ECLI:NL:RBGRO:2010:BL9520

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
23 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
115498/HA RK 10-32
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker op 11 en 13 januari 2010 wrakingsverzoeken ingediend tegen mr. R.L. Vucsán, rechter in de bestuurssector van de Rechtbank Groningen. Verzoeker stelde dat mr. Vucsán partijdig was, onder andere vanwege eerdere uitspraken en zijn gedrag, en dat hij niet onafhankelijk was. De wrakingskamer, bestaande uit mrs. R.B.M. Keurentjes, T.F. Bruinenberg en E.M.J. Brink, heeft de verzoeken behandeld. Tijdens de zitting op 15 februari 2010 zijn zowel verzoeker als mr. Vucsán niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken tot wraking ontvankelijk zijn, maar heeft deze vervolgens afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende onderbouwd waren om te concluderen tot partijdigheid of de schijn daarvan. De rechtbank benadrukte dat de subjectieve opvattingen van verzoeker niet voldoende zijn om de onpartijdigheid van de rechter in twijfel te trekken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de opmerkingen van verzoeker als beledigend en lasterlijk kunnen worden beschouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat het proces in de hoofdzaken voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER
Registratienummer: 115498/HA RK 10-32
Datum beslissing: 23 maart 2010
Beslissing op het schriftelijke verzoek van [verzoeker] wonende te [woonplaats], [adres] (hierna: verzoeker) tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
1. Procesgang
1.1. Bij brieven van 11 januari 2010 en 13 januari 2010 heeft verzoeker verzoeken (hierna: het eerste wrakingsverzoek) ingediend tot wraking van mr. R.L. Vucsán, rechter in de bestuurssector van deze rechtbank in aanhangige geschillen waarin verzoeker als partij is betrokken.
1.2. Mr. Vucsán heeft per brief van 19 januari 2010 laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.3. Hierop is een wrakingskamer (hierna ook: de eerste wrakingskamer) geformeerd, bestaande uit mrs. R.B.M. Keurentjes, T.F. Bruinenberg en E.M.J. Brink.
1.4. Bij brief van 27 januari 2010 heeft verzoeker (op voorhand) het verzoek ingediend tot wraking van twee leden van deze wrakingskamer, te weten mr. R.B.M. Keurentjes en
mr. T.F. Bruinenberg (hierna: het tweede wrakingsverzoek).
1.5 Mr. Keurentjes heeft bij schrijven van 29 januari 2010 laten weten niet in de wraking te berusten. Mr. Bruinenberg heeft bij schrijven van 10 februari 2010 laten weten niet in de wraking te berusten. Daarbij hebben zij schriftelijk hun zienswijze op het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt.
1.6. Vervolgens is de onderhavige wrakingskamer (hierna ook: de tweede wrakingskamer) geformeerd.
1.7. Op 15 februari 2010 is het verzoek tot wraking van mrs. Keurentjes en Bruinenberg door de tweede wrakingskamer ter zitting behandeld. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Mr. Bruinenberg heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Mr. Keurentjes is niet ter zitting verschenen.
1.8. Na aanvang van vermelde zitting op 15 februari 2010 is via de griffie van de rechtbank ter zitting een brief van verzoeker, gedateerd 13 februari 2010, aan de wrakingskamer overhandigd. De brief, die blijkens daarop vermelde aantekening op
15 februari jl. om 08.30 uur is ontvangen ter griffie, bevat een verzoek van verzoeker tot wraking van de drie leden van de tweede wrakingskamer (hierna: het derde wrakingsverzoek).
1.9. Bij beslissing van 22 februari 2010 is het verzoek tot wraking van mrs. Keurentjes en Bruinenberg afgewezen. Tevens is bij genoemde beslissing het derde wrakingsverzoek niet in behandeling genomen.
1.10. Op 9 maart 2010 is het onder 1.1 genoemde eerste wrakingsverzoek van verzoeker tot wraking van Vucsán ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Mr. Vucsán is niet verschenen. Ook verzoeker is niet verschenen.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek van 11 januari 2010 aangevoerd
mr. Vucsán gelet op zijn recente uitspraken en zijn gedrag te wraken wegens misdrijven tegen de menselijkheid en genocide en schending van de Verdragen van Genève. Mr. Vucsán is naar de opvatting van verzoeker in het geheel niet onpartijdig en onafhankelijk.
Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek van 13 januari 2010 aangevoerd - kort gezegd - dat mr. Vucsán niet onafhankelijk, doch vooringenomen en partijdig is jegens verzoeker, omdat hij, mr. Vucsán, hem gelet op recente uitspraken niet serieus neemt en op geen enkele wijze rekening houdt met verzoekers gezondheidssituatie. Voorts past mr. Vucsán volgens verzoeker stelselmatig oud recht toe.
3. Het standpunt van mr. Vucsán
3. Mr. Vucsán heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. Hij stelt in de eerste plaats dat de verzoeken op grond van de artikelen 8:15 en 8;16, eerste en tweede lid, van de Awn niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat de in de verzoeken gestelde feiten en omstandig¬heden ruim voor de zitting hadden kunnen worden aangevoerd. In dit verband heeft hij er op gewezen dat verzoeker op grond van artikel 8:16, derde lid, van de Awb al zijn grieven in een keer moet indienen.
Voorts heeft mr. Vucsán verzocht om verzoeker er op te wijzen dat zijn opmerkingen over misdrijven tegen de menselijkheid, genocide en dergelijke, gemakkelijk als beledigend of als laster kunnen worden ervaren, en stelt hij voor verzoeker te verzoeken dergelijke uitlatingen in de communicatie met de rechtbank niet langer te doen.
4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid is verzoeker verplicht alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
4.3. De rechtbank leidt uit het verzoekschrift van 11 januari 2010, dat betrekking heeft op de zaken, geregistreerd onder nummers AWB 09/9 en 08/457, en die op 15 januari 2010 ter zitting zijn behandeld, af dat verzoeker zijn verzoek tot wraking voor de (eind)uitspraken in die zaken heeft ingediend. Voorts blijkt uit het verzoekschrift van 13 januari 2010, dat ziet op de zaken, geregistreerd onder nummers AWB 09/247 en 09/749, die op 30 november 2009 ter zitting zijn behandeld en op 11 januari 2010 op grond van artikel 8:68 van de Awb zijn heropend, dat verzoeker zijn verzoek tot wraking eveneens voor de (eind)uitspraken in die zaken heeft ingediend. Nu verzoeker de wrakingsverzoeken op 11 januari 2010 en
13 januari 2010 en derhalve voor de (eind)uitspraken heeft ingediend, is voldaan aan het in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste. Verzoeker is derhalve ontvankelijk in zijn verzoeken tot wraking. Ook overigens ziet de rechtbank geen beletselen die er toe zouden moeten leiden de verzoeken tot wraking niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.5. De rechtbank is op navolgende gronden van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden moeten leiden tot afwijzing van het verzoek.
4.6. Het door verzoeker in zijn wrakingsverzoeken van 11 januari 2010 en 13 januari 2010 gestelde dat mr. Vucsán zich met de totstandkoming van uitspraken en zijn gedrag schuldig zou maken aan het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid, genocide en de Verdragen van Genève schendt, is reeds gelet op het volledig ontbreken van een onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te concluderen tot blijk van partijdigheid of tot (de schijn van) vooringenomenheid aan de kant van de gewraakte rechter. Voor de stelling van verzoeker dat mr. Vucsán in het geheel niet onafhankelijk en onpartijdig zou zijn geldt dit evenzeer. Daarbij komt dat de in dat licht gedane opmerkingen van verzoeker, die als beledigend en als laster kunnen worden beschouwd, een subjectieve opvatting weergeven. De door verzoeker omschreven beleving is in het geheel niet geobjectiveerd. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de norm, zoals genoemd in rechtsoverweging 4.2.
Voor zover verzoeker een beroep heeft gedaan op aanbeveling 8 van de leidraad, gaat de rechtbank op gronden zoals hiervoor overwogen daaraan voorbij.
4.7. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden aangaande de genoemde leden van de rechtbank die de rechterlijke onpartijdigheid schade zouden kunnen doen lijden.
4.8. De conclusie moet dan ook zijn dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
5. BESLISSING
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. Vucsán af;
5.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaken (met zaaknummers AWB 09/09, 08/457, 09/247 en 09/749 ) wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van de schriftelijke verzoeken tot wraking;
5.3. beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. Vucsán, alsmede aan de Gemeente Groningen (SOZAWE) en het College van Procureurs-Generaal.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. T.F. Bruinenberg en
mr. E.M.J. Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2010.
Mr. R.B.M. Keurentjes is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.