RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670280-09 (promis)
datum uitspraak: 29 maart 2010
raadsman: mr. O.G. Schuur
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943,
wonende te [woonplaats en adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2009, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde
kom van Sebaldeburen, gemeente Grootegast, in ieder geval in de gemeente
Grootegast, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon, genaamd, [aangever] van het leven te beroven, met
dat opzet met de door hem bestuurde auto, gasgevend, op die [aangever] is
in- en/of afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 juli 2009, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde
kom van Sebaldeburen, gemeente Grootegast, in ieder geval in de gemeente
Grootegast ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een persoon genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat opzet met de door hem bestuurde auto, gasgevend, op die
[aangever] is in- en/of afgereden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 juli 2009, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde
kom van Sebaldeburen, gemeente Grootegast, in ieder geval in de gemeente
Grootegast, opzettelijk een persoon (te weten [aangever]) heeft
mishandeld, immers is verdachte met een door hem bestuurde auto, gasgevend, op
die [aangever] in- en/of afgereden, waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 juli 2009, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde
kom van Sebaldeburen, gemeente Grootegast, in ieder geval in de gemeente
Grootegast, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende
op de weg, de Woldweg, gasgevend, op een persoon genaamd [aangever] is in-
en/of afgereden door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 11 juli 2009, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde
van Sebaldeburen, gemeente Grootegast, in ieder geval in de gemeente
Grootegast, opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een auto (Skoda
[kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde, de poging tot doodslag, moet worden vrijgesproken omdat niet is bewezen dat verdachte door zijn handelwijze de aanmerkelijke kans op de dood van [aangever] willens en wetens heeft aanvaard. Wel heeft verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel willens en wetens aanvaard, zodat het onder 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie acht ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Meerdere getuigen hebben gezien dat verdachte heeft uitgehaald met zijn arm. Verdachte heeft hiermee de aanmerkelijke kans aanvaard dat de autoruit beschadigd zou raken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat ten aanzien van feit 1 het meest subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 WVW 1994, bewezen kan worden. Het opzet van verdachte is niet gericht geweest op de dood van [aangever] of het toebrengen van letsel. Gelet op de objectieve gegevens in het dossier was er sprake van een ongeluk. Doordat zijn echtgenote geëmotioneerd reageerde is verdachte in paniek geraakt, waardoor hij zijn auto niet meer onder controle had.
Voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, heeft de raadsman subsidiair gepleit voor vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde. In het proces-verbaal VOA staat vermeld dat er een reële kans was op zwaar lichamelijk letsel, terwijl de grafiek op de SWOV-Factsheet laat zien dat de kans op een dodelijke afloop bijna nihil is.
De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs van feit 2 geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
(met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde)
Een proces-verbaal d.d. 11 juli 2009, opgenomen op pagina 31 e.v. van dossier nr. PL01MC/2009069318 d.d. 11 augustus 2009, inhoudende de aangifte van [aangever] (zakelijk weergegeven):
(p 31) Op 11 juli 2009 werd op de Woldweg, Sebaldeburen, gemeente Grootegast het feit gepleegd.
(p 34) Toen ik naar de blauwe auto liep zag ik dat de bestuurder naar het stuur in zijn auto greep. Ik hoorde dat de bestuurder van de blauwe auto vol gas gaf, vervolgens liet de bestuurder kennelijk de koppeling snel opkomen. Ik zag dat de auto snel in beweging kwam en op mij af reed. Ik sprong net hoog genoeg zodat ik over de motorkap van de auto rolde over de voorruit en kwam zo op het dak van de auto terecht. Het voertuig reed nog.
Een proces-verbaal d.d. 12 juli 2009, opgenomen op pagina 38 e.v. van voormeld dossier,
inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 1] (zakelijk weergegeven):
(p 39) Ik zag dat de bestuurder van de Ford recht op Jos afreed. De Ford had een vrij hoge snelheid. Ik zag vervolgens dat Jos over de auto heen denderde.
Een proces-verbaal d.d. 13 juli 2009, opgenomen op pagina 42 e.v. van voormeld dossier,
inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 2] (zakelijk weergegeven):
(p 43) Op het moment dat de bestuurder van de Skoda dichterbij kwam aanlopen naar die Ford zag ik dat die Ford sneller ging rijden. Tevens hoorde ik dat die Ford meer gas gaf. Vervolgens zag ik dat de man van de Skoda, nadat hij aangereden was door de Ford, over de motorkap, de voorruit en over het dak van die Ford rolde. Ik zag vervolgens dat de Ford nog een stukje doorreed.
Een proces-verbaal d.d. 13 juli 2009, opgenomen op pagina 45 e.v. van voormeld dossier,
inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 3] (zakelijk weergegeven):
(p 46) Ik zag en hoorde dat de bestuurder van die Ford voor ons flink gas gaf en zonder af te remmen die man die voor zijn auto stond aanreed. Ik zag dat die man voor de auto omhoog sprong en op het voorraam van die auto belandde.
Een proces-verbaal d.d. 11 juli 2009, opgenomen op pagina 51 e.v. van voormeld dossier,
inhoudende de getuigenverklaring van [echtgenote verdachte] (zakelijk weergegeven):
(p 53) Ik zie dat mijn man gestrest raakt door de manoeuvre van de bestuurder. Ik heb tegen hem gezegd dat hij rustig moest blijven, want anders zou het wel eens een knokpartij kunnen worden.
Toen deze man onze auto raakte, reden wij nog met een snelheid van ongeveer 30 à 40 km per uur.
Ik zag dat mijn man intens boos was.
Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, nummer 11.07.2009.10.00.2169 d.d. 17 juli 2009, als los document gevoegd, voor zover inhoudende (zakelijk weergegeven):
(p 6) Het voorval vond plaats op de Woldweg, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde van Sebaldeburen in de gemeente Grootegast.
(p 11) Gelet op de aangetroffen schade aan het voertuig (Ford) ben ik van mening dat de botssnelheid gelegen zal hebben tussen de circa 25 en circa 45 km/h. Dit is slechts indicatief en gebaseerd op mijn ervaring.
Een schriftelijk stuk, te weten een SWOV-Factsheet, door de officier van justitie overgelegd ter terechtzitting.
(p 3) In een grafiek is uitgetekend het verband tussen kans op dodelijke afloop en
botssnelheid bij voetganger-autofrontcontacten.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd (zakelijk weergegeven):
[aangever] veroorzaakte irritatie bij mij. Ik heb hem ingehaald, ben voor hem gaan rijden en heb gedoseerd afgeremd. Er waren geen tegenliggers.
Een proces-verbaal d.d. 11 juli 2009, opgenomen op pagina 21 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte (zakelijk weergegeven):
(p 22) Ik zag dat de man uit zijn auto stapte en recht op mij af liep. Ik ben met mijn auto naar voren geschoten en de man kwam met zijn rug op mijn voorraam terecht. Ik was ontzettend kwaad.
(met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde)
Een proces-verbaal d.d. 11 juli 2009, opgenomen op pagina 31 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de aangifte van [aangever] (zakelijk weergegeven):
(p 31) Op 11 juli 2009 werd op de Woldweg, Sebaldeburen, gemeente Grootegast het feit gepleegd.
(p 32) Ik rijd in een Skoda, voorzien van het kenteken [kenteken].
(p 34) Ik zag dat de man met zijn rechter vuist tegen mijn voorruit sloeg. Hierdoor kwam er een enorme ster in mijn voorruit.
Een proces-verbaal d.d. 12 juli 2009, opgenomen op pagina 38 e.v. van voormeld dossier,
inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 1] (zakelijk weergegeven):
(p 39) Toen de oudere man naast de Skoda stond zag ik dat hij met zijn rechterhand tegen de Skoda aan sloeg.
Een proces-verbaal d.d. 13 juli 2009, opgenomen op pagina 42 e.v. van voormeld dossier,
inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 2] (zakelijk weergegeven):
(p 43) Ik zag dat de oudere man met een vuist op de voorruit van de Skoda sloeg.
Een proces-verbaal d.d. 15 juli 2009, opgenomen op pagina 48 e.v. van voormeld dossier,
inhoudende de getuigenverklaring van [getuige 4] (zakelijk weergegeven):
(p 49) Ik zag dat de Fordrijder hard met zijn vuist op de auto van de Skodarijder sloeg.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen bewezen dat het (voorwaardelijke) opzet van verdachte gericht is geweest op de dood van [aangever]. Uit het proces-verbaal VOA en de verklaring van [echtgenote verdachte], de echtgenote van verdachte die naast hem in de auto zat, leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval met een snelheid van 25 kilometer per uur op [aangever] is ingereden. Naar algemene ervaringsregels moet de kans dat een voetganger die wordt aangereden door een auto die rijdt met een dergelijke snelheid daardoor het leven verliest, als aanmerkelijk worden ingeschat. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de SWOV-Factsheet. Op basis van de onderzoeksgegevens wordt daarin de kans op een dodelijke afloop bij een snelheid van 25 kilometer per uur gesteld op in zijn algemeenheid 5%.
Dat er sprake was van paniek bij verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden, gelet op de gang van zaken voorafgaande aan de botsing. Uit de eigen verklaring van verdachte blijkt dat hij [aangever] heeft ingehaald, voor de auto van [aangever] is gaan rijden en gedoseerd heeft afgeremd om [aangever] tot stoppen te dwingen. Daarbij was hij zich naar eigen zeggen bewust van het feit dat er geen tegenliggers waren. Vervolgens hebben getuigen gezien dat verdachte opzettelijk op de voorruit van de auto van [aangever] heeft geslagen nadat laatstgenoemde voornemens was de plaats van het incident te verlaten. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, nadat hij zelf weer in zijn auto was gestapt, [aangever] uit zijn auto heeft zien stappen en dat deze recht op verdachte is afgelopen. Verdachte is gaan rijden, is niet uitgeweken en heeft daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van [aangever] willens en wetens aanvaard.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 juli 2009, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Sebaldeburen, gemeente Grootegast, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon, genaamd, [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet met de door hem bestuurde auto, gasgevend, op die [aangever] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 11 juli 2009, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Sebaldeburen, gemeente Grootegast, opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een auto (Skoda
[kenteken]), toebehorende aan [aangever], heeft vernield.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. primair poging tot doodslag;
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf van 120 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht;
- een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden met een
proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft daarbij gelet op de ernst van de feiten. De voorwaardelijke rijontzegging vordert de officier van justitie als waarschuwing gelet op zijn opvliegend karakter, zoals uit het reclasseringsrapport en ook op de terechtzitting naar voren is gekomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank feit 1 in de meest subsidiaire vorm bewezen mocht achten, gepleit voor het opleggen van een geldboete. Voor het geval dat de rechtbank feit 1 in een andere gradatie bewezen acht, heeft de raadsman gepleit voor een straf in de orde van grootte zoals gevorderd door de officier van justitie.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich – als reactie op fout verkeersgedrag van aangever [aangever] – schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met zijn auto met een snelheid van ten minste 25 kilometer per uur op [aangever] in te rijden. Daarnaast heeft hij een ruit van de auto van [aangever] vernield. Een poging tot doodslag is een zeer ernstig feit en rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de leeftijd van verdachte en het feit dat het bijna twintig jaar geleden is dat verdachte voor het laatst met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat het delict sterk situatief was bepaald, waarbij de gemoederen in een verkeerssituatie hoog zijn opgelopen. Daarbij neemt de rechtbank aan dat verdachtes werkelijke intentie was om weg te rijden en niet om [aangever] aan te rijden. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat hij bij het wegrijden zich welbewust zo heeft gedragen dat hij [aangever] heeft aangereden en dat hij daarbij welbewust de aanmerkelijke kans op een fatale afloop heeft aanvaard. In die context ziet de rechtbank reden de gevangenisstraf te matigen.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte wanneer hij onrecht ervaart, heftig kan reageren. De indruk bestaat dat, door onverwerkte problematiek uit zijn verleden, zijn gevoeligheid daarvoor gegroeid is richting overgevoelig-heid. In combinatie met zijn nogal gesloten opstelling lijkt dat te leiden tot soms overtrokken reacties waarbij hij wat nog verantwoord is uit het oog verliest.
De rechtbank ziet hierin aanleiding een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen, enerzijds teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht te koppelen.
Hiervoor heeft de rechtbank overwogen in de situatief bepaalde verkeerssituatie reden te zien de op te leggen gevangenisstraf te matigen. Tegelijkertijd geeft dit aanleiding tot het opleggen van een forse ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen omdat verdachte door zijn zeer gevaarlijk gedrag de verkeersveiligheid opzettelijk in ernstige mate in gevaar heeft gebracht.
Dat de op te leggen straf aanzienlijk zwaarder is dan is geëist, is ingegeven doordat de rechtbank meer bewezen acht dan de officier van justitie en door de aard en ernst van met name feit 1.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot zes maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf
maanden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, L.W. Janssen en
K.K. Lindenberg, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2010.