ECLI:NL:RBGRO:2010:BM3536

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/653233-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en verduistering door valse voorstelling van zaken in relatie tot goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 8 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting en verduistering. De verdachte, die zich voordeed als advocaat, heeft in de periode van 11 februari 2009 tot en met 31 mei 2009, door middel van een valse naam en hoedanigheid, de aangeefster bewogen tot de afgifte van een scooter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vertrouwen van de aangeefster heeft misbruikt door zich als een betrouwbare persoon voor te doen, wat leidde tot de afgifte van de scooter. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een personenauto, merk B.M.W., die hij zonder toestemming van de aangeefster heeft meegenomen en waarvan hij de terugkeer heeft beloofd maar niet is nagekomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 7.567,87. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de verduistering van de rubberboot wegens gebrek aan bewijs. De uitspraak benadrukt de ernst van vermogensdelicten en het misbruik van vertrouwen in persoonlijke relaties.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/653233-09 (promis)
datum uitspraak: 8 april 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. J.S. Nan
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam.verdachte],
geboren te [geboorteplaats.verdachte] op [geboortedatum.verdachte],
wonende aan [adres.verdachte], [woonplaats.verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 december 2009 en 25 maart 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na goedgekeurde wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij
in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
op verschillende tijdstippen althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 11 februari 2009 tot en met 31 mei 2009,
althans in 2009, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam
en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [aangeefster],
heeft bewogen tot de afgifte van
- een personenauto, merk B.M.W., [kenteken] en/of
- een scooter, [kenteken] en/of
- een rubberboot met bijbehorende motor,
in elk geval van (telkens) enig goed,
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
zich ten opzichte van die [aangeefster] gepresenteerd met de valse naam [valse naam verdachte] en/of zich voorgedaan als een advocaat en/of werkzaam bij een
advocatenkantoor dat door een fusie overging of was overgegaan naar Groningen,
als gevolg waarvan hij ook naar Groningen moest verhuizen en/of een woning had
gekocht aan de [plaats] en/of een showroomkeuken had gekocht en/of een
ziek zusje had in Indonesië en/of als vrijwilliger bij een goed doel werkzaam
was en/of als zodanig iets wilde doen voor/met gehandicapte kinderen,
waardoor die [aangeefster] (telkens) werd bewogen de afgifte van respectieve-
lijk bovengenoemde personenauto en/of bovengenoemde scooter en/of bovenge-
noemde rubberboot met bijbehorende motor;
art 326 Wetboek van Strafrecht
en/of, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
op verschillende tijdstippen althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 11 februari 2009 tot en met 31 mei 2009,
althans in 2009, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen
- een personenauto, merk B.M.W., [kenteken] en/of
- een scooter, [kenteken] en/of
- een rubberboot met bijbehorende motor,
in elk geval (telkens) enig goed,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster],
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
en/of, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
op verschillende tijdstippen althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 11 februari 2009 tot en met 31 mei 2009,
althans in 2009, (telkens) opzettelijk
- een personenauto, merk B.M.W., [kenteken] en/of
- een scooter, [kenteken] en/of
- een rubberboot met bijbehorende motor,
in elk geval (telkens) enig goed,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster],
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, namelijk gedurende de
relatie welke verdachte met die [aangeefster] had, onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
op verschillende tijdstippen althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 22 augustus 2009,
althans in 2009, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto, merk B.M.W., [kenteken] en/of
- een scooter, [kenteken] en/of
- een rubberboot met bijbehorende motor,
in elk geval (telkens) enig goed,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster],
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft weggemaakt,
door
- die scooter op of omstreeks 13 mei 2009, althans in mei 2009, voor een
bedrag van 2000 euro, althans 1800 euro te verkopen aan zekere [getuige 1] en/of
- die rubberboot met bijbehorende motor op of omstreeks 25 mei 2009, althans
in bovengenoemde periode, mee te nemen en/of op een onbekend gebleven plaats
achter te laten en/of
- die personenauto op of omstreeks 29 mei 2009, althans in of omstreeks mei
2009, mee te nemen en/of onder zich te houden tot hij daarin rijdend op
22 augustus 2009 te [stad] werd aangetroffen;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
op verschillende tijdstippen althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 3 april 2009 tot en met 1 juni 2009,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een of meer
geldbedragen heeft weggenomen van de/een zakelijke bankrekening, geheel of ten
dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, namelijk
op 3 april 2009 een bedrag van 1600 euro en/of
op 20 april 2009 een bedrag van 1200 euro en/of
op 4 mei 2009 een of meer bedragen van 1000 euro en/of
op 6 me1 2009 een bedrag van 350 euro en/of
op 1 juni 2009 een bedrag van 1200 euro,
in elk geval (telkens) enig goed,
waarbij verdachte (telkens) die/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk een
onbevoegd gebruikte bankpas en/of de bijbehorende onbevoegd gebruikte pincode;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
in de gemeente Groningen, althans in Nederland,
op verschillende tijdstippen althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 3 april 2009 tot en met 1 juni 2009,
althans in 2009,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
de/een bankpas van de/een zakelijke bankrekening, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Bewijsvraag
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde verduistering van de auto en de scooter.
De officier van justitie baseert dit op de aangifte van [aangeefster] zowel bij de politie als ter zitting, het proces-verbaal van aanhouding, de verklaring van [getuige 1], alsmede de verklaring van verdachte.
De officier van justitie vordert een partiële vrijspraak voor de onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde rubberboot, wegens gebrek aan wettig bewijs.
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde vordert de officier van justitie vrijspraak wegens het ontbreken van wettig bewijs.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Cliënt deed zich wellicht iets beter voor, maar heeft aangeefster daarmee niet bewogen tot afgifte van enig goed. De raadsman merkt ten aanzien van de auto en de scooter op dat verdachte hier met toestemming van aangeefster gebruik van mocht maken. De tussen hen beiden overeengekomen betalingsregeling is hij echter niet nagekomen. Er is dan ook geen sprake van diefstal of verduistering. Dit is een civiele kwestie.
Voor de oplichting, diefstal of verduistering van de rubberboot is geen bewijs.
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat er ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet is voldaan aan de bewijsminima.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
A)
Een proces-verbaal van aangifte [aangeefster] nummer 2009056359-1 d.d. 8 juni 2009, opgenomen op pagina 29 tot en met 32 van dossier nummer 2009056359-1
d.d. 30 september 2009, verder te noemen “het dossier”, inhoudende:
Ik heb sedert eind februari 2009 een relatie met een man die zich [valse naam verdachte] noemt.
Hij vertelde dat hij bij een advocatenkantoor heeft gewerkt in Amsterdam. Echter dit kantoor ging door fusie over naar Groningen waardoor hij ook naar hier ging verhuizen.
Hij had een woning gekocht aan de [plaats]. Deze woning moest echter nog verbouwd worden. Deze woning staat echter nog steeds te koop. Hij zou een showroom keuken bij [naam keukenhandel] keukens gekocht, maar de keuken staat nog steeds in de showroom.
Vrijdag 29 mei heeft hij mijn autosleutels uit mijn kast gehaald en de auto meegenomen. Het betreft een zwarte BMW 1 serie, [kenteken]. De auto is eigendom van een leasemaatschappij [naam leasemaatschappij].
Vlak hiervoor heeft hij mijn bromscooter weggenomen. Deze stond voor mijn woning. Hij zou de scooter naar zijn baas brengen voor reparatie. Sindsdien is de brommer weg. Het betreft een grijze Vespa Piaggio [kenteken].
B)
Een proces-verbaal van aangifte [aangeefster] nummer 2009056359-25 d.d. 30 september 2009, opgenomen op pagina 45 tot en met 51 van het onder A genoemde dossier, inhoudende:
Op 29 mei 2009 heb ik [valse naam verdachte] voor het laatst gezien. Ik had die dag mijn auto nodig en kwam erachter dat [valse naam verdachte] die had meegenomen. Ik heb [valse naam verdachte] gebeld en hoorde dat hij onderweg was naar Stuttgart omdat hij met het vliegtuig naar zijn zieke zusje wilde in Indonesië. [valse naam verdachte] vertelde mij dat de auto in de parkeergarage zou blijven staan bij het vliegveld. Ook zei hij tegen mij dat hij na 5 dagen terug zou komen.
Ik heb geen toestemming gegeven om de auto mee te geven. Toen ik hoorde dat hij al weg was kon ik niet anders zeggen dan dat het goed was. Ik dacht toen ook dat de auto 5 dagen later wel weer terug zou zijn.
Wat waren de afspraken met betrekking tot de auto? [valse naam verdachte] wilde de auto hebben. Ook wilde hij de scooter hebben. [valse naam verdachte] en ik hebben afgesproken dat hij iedere maand 380 euro over zou maken voor de scooter en de auto. Ook hadden wij de afspraak gemaakt als onze relatie zou eindigen dat hij de scooter en de auto zou afkopen. [valse naam verdachte] zou dan het bedrag betalen afhankelijk van wat de auto en de scooter op dat moment waard zouden zijn.
C)
Een proces-verbaal van verklaring [getuige 1] nummer 2009056359-14 d.d. 24 augustus 2009, opgenomen op pagina 33 tot en met 36 van het onder A genoemde dossier, inhoudende:
Ik heb ongeveer 3 ½ maand geleden een scooter gekocht. Deze heb ik gekocht van [valse naam verdachte]. Hij vertelde mij dat hij een pand had gekocht op de [plaats 2] voor 480.000 euro. Hij heeft mij verteld dat hij advocaat was. Hij heeft mij zelfs in die tijd een visite kaartje gegeven. Op een gegeven moment had [valse naam verdachte] een scooter in zijn bezit.
Ongeveer 2/3 weken daarna had [valse naam verdachte] een auto in zijn bezit. Hij had een zwarte BMW compact in zijn bezit. Dit is een coupe auto. [valse naam verdachte] vertelde mij dat dit zijn auto was. Hij vertelde dat hij deze had gekocht voor 16.000 euro. [valse naam verdachte] heeft in die tijd ook verteld dat hij een pand had gekocht aan de [plaats 3]. Dit had hij gekocht voor 800.000 euro. In dit pand zou volgens [valse naam verdachte] het nieuwe kantoor komen. Ik heb [valse naam verdachte] echter ook wel eens met iemand anders horen praten over dit pand. Toen zei hij dat hij het voor 700.000 euro had gekocht.
Ook kan ik mij herinneren dat ik samen met [valse naam verdachte] bij zijn vriendin op bezoek ben geweest. [valse naam verdachte] vroeg toen aan mij of ik tegen zijn vriendin wilde zeggen dat hij mijn advocaat was. Ik vond dit heel vreemd. Ik dacht dat zijn vriendin misschien wel zou twijfelen aan [valse naam verdachte].
Ik ben vervolgens hooguit 2 minuten in de zaak van de vriendin geweest. [valse naam verdachte] vroeg vervolgens in de zaak of ik zijn advocaat was. Ik heb toen JA gezegd. Ik heb hier wel een gek gezicht bij getrokken.
Ik heb van [valse naam verdachte] begrepen dat hij op vakantie wilde naar zijn moeder. Hij wilde niet alleen rijden omdat het een te lange afstand was. De jongen die met [valse naam verdachte] mee zou rijden zou dan puur voor de autoreis meegaan. De jongen die met hem mee zou rijden zou dan in Spanje met het vliegtuig terug naar Nederland gaan. Ik weet dat uiteindelijk niemand met [valse naam verdachte] mee is gereden. Ik heb van de kennis vernomen dat hij met de zwarte BMW naar Marokko is gegaan.
Ik heb deze scooter van [valse naam verdachte] gekocht voor het bedrag van 2000 euro. Ik heb dit bedrag cash aan [valse naam verdachte] betaald. [valse naam verdachte] en ik hebben bij postkantoor op winkelcentrum [naam winkelcentrum] de scooter op mijn naam laten schrijven. Als u zegt dat dit op 13 mei is geweest kan dat kloppen. [valse naam verdachte] had namelijk ook de BMW en maakte dus niet veel gebruik meer van de scooter. [valse naam verdachte] gaf ook aan dat de scooter de hele dag maar buiten stond. Toen ik de scooter van hem kocht had hij alle papieren bij zich. Ook had hij de sleutels in zijn bezit.
D)
Een proces-verbaal van aanhouding [verdachte] nummer 2009291848-2 d.d. 22 augustus 2009, opgenomen op pagina 24 en 25 van het onder A genoemde dossier, inhoudende:
Verdachte werd door ons als bestuurder aangetroffen rijdend te [stad] in een personenauto, merk BMW, [kenteken]. Deze auto stond sinds 30 juni 2009 als gestolen/verduisterd gesignaleerd door de politie Groningen.
E)
Een proces-verbaal van verhoor [verdachte] nummer PL1810/09-098702 d.d. 8 september 2009, opgenomen op pagina 37 tot en met 41 van het onder A genoemde dossier, inhoudende:
Ik heb eind februari 2009 een relatie gekregen met [aangeefster].
Welke naam dacht zij dat jij had en wat heb jij haar verteld over waar jij werkte toentertijd?
Mijn roepnaam [valse naam verdachte], ik gebruikte geen achternaam. Wat voor werk dacht zij dat jij deed? Ik heb haar wel eens verteld dat ik advocaat was of een bouwvakker. Dat was een geintje.
Ook deed zij aangifte van verduistering van haar BMW compact [kenteken], wat heb jij met dit voertuig gedaan?
Ik ben ermee naar Marokko gereden. Ik ben toen voornamelijk in Spanje verbleven ongeveer 2 ½ maand waarvan 3 dagen in Marokko. Mijn vader was overleden en ik moest dingen regelen.
Bewijsmotivering
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig bewezen kan worden nu er naast de aangiftes van [aangeefster] over de opgenomen geldbedragen zich enkel een overzicht van een aantal geldopnames in het dossier bevindt waaraan verdachte niet gekoppeld kan worden. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit wegens gebrek aan wettig bewijs.
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat verdachte zich ten aanzien van de scooter heeft schuldig gemaakt aan een oplichting van aangeefster. Immers heeft verdachte het vertrouwen van aangeefster gewonnen door zich voor te doen als advocaat, zoals ook blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige 1], en zich ten opzichte van haar als betrouwbaar en kredietwaardig persoon te presenteren. Hierdoor is aangeefster bewogen tot de aanschaf van deze scooter, het gebruik laten maken daarvan door verdachte en het overeenkomen van een afbetalingsregeling. Verdachte heeft zich gedurende zijn relatie met aangeefster, alsmede aan de getuige, uitgegeven als [valse naam verdachte]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee van meet af aan geprobeerd om de waarheid omtrent zijn identiteit te verdoezelen. Hij heeft een valse naam en hoedanigheid aangenomen.
Ten aanzien van de auto heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan verduistering. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat hij de auto blijkens het telefoongesprek met aangeefster op 29 mei 2009, na 5 dagen zou terugbrengen, terwijl verdachte gelet op zijn eigen verklaring niet naar de luchthaven in Stuttgart was gereden maar gedurende tweeënhalve maand in Spanje verbleef en bij zijn aanhouding op 22 augustus 2009 reed hij nog altijd in de desbetreffende BMW [kenteken] rond. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de BMW in de periode na 31 mei 2009 opzettelijk en wederrechtelijk onder zich had. Te meer omdat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat hij in die periode de afgesproken betalingsverplichting op enig moment is nagekomen en hij zijn daadwerkelijke verblijfplaats al die tijd heeft verzwegen.
De rechtbank zal verdachte ten aanzien van de onder feit 1 tenlastegelegde rubberboot vrijspreken wegens ontoereikend wettig bewijs. Immers is hier enkel sprake van een aangifte, waarmee niet wordt voldaan aan de wettelijke bewijsminima.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Hij in de gemeente Groningen, op verschillende tijdstippen in de periode van 11 februari 2009 tot en met 31 mei 2009, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [aangeefster], heeft bewogen tot de afgifte van een scooter, [kenteken]
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich ten opzichte van die [aangeefster] gepresenteerd met de valse naam [valse naam verdachte] en zich voorgedaan als een advocaat en werkzaam bij een advocatenkantoor dat door een fusie overging of was overgegaan naar Groningen, als gevolg waarvan hij ook naar Groningen moest verhuizen en een woning had
gekocht aan de [plaats] en een showroomkeuken had gekocht, waardoor die [aangeefster] werd bewogen tot de afgifte van bovengenoemde scooter;
en, dat
hij in Nederland, in 2009, opzettelijk een personenauto, merk B.M.W., [kenteken],
geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, namelijk gedurende de relatie welke verdachte met die [aangeefster] had, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair: oplichting;
en
feit 1 meer subsidiair: verduistering.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren subsidiair te vervangen door 50 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt, de eis van de officier van justitie redelijk is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapportage, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige vermogensmisdrijven. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangeefster destijds in haar partner (zijnde verdachte) heeft gesteld. Hij heeft dit vertrouwen in grove mate geschonden. Daarbij betrof het goederen met een aanzienlijke waarde.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het feit dat zij meer bewezen acht dan de officier van justitie. Daarnaast is er sprake van recidive en heeft verdachte reeds vele kansen gehad om, ondermeer door tussenkomst van hulpverleningsinstanties, te stoppen met criminele activiteiten. Tevens blijft er onduidelijkheid bestaan over de huidige situatie van verdachte, te meer nu hij ervoor heeft gekozen om niet ter zitting te verschijnen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangeefster], wonende te Groningen.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van [aangeefster] (deels) toewijsbaar wat betreft de posten materiële en immateriële schade tot een bedrag van € 7338,37. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.
Standpunt verdediging
De raadsman voert aan dat gelet op de eis van de officier van justitie en zijn pleidooi de vordering betrekking hebbend op de geldopnames en de auto niet kan worden toegewezen. Ten aanzien van de scooter zou alleen de dagwaarde kunnen worden toegewezen. Wat betreft de immateriële schade merkt de raadsman op dat dit bedrag niet in direct verband staat tot de tenlastegelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 7.567,87. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Dit betreft de posten materiële schade scooter en auto € 7.138,37, (diversen) schade nieuwe autopapieren € 29,50, alsmede immateriële schade ten bedrage van € 400,00.
De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat nu de herkomst van het inbeslaggenomen geld, te weten een geldbedrag van € 4.953,60, onbekend is dit moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het feit 1 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster], wonende te {woonplaats aangeefster], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 7.567,87 (zegge: zevenduizend vijfhonderd zevenenzestig euro en zevenentachtig eurocent).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 7.567,87 (zegge zevenduizend vijfhonderd zevenenzestig euro en zevenentachtig eurocent) ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster], wonende te [woonplaats aangeefster], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.567,87 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Beveelt de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- een geldbedrag van € 4.953,60 (zegge vierduizend negenhonderd drieënvijftig euro en zestig eurocent).
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, F. Sijens en E.M.J. Brink, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Mulder, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2010.