gekenmerkt door gebrekkige gewetensfunctie en impulsief handelen waarbij de grenzen van een ander in mindere mate gerespecteerd worden. Verdachte is enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank acht verdachte op grond van de Pro Justitia rapportages ten aanzien van het bewezenverklaarde feit licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten dient te worden veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling bij de AFPN.
Bij het bepalen van zijn strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de eerdergenoemde rapportages, de huidige situatie van verdachte, alsmede het gegeven dat hij voor de onderhavige feiten niet in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de werkstraf, gelet op haar verweer, dient te worden gehalveerd. Voorts heeft zij aangevoerd dat een gevangenisstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden, niet wenselijk zou zijn. Een voorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de raadsvrouw niet noodzakelijk.
Tot slot dient rekening te worden gehouden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht nu op [datum] aanstaande een zaak dient bij de rechtbank Leeuwarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zedenmisdrijf met een zeer jonge aangeefster. Het verschil in leeftijd tussen aangeefster en verdachte was zeer groot. De rechtbank acht dit ernstig en rekent dit verdachte zwaar aan. Voorts houdt de rechtbank rekening met de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de over hem opgestelde rapportages.
In beginsel is voor een strafbaar feit als het onderhavige een gevangenisstraf een passende sanctie. De rechtbank heeft echter bij het bepalen van haar straf rekening gehouden met hetgeen over verdachte in de Pro Justitia rapportages is gesteld, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is een werkstraf passend en geboden. De rechtbank zal daarbij tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, mede om hieraan de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht te koppelen. De rechtbank merkt op dat het thans aan verdachte is om aan te tonen dat hij gemotiveerd is voor een behandeling.
De door de rechtbank op te leggen straf is overeenkomstig de eis van de officier van justitie hoewel de rechtbank verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijspreekt. Het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster is evenwel dermate groot dat de rechtbank de op te leggen straf voor dit enkele feit passend en geboden acht. Bij een bewezenverklaring van het tweede feit zou een werkstraf een gepasseerd station zijn geweest.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangeefster 1], wonende te [woonplaats aangeefster 1].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van [aangeefster 1] geheel toewijsbaar. De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd, ook ten aanzien van de immateriële schade.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering niet van eenvoudige aard is en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [aangeefster 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 591,15. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Dit betreft de posten materiële kosten (reiskosten) en immateriële schade.
De rechtbank zal benadeelde partij in de opgevoerde reiskosten naar school € 70,59 niet-ontvankelijk verklaren, nu deze niet in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de zeer jonge leeftijd van aangeefster en haar onderbouwing bij de vordering er sprake is van immateriële schade. De rechtbank begroot de immateriële schade op € 500,00.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het onder feit primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens reclassering nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden;
- de hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen bij de AFPN.
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1], wonende te [woonplaats aangeefster 1], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 591,15 (zegge: vijfhonderd eenennegentig euro en vijftien eurocent).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 591,15 (zegge vijfhonderd eenennegentig euro en vijftien eurocent ) ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster 1], wonende te [woonplaats aangeefster 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 591,15 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, F.J. Agema en L.W. Janssen, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Mulder, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2010.