ECLI:NL:RBGRO:2010:BL9060

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357270 CV EXPL 08-3389
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over opzegging huurovereenkomst en betalingsverplichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen eiser P. en gedaagden Q. en R. De kern van het geschil draait om de vraag of de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd door Q. en of P. recht heeft op betaling van achterstallige huur. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder, P., niet heeft kunnen bewijzen dat de opzeggingsbrief, die op 30 augustus 2007 is verzonden, daadwerkelijk aan hem is aangeboden. Dit is van belang omdat het vormvoorschrift van een aangetekende brief of deurwaardersexploot vereist is om de opzegging rechtsgeldig te laten zijn. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd door Q. dat de opzeggingsbrief P. heeft bereikt, en dat er te veel onduidelijkheid bestaat over de beëindiging van de huurovereenkomst. Hierdoor kan het vormvoorschrift niet terzijde worden gesteld.

Daarnaast heeft de kantonrechter zich gebogen over de hoogte van de huurprijs en de betalingsverplichtingen van Q. en R. De kantonrechter concludeert dat Q. en R. hoofdelijk moeten worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huurtermijnen, die in totaal € 30.574,07 bedragen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. De kantonrechter heeft ook de proceskosten toegewezen aan P., waarbij de kosten van de dagvaarding, griffierecht en het salaris van de gemachtigde zijn begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 10 maart 2010 door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 357270 \ CV EXPL 08-3389
Vonnis d.d. 10 maart 2010
inzake
P.,
wonende te [adres],
eiser, hierna P. te noemen,
gemachtigde mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat, Postbus 605 (9400 AP) Assen;
tegen
1. Q.,
2. R.,
beiden wonende te [adres],
gedaagden, hierna Q. en/of R. te noemen,
gemachtigde mr. drs. E.J.A Schönfeld, advocaat te Assen, (9401 HV) Brink 41.
PROCESGANG
In deze zaak is een tussenvonnis gewezen dat op 22 april 2009 in het openbaar is uitgesproken.
Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft P. bij brief van 27 april 2009 het origineel van de huurovereenkomst ter griffie gedeponeerd.
Q. heeft ter uitvoering van dit tussenvonnis ter rolle van 20 mei 2009 een akte uitlating ingediend.
Bij brief van 9 december 2009 heeft Q. laten weten af te zien van het horen van getuigen en verzocht de zaak naar de rol te verwijzen voor antwoordakte.
Ter rolle van 13 januari 2010 heeft P. een antwoordakte ingediend.
Ten slotte is wederom een datum voor vonnis bepaald welke nader is vastgesteld op vandaag.
OVERWEGINGEN
1. De kantonrechter handhaaft al hetgeen in voornoemd tussenvonnis is overwogen en beslist.
De verdere beoordeling
2. In voornoemd tussenvonnis is Q. in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de opzeggingsbrief gedateerd 23 augustus 2007 en verzonden op 30 augustus 2007 ook aan P. is aangeboden. Verder is zij in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren van de stelling dat tussen partijen een huur van € 1.000,00 is afgesproken en dat geen indexering van 5% is afgesproken. Q. heeft bij akte uitlating van 20 mei 2009 haar standpunt nader beargumenteerd en bij brief van 9 december 2009 afgezien van het horen van getuigen. Schriftelijke bewijsstukken zijn niet in het geding gebracht.
3. Met betrekking tot de huurprijs heeft Q. haar verweer bij akte uitlating aangepast in de zin dat zij stelt dat de huurprijs in de periode van 1 januari 2007 tot aan de ontbinding van de huurovereenkomst per 22 oktober 2008 heeft bedragen – afhankelijk van de periode € 1.100,00, respectievelijk € 1.150,00, respectievelijk € 1.200,00 per maand.
De kantonrechter overweegt, met verwijzing naar rechtoverweging 7 van zijn tussenvonnis van 22 april 2009, dat een hernieuwde argumentatie van Q. over de hoogte van de huurprijs geen tegenbewijs oplevert zoals door de kantonrechter opgedragen. De kantonrechter concludeert dan ook dat Q. op dit punt geen tegenbewijs heeft geleverd en hij zal daarom uitgaan van een aanvangshuur van € 1.389,15.
4. Met betrekking tot de indexering overweegt de kantonrechter dat de zaak in feite is uitgeprocedeerd en dat een hernieuwde argumentatie van Q. in haar akte uitlating, dat geen indexering van 5% is afgesproken, geen tegenbewijs oplevert. De kantonrechter zal daarom uitgaan van een indexering van 5%.
5.1 Met betrekking tot de opzegging van de huurovereenkomst heeft Q. in haar akte uitlating nader beargumenteerd waarom in haar visie P. zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid er niet op mag beroepen dat hij de opzeggingsbrief niet heeft ontvangen, althans dat hij zich niet op het vormvoorschrift van aangetekende verzending van de opzeggingsbrief mag beroepen. Ook op dit punt geldt dat de zaak in feite is uitgeprocedeerd. De kantonrechter stelt vast dat Q. geen bewijs heeft geleverd van haar stelling zodat ervan moet worden uitgegaan dat geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden.
5.2 De kantonrechter voegt daar - ten overvloede - nog het volgende aan toe. Het vormvoorschrift strekt ertoe tussen partijen voldoende zekerheid te geven over het doen van de opzegging, de tijdigheid ervan en het tijdstip waartegen is opgezegd. Nu het ervoor moet worden gehouden dat de opzeggingsbrief P. niet heeft bereikt, zouden de opzegging, de tijdigheid en het tijdstip waartegen is opgezegd uit andere omstandigheden moeten worden afgeleid. Q. heeft daartoe niet meer gesteld dan dat P. bekend was met haar wens de huurovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te beëindigen. P. heeft dit betwist en ook op dit punt is geen enkel bewijs gekomen van de zijde van Q.. Niet is gebleken dat P. bekend was met de opzegging, dat hij weet had van de opzeggingsdatum en of deze tijdig was gedaan, in dit geval ten minste zes maanden tevoren. De kantonrechter is van oordeel dat onder deze omstandigheden er te veel onduidelijk is over de beëindiging van de huurovereenkomst en dat het vormvoorschrift om deze reden niet terzijde kan worden gesteld.
6. De slotsom is dat Q. en R. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige huurtermijnen. De kantonrechter komt tot de navolgende opstelling;
- over 2007 12 x € 1.458,61 - € 1.800,00 = € 15.703,32;
- over 2008 (9 + 22/31) x € 1.531,54 = € 14.870,75.
In totaal dus € 30.574,07 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening.
7. Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten, als bedoeld in punt 8 van de dagvaarding, overweegt de kantonrechter allereerst dat uit het petitum in de dagvaarding niet blijkt dat P. deze ook vordert. Reeds om deze reden kan van toewijzing geen sprake zijn. De kantonrechter voegt hieraan toe, dat P. bij conclusie van repliek één incassobrief in het geding heeft gebracht en een tweetal korte briefjes die verwijzen naar bijlagen. Uitgangspunt is dat de buitengerechtelijke werkzaamheden meer moeten omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. Nu hiervan niet is gebleken, dienen deze werkzaamheden te worden aangemerkt als zijnde ter voorbereiding van de processtukken en instructie van de zaak.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Q. worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna in het dictum zal worden vermeld. De dagvaardingskosten in verband met de oproeping voor de sector kanton Groningen blijven voor rekening van P. Het salaris gemachtigde wordt vastgesteld op basis van 4 punten (3 x 1 en 2 x ½ punt).
BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt Q. en R. hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan P. tegen bewijs van kwijting te betalen € 30.574,07, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Q. en R. hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, welke kosten de kantonrechter tot op heden begroot op € 87,29 inclusief BTW wegens kosten van de dagvaarding, € 199,00 wegens griffierecht en € 1.000,00 wegens salaris gemachtigde, alsmede in de kosten van het conservatoire beslag;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af – voor zoveel nodig – het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 10 maart 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: GJS