ECLI:NL:RBGRO:2010:BM0022

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670534-09 en 18/650451-08 (tul) (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen voorwaardelijk opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel bij het slaan met een glas tegen het hoofd

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 2 april 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en zware mishandeling. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en thans preventief gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 22 november 2009 in Groningen met een glas tegen het hoofd van het slachtoffer, genaamd [aangever], te hebben geslagen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 1 en 23 maart 2010. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor het primair en subsidiair tenlastegelegde, namelijk dat de verdachte opzettelijk de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer wilde veroorzaken. Hoewel de verdachte met kracht een glas tegen het hoofd van het slachtoffer had geslagen, ontbrak het opzet om het slachtoffer te doden of zwaar te verwonden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar oordeelde wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de rechtsorde, maar ook met het feit dat de verdachte niet voor het primair en subsidiair tenlastegelegde was veroordeeld. Daarnaast werd de benadeelde partij, [aangever], toegewezen in zijn vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank een bedrag van € 1.662,93 aan de benadeelde partij toekende. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de verdachte, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een training voor emotie regulatie.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummers: 18/670534-09 en 18/650451-08 (tul) (PROMIS)
datum uitspraak: 2 april 2010
op tegenspraak
raadsman: mr. C. Eenhoorn
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in de P.I. HvB Ter Apel,
Ter Apel, Ter Apelervenen 10.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van
1 maart 2010 en 23 maart 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2009, te Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon, genaamd [aangever], van het leven te beroven,
met dat opzet die [aangever] (met kracht) met een glas in/op/tegen het hoofd
en/of de hals heeft geslagen en/of gestoken, in elk geval geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 november 2009 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [aangever] (met kracht) met een glas in/op/tegen het hoofd
en/of de hals heeft geslagen en/of gestoken, in elk geval geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 november 2009 te Groningen
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever]),
met een glas in/op/tegen het hoofd en/of de hals heeft geslagen en/of
gestoken, in elk geval geraakt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het primair en het subsidiair tenlastegelegde merkt de verdediging op dat verdachte weliswaar een glas tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, maar niet het opzet heeft gehad om het slachtoffer dusdanig te verwonden dat deze persoon ten gevolge hiervan zou komen te overlijden. Daarnaast merkt de verdediging op dat verdachte van te voren geen afweging heeft gemaakt en niet willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij tengevolge van zijn handelen het slachtoffer zou doden dan wel zwaar zou verwonden. Door zijn handelen heeft verdachte bij toeval een slagader geraakt. De kans dat het slachtoffer ten gevolge van dit handelen van verdachte zou komen te overlijden, is naar de mening van de verdediging, heel klein geweest, zodat ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte dient derhalve van hetgeen primair en subsidiair is tenlastegelegd te worden vrijgesproken.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het meer subsidiair tenlastegelegde feit achtgeslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2009115627-1, d.d. 23 november 2009, opgenomen in een dossier nr. 2009115627-1, 24 november 2009, inhoudende de verklaring van M. Belliot, aangever (pag. 17-20).
De bekennende verklaringen door verdachte op de terechtzittingen van 1 maart 2010 en 23 maart 2010 afgelegd.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Weliswaar heeft verdachte met kracht een glas tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen, maar hij heeft niet het opzet gehad - ook niet in voorwaardelijke zin - om het slachtoffer dusdanig te verwonden dat hij tengevolge hiervan zou komen te overlijden.
Daarnaast had verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, niet het voornemen om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Verdachte zal, gezien vorenstaande, van het primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 november 2009 te Groningen
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [aangever],
met een glas tegen het hoofd heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 1 februari 2010, opgemaakt door drs. J.C.J. Fischer, GZ psycholoog, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is er geen sprake van psychiatrische problematiek, in de zin van klachten die samenhangen met depressie, angst of psychotische problemen. Hiernaast is er geen sprake van ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Betrokkene kent een redelijk geïntegreerde persoonlijkheid, maar kent slechte coping ten aanzien van spanning en frustratie waardoor er een tekort schietende agressieregulatie kan ontstaan. Betrokkene laat in situaties, waarbij hij zich geprovoceerd voelt, impulsieve agressieve uitbarstingen zien. Er is bij betrokkene sprake van het optreden van (reactieve) frustratieagressie, een vorm van agressie waarbij emoties zorgen voor dit gedrag. Belangrijke factor bij het optreden van deze frustratieagressie is de bij betrokkene aanwezige stemming. In situaties waarin betrokkene teleurstelling, frustratie en onmachtsgevoelens over het verloop van gebeurtenissen ervaart, kan frustratieagressie optreden.
Betrokkene heeft tijdens zijn leven een aantal life-events meegemaakt, die mogelijk sterk van invloed zijn geweest op zijn emotionele ontwikkeling. Door deze omstandigheden was betrokkene enigszins beperkt in zijn gedragskeuzemogelijkheden. Deze omstandigheden hadden echter geen invloed op het inzicht in de toelaatbaarheid van zijn handelen. Op gedragskundige gronden kunnen hem derhalve de feiten, indien bewezen, volledig worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met het vorenstaande verenigen.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 19 maart 2010. De reclassering adviseert een reclasseringscontact op te leggen welke mede dient in te houden het volgen van een CoVa training.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt dat verdachte bij de AFPN een zogenoemde "VERS" (Vaardigheidstraining Emotie Regulatie Stoornis) behandeling gericht op het aanleren van emotie regulatie vaardigheden zou moeten ondergaan om meer grip op eigen emoties en handelen te verkrijgen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zijn vriendin op een voetstuk had staan. In de relatie tussen verdachte en zijn vriendin is vervolgens wat ongemak ontstaan. De verkering was uit en dan weer niet. Kortom, alles wat bij een relatie hoort. Verdachte heeft steeds goede hoop gehad dat het weer goed zou komen, maar plotseling werd hij met de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin geconfronteerd. Tijdens die confrontatie werd bevestigd wat hij vermoedde. Er knapte toen iets bij hem. Waarom hij juist de vriend koos, die hij helemaal niet kende, is moeilijk uit te leggen, maar zijn onmacht richtte zich wel op hem. Verdachte lijdt onder een verlatingsangst. Ook nu voelde hij zich door zijn vriendin verlaten. Dat heeft ook een rol gespeeld.
Verdachte heeft geen stoornis, geen psychische afwijkingen, maar er zijn voldoende redenen aan te voeren waarom hij zo gehandeld heeft.
De eis van de officier van justitie is te zwaar, mede nu niet tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair tenlastegelegde kan worden gekomen. Het advies van de psycholoog is duidelijk. Verdachte dient te worden behandeld bij het AFPN.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de onderzoeken op de terechtzittingen en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages (de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 1 februari 2010 en het reclasseringsrapport d.d. 19 maart 2010), alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank zal aan verdachte een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen van na te melden duur.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een ernstig strafbaar feit gepleegd. Verdachte heeft in een uitgaansgelegenheid met een glas tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen, waarbij het slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Verdachte heeft met zijn handelen de rechtsorde op een ernstige wijze geschokt en heeft inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt bij het uitgaanspubliek. De rechtbank rekent dit feit verdachte dan ook zwaar aan.
De rechtbank zal echter bij de bepaling van de hoogte van de hierna op te leggen straf rekening houden met het feit dat verdachte zowel van het primair als ook van het subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet op zijn plaats is.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangever], wonende te [woonplaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat de vordering dient te worden toegewezen met uitzondering van de post 'Kosten voor rechtsbijstand'. Deze post dient te worden gecorrigeerd in verband met het feit dat de advocaat van de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat de post 'Kleding' dient te worden gecorrigeerd. Er is nieuwe kleding aangeschaft zonder dat er rekening is gehouden met de afschrijving van de oude kleding. Het is moeilijk te bepalen wat leed kost (post 'Smartengeld'). Naar de mening van de verdediging is een bedrag van € 1.200,00 een slag in de lucht.
Ten aanzien van de post 'Kosten voor rechtsbijstand' vraagt de verdediging zich af of de benadeelde partij wel is gewezen op het feit dat er een regeling voor financiële bijstand is. Verder voert de verdediging aan dat de kosten die zijn opgevoerd voor het bijwonen van de zitting moeten worden afgetrokken nu de advocaat van de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen. Daarnaast zet de verdediging vraagtekens bij de hoogte van het door de rechtsbijstandverlener gehanteerde uurtarief.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Dit betreffen de posten 'Verlies van arbeidsvermogen' waartegen geen verweer is gevoerd en 'Kleding', waarbij de rechtbank heeft gelet op de overgelegde nota's. Nu blijkens de nota's de kledingaankopen niet lang voor 11 november 2009, de datum waarop het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, zijn gedaan, behoeft geen rekening te worden gehouden met enige afschrijving. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze posten toewijzen tot een bedrag van € 912,93.
Het overige deel van dit onderdeel van deze vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig eenvoudige aard, dat dit zich leent voor behandeling in dit strafproces, aangezien de hoogte van het opgevoerde bedrag wordt betwist. Dit betreft de post 'Kosten voor rechtsbijstand'.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht (post 'Smartengeld'). De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding, die als van voldoende eenvoudige aard kan worden aangemerkt, toewijsbaar tot een bedrag van
€ 750,00.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij, voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en dat dit deel van deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemde geldbedragen ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: 18/650451-08
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 25 juli 2008 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 18/670534-09 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, waarvoor nu een veroordeling volgt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot afwijzing van de door haar ingediende vordering.
De rechtbank ziet voldoende aanleiding de officier van justitie in haar vordering te volgen en zal de vordering afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair en het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 5 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat:
- de veroordeelde zich moet melden bij de Reclassering zo frequent en zolang als Reclassering Groningen dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de veroordeelde dient deel te nemen aan een Training Cognitieve vaardigheden (CoVa);
- de veroordeelde dient zich voor (frustratie)agressie te laten behandelen bij het AFPN.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 21 april 2010.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.662,93 (zegge: een duizend zes honderd tweeënzestig euro en drieënnegentig cent).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 1.662,93 (zegge: een duizend zes honderd tweeënzestig euro en drieënnegentig cent) ten behoeve van de benadeelde partij [aangever], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.662,93 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 25 juli 2008 onder parketnummer 18/650451-08.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.W. Janssen, voorzitter, F. Sijens en H.L. Stuiver, in tegenwoordigheid van A.J. Tholen, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2010.