RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/651110-09 (promis)
datum uitspraak: 25 maart 2010
raadsman: mr. A. Allersma (gemachtigd)
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum],
wonende aan [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
1 februari 2010 en 11 maart 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 september 2007, in elk geval in of omstreeks de maand
september 2007, te Groningen,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) een vrouw, genaamd [slachtoffer 1], heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en),
bestaande uit het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die
[slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit dat verdachte
(in zijn tatoeageshop aan de [straat 1]) voormelde handeling(en) heeft
gepleegd door zodanig snel, plotseling en/of overhoeds met zijn hand in/onder
de broek van die [slachtoffer 1] te gaan, terwijl hij bezig was bij die [slachtoffer 1] een
tatoeage te zetten, en/of die [slachtoffer 1] (stil) op haar rug lag/moest blijven
liggen en/of een (tatoeage)naald in/op haar been/huid had, en/of (aldus) een
zodanig intimiderende en/of bedreigende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft
geschapen, waardoor die [slachtoffer 1] niet, althans onvoldoende, in staat was die
handeling(en) af te (durven) weren en/of daaraan weerstand te (durven)bieden;
hij op of omstreeks 08 januari 2009 te Groningen,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) een vrouw, genaamd [slachtoffer 2] heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en),
bestaande uit het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die
[slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit dat verdachte
(in zijn tatoeageshop aan de [straat 1]) voormelde handeling(en) heeft
gepleegd door zodanig snel, plotseling en/of overhoeds met zijn hand in/onder
de broek van die [slachtoffer 2] te gaan, terwijl hij bezig was bij die
[slachtoffer 2] een tatoeage te zetten, en/of die [slachtoffer 2] (stil) op haar rug
lag/moest blijven liggen en/of een (tatoeage)naald in/op haar buik/huid had,
en/of (aldus) een zodanig intimiderende en/of bedreigende situatie voor die
[slachtoffer 2] heeft geschapen, waardoor die [slachtoffer 2] niet, althans onvoldoende, in
staat was die handeling(en) af te (durven) weren en/of daaraan weerstand te
(durven) bieden;
hij op of omstreeks 07 januari 2009 te Groningen,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) een vrouw, genaamd [slachtoffer 3], heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en),
bestaande uit het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die
[slachtoffer 3] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit dat verdachte
(in zijn tatoeageshop aan de [straat 1]) voormelde handeling(en) heeft
gepleegd door zodanig snel, plotseling en/of overhoeds met zijn hand in/onder
de broek van die [slachtoffer 3] te gaan, terwijl hij bezig was bij die
[slachtoffer 3] een (navel)piercing, en/of een ontsteking daarbij/daarvan, te
controleren/bekijken, en/of die [slachtoffer 3] (stil) op haar rug moest blijven
liggen, en/of (aldus) een zodanig intimiderende en/of bedreigende situatie
voor die [slachtoffer 3] heeft geschapen, waardoor die [slachtoffer 3] niet, althans
onvoldoende, in staat was die handeling(en) af te (durven) weren en/of daaraan
weerstand te (durven)bieden;
hij op of omstreeks 29 januari 2009 te Groningen,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) een vrouw, genaamd [slachtoffer 4], heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en),
bestaande uit het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die
[slachtoffer 4] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit dat verdachte
(in zijn tatoeageshop aan de [straat 1]) voormelde handeling(en) heeft
gepleegd door zodanig snel, plotseling en/of overhoeds met zijn hand in/onder
de broek van die [slachtoffer 4] te gaan, terwijl hij bezig was bij die [slachtoffer 4]
een tatoeage te zetten, en/of die [slachtoffer 4] (stil) op haar rug moest blijven
liggen en/of een (tatoeaga)naald in/op haar buik/huid had, en/of (aldus) een
zodanig intimiderende en/of bedreigende situatie voor die [slachtoffer 4] heeft
geschapen, waardoor die [slachtoffer 4] niet, althans onvoldoende, in staat was die
handeling(en) af te (durven) weren en/of daaraan weerstand te (durven)bieden.
Wijziging tenlastelegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt zal worden gewijzigd:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde na de woorden “onverhoeds met zijn hand in/onder de broek van die [slachtoffer 1] te gaan” invoegen de woorden:
althans over de onderbroek van die [slachtoffer 1] te bewegen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde toevoegen als subsidiair feit:
hij op of omstreeks 07 januari 2009 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) e/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en) (het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek), (in zijn tatoeageshop aan de [straat 1]) snel, plotseling en/of onverhoeds met zijn hand in/onder de broek van die [slachtoffer 3] is gegaan tot aan de rand waar het schaamhaar begon, en/of de venusheuvel heeft betast, terwijl hij bezig was bij die [slachtoffer 3] een (navel)piercing, en/of een ontsteking daarbij/daarvan, te controleren/bekijken, en/of die [slachtoffer 3] (stil) op haar rug moest blijven liggen, en/of (aldus) een zodanig intimiderende en/of bedreigende situatie voor die [slachtoffer 3] heeft geschapen, dat die [slachtoffer 3] niet, althans onvoldoende, in staat was die handeling(en) af te (durven) weren en/of daaraan weerstand te (durven) bieden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Deze vordering is door de rechtbank op de terechtzitting van 11 maart 2010, gehoord de raadsman, toegewezen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daarbij gelet op de vier aangiftes, waarbij het bewijs voor elk feit mede kan worden geput uit de aangiftes van de andere feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is onvoldoende bewijs. De door de officier van justitie voorgestelde bewijsconstructie kan niet worden toegepast, nu de aangiftes te veel ongerijmdheden bevatten. De aangeefsters zouden met elkaar kunnen hebben overlegd. Ook zouden de aangiftes kunnen zijn ingegeven door een concurrentiestrijd tussen verdachte en een andere tatoeëerder.
De rechtbank leidt uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af.
Op 18 augustus 2008 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan tegen een zekere [naam]. Zij heeft verklaard dat zij een tatoeage wilde laten zetten en daartoe op 3 september 2007 naar tattooshop “[bedrijfsnaam]” in Groningen is gegaan. De aldaar werkzame [naam] zou die tatoeage zetten. Nadat [slachtoffer 1] een tatoeage had uitgezocht, ging zij met [naam] naar de tatoeëerruimte in de winkel, achter een gordijn. Zij deed haar broek en schoenen uit en ging plat op haar rug op een soort massagetafel liggen. Vervolgens begon [naam] de tatoeage te zetten op [slachtoffer 1]s rechterbovenbeen. Daarbij hield hij met zijn rechterhand haar bovenbeen vast. Met de andere hand tatoeëerde hij. Naarmate [naam] met de tatoeage vorderde, ging zijn rechterhand omhoog. Op een gegeven moment merkte [slachtoffer 1] dat [naam] met zijn hand naar de binnenkant van haar been ging. Zijn hand lag bovenop haar vagina en vervolgens voelde [slachtoffer 1] dat [naam] over haar boxershort met zijn vingers rondjes draaide in de buurt van haar clitoris. Ondertussen was hij met zijn andere hand nog aan het tatoeëren. [naam] stopte en ging inkt bijvullen. [slachtoffer 1] ging vervolgens rechtop zitten. Zij zag dat [naam] naar haar toe kwam met zijn mond. Toen hij op ongeveer 40 centimeter afstand was, zei [slachtoffer 1] tegen hem: “dat doe ik niet”, waarop [naam] aan haar vroeg: “dus alleen tatoeëren?”. [slachtoffer 1] bevestigde dit en [naam] ging door met tatoeëren.
[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat zij als eerste aan haar inmiddels ex-vriendje [betrokkene 1] heeft verteld wat er in de tattooshop was gebeurd. Dit was op 18 februari 2008, de dag waarop ze zich bij de politie meldde voor een intakegesprek.[1]
[betrokkene 1] is op 18 maart 2009 gehoord door de politie. Hij heeft verklaard dat zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] hem had verteld dat zij een tatoeage had laten zetten bij [naam]. Zij had [betrokkene 1] de tatoeage laten zien en had hem verteld dat zij was flauwgevallen en dat [naam] met zijn hand bij haar vagina zat toen zij weer bijkwam.[2]
Op 20 februari 2009 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan tegen een man die werkzaam was in tattooshop “[bedrijfsnaam]” in de [straat 1] te Groningen. Zij heeft verklaard dat zij op 8 januari 2009 naar deze tattooshop ging om een tatoeage op de linkerzijde van haar buik, nabij haar heup, te laten bijkleuren. Die tatoeage had ze daar in november 2008 laten zetten. Er waren een man en een meisje in de winkel aanwezig. De man zei dat [slachtoffer 2] naar de behandelkamer moest komen. Daar ging zij op een behandelbank liggen, terwijl de man naast haar op een kruk ging zitten. [slachtoffer 2] lag op haar rug. Haar broek hoefde niet los. De man deed haar shirt omhoog tot aan haar navel en begon met tatoeëren. Met zijn andere hand trok de man haar huid strak. Op een gegeven moment voelde [slachtoffer 2] dat de man met zijn linkerhand naar beneden ging. Hij ging met zijn hand in [slachtoffer 2]s broek en probeerde haar string opzij te duwen. [slachtoffer 2] voelde dat de man met zijn vingers over haar clitoris ging en dat hij probeerde haar schaamlippen opzij te doen. Ondertussen hield de man met zijn andere hand de tatoeëernaald in [slachtoffer 2]s huid. Toen kwam er een klant de winkel binnen en riep het meisje hem. Hij zei dat hij zo zou komen en ging verder met tatoeëren. Ook ging hij weer met zijn andere hand in haar broek. Op dat moment hoorde [slachtoffer 2] dat het meisje richting de behandelkamer liep, waarop de man snel zijn hand uit [slachtoffer 2]s broek trok.
Voorts heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij over wat er was gebeurd in de tattooshop als eerste heeft gepraat met [betrokkene 2], een week na dato. [betrokkene 2] spoorde haar aan aangifte te doen.[3]
[betrokkene 2] is op 2 maart 2009 door de politie gehoord. Zij heeft verklaard dat zij op 14 januari 2009 werd gebeld door een huilende [slachtoffer 2]. Deze vertelde [betrokkene 2] toen dat zij bij een tattooshop in Groningen haar tatoeage had laten bijwerken en dat de tatoeëerder toen, tijdens het tatoeëren, met zijn hand in haar broek had gezeten. [slachtoffer 2] was overstuur en huilde. [betrokkene 2] raadde haar aan aangifte te doen.[4]
Op 10 maart 2009 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan tegen ene [naam]. Zij heeft verklaard dat zij in februari 2008 in tattooshop “[bedrijfsnaam]” aan de [straat 1] te Groningen een navelpiercing had laten zetten door een man die zich voorstelde als [naam]. De piercing was daarna gaan ontsteken en zij was regelmatig naar de tattooshop teruggegaan om de piercing te laten controleren door [naam]. Op 7 januari 2009 was [slachtoffer 3] wederom ter controle in de tattooshop. Zij was daar alleen met [naam] en lag op de behandeltafel. Tijdens het controleren van de piercing raakte [naam] [slachtoffer 3]’s buik aan. [slachtoffer 3] voelde op een gegeven moment dat [naam] met zijn hand in haar broek ging. [naam] ging ook met zijn hand in haar onderbroek en raakte haar huid aan, tot aan de rand waar haar schaamhaar begon. [slachtoffer 3] voelde dat [naam] haar streelde. [slachtoffer 3] schrok en durfde er niets van te zeggen.
Voorts heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij op 3 maart 2009 in de trein van Assen naar Groningen een meisje tegenkwam dat zij herkende als medewerkster van de tattooshop in de [straat 1]. Ze raakten aan de praat en het meisje vertelde [slachtoffer 3] dat er aangifte was gedaan tegen [naam] door een meisje dat beweerde dat [naam] haar had aangeraakt tijdens het tatoeëren. Na dit gesprek dacht [slachtoffer 3] erover om zelf ook aangifte te doen. Daartoe heeft zij eerst advies ingewonnen van [betrokkene 3], die haar aanraadde aangifte te doen.[5]
[betrokkene 3] is op 17 maart 2009 door de politie gehoord. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 3] haar heeft verteld dat zij tijdens het schoonmaken van haar piercing in haar kruis was aangeraakt door [naam], een tatoeëerder uit Groningen. [slachtoffer 3] vroeg haar of zij aangifte moest doen tegen [naam]. [betrokkene 3] raadde haar dit aan, waarna zij aangifte heeft gedaan.[6]
Op 15 april 2009 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan tegen een man die werkzaam was in tattooshop “[bedrijfsnaam]” in de [straat 1] te Groningen. Op 22 januari 2009 had [slachtoffer 4] door deze man een tatoeage van een vlinder laten zetten op haar buik. Op 29 januari 2009 was zij weer in de tattooshop om de tatoeage te laten bijwerken. [slachtoffer 4] lag op haar rug, terwijl haar buik ontbloot was. De man was [slachtoffer 4] met zijn ene hand aan het tatoeëren, terwijl hij met zijn andere hand haar huid strak trok. Met deze hand ging hij steeds verder naar beneden. [slachtoffer 4] voelde dat de man met zijn vingers onder haar broek ging en aan haar schaamlippen zat. Op dat moment kwam [slachtoffer 4] overeind en zei met stemverheffing tegen de man dat hij zijn hand uit haar broek moest halen.
Voorts heeft [slachtoffer 4] verklaard dat zij nog dezelfde dag over het gebeuren in de tattooshop heeft verteld aan [betrokkene 4]. [betrokkene 4] heeft vervolgens contact gehad met haar zus, die werkzaam is bij de politie, en [slachtoffer 4] aangeraden om aangifte te doen. Ook heeft [slachtoffer 4] verklaard dat zij later naar de tattooshop is teruggegaan en tegen de man heeft gezegd dat zij het niet normaal vond wat hij had gedaan en dat zij aangifte tegen hem zou gaan doen. De man heeft toen “sorry” tegen haar gezegd.[7]
[betrokkene 4] is op 23 april 2009 door de politie gehoord. Zij heeft verklaard dat zij op een avond in 2009 bezoek kreeg van haar buurvrouw, [slachtoffer 4]. [slachtoffer 4] was overstuur. [slachtoffer 4] vertelde huilend dat zij een tatoeage had laten zetten en dat de tatoeëerder haar geslachtsdeel had aangeraakt. [betrokkene 4] heeft daarop contact gehad met haar zus, die haar vertelde dat [slachtoffer 4] van dit feit aangifte kon doen. Dit heeft [betrokkene 4] [slachtoffer 4] vervolgens aangeraden te doen.[8]
Het dossier bevat een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel. In dit uittreksel staat vermeld dat er in de [straat 1] te Groningen een eenmanszaak genaamd “[bedrijfsnaam]” is gevestigd. De bedrijfsomschrijving luidt: het aanbrengen van tatoeages en piercings. De onderneming wordt gedreven voor rekening van [verdachte].[9]
Verdachte [verdachte] is meerdere malen door de politie verhoord. Hij heeft onder meer verklaard dat hij uitbater is van een tattoo- en piercingstudio. Als tatoeëerder werkt hij veel met het schaamgebied. Hij moet mensen daar aanraken om tatoeages en piercings te zetten.[10] Ook heeft verdachte verklaard dat hij zich kan herinneren bij een vrouw een tatoeage van een vlinder te hebben gezet. Deze vrouw was teruggekomen in de winkel en had gezegd dat zij niet tevreden was over verdachte, omdat hij haar had aangeraakt tijdens het tatoeëren. Verdachte heeft toen tegen haar gezegd dat hij hier geen bedoeling bij had.[11]
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs met betrekking tot de onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 ten laste gelegde feiten voor de met de ene aangeefster gepleegde gedragingen mede kan worden geput uit de aangiftes van de andere aangeefsters.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de kern van de verklaring van ieder van de aangeefsters betreffende de door de verdachte bij haar gepleegde handelingen aannemelijk wordt gemaakt door de verklaringen van ieder van de andere aangeefsters over gelijksoortige door de verdachte onder vergelijkbare omstandigheden jegens haar gepleegde handelingen. Immers hebben alle aangeefsters verklaard dat zij een behandeling ondergingen in tattooshop “[bedrijfsnaam]” in Groningen en dat deze werd verricht door de aldaar werkzame man. Alle aangeefsters waren alleen met deze man in de behandelruimte. Voor aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] geldt dat zij op hun rug op een behandelbank lagen en dat de man hen met zijn ene hand aan het tatoeëren was, terwijl hij met zijn andere hand hun huid strak trok. Met deze andere hand bewoog hij vervolgens richting hun schaamstreek, waarbij hij uiteindelijk met zijn hand in hun broek en onderbroek ging. Voor aangeefster [slachtoffer 1] geldt dat zij op haar rug op de behandelbank lag terwijl de man haar met zijn ene hand aan het tatoeëren was en met zijn andere hand over haar boxershort wreef. Voor aangeefster [slachtoffer 3] geldt dat zij op haar rug op de behandelbank lag terwijl de man haar navelpiercing aan het controleren was, waarbij de man met zijn hand in haar broek en onderbroek is gegaan.
De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar, nu zij – anders dan de raadsman heeft betoogd – gedetailleerd en consistent zijn. Voor de betrouwbaarheid van de aangiftes acht de rechtbank voorts van belang dat de aangeefsters voordat zij aangifte deden, tegenover derden hun verhaal hebben gedaan. Veelal waren het deze derden die de aangeefsters aanspoorden om aangifte te doen. Blijkens de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] stemt het verhaal dat de aangeefsters bij hen deden in grote lijnen overeen met hetgeen de aangeefsters uiteindelijk bij de politie hebben verklaard. Ook hecht de rechtbank er in het kader van de betrouwbaarheid van de aangiftes waarde aan, dat aangeefster [slachtoffer 4] nog voordat zij aangifte heeft gedaan verdachte heeft geconfronteerd met zijn handelen. Dit wordt door verdachte ook niet ontkend.
De raadsman heeft betoogd dat de aangiftes niet betrouwbaar zijn omdat deze na onderling overleg tot stand zouden zijn gekomen. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Aangeefsters [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] kenden elkaar niet en wisten (derhalve) niet van elkaar dat zij aangifte hadden gedaan. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat zij hun aangiftes op elkaar hebben afgestemd. Ook aangeefster [slachtoffer 3] kende de overige aangeefsters niet. Wel vernam zij van een medewerkster van de tattooshop dat er aangifte was gedaan tegen verdachte, maar de details van deze aangifte kreeg zij niet te horen. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat zij haar aangifte op de overige aangiftes heeft afgestemd.
Ook heeft de raadsman betoogd dat de aangiftes niet betrouwbaar zijn omdat deze zouden zijn ingegeven door een concurrentiestrijd tussen verdachte en een andere tatoeëerder, waarbij de aangeefsters op de hand waren van verdachtes concurrent. De rechtbank overweegt dat van een dergelijke samenzwering noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken. Ook heeft de raadsman het bestaan hiervan niet aannemelijk gemaakt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 september 2007, te Groningen, door feitelijkheden een vrouw, genaamd [slachtoffer 1], heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1], en bestaande die feitelijkheden er uit dat verdachte in zijn tatoeageshop aan de [straat 1] voormelde handelingen heeft gepleegd door zodanig plotseling en onverhoeds met zijn hand in/onder de broek van die [slachtoffer 1] te gaan, terwijl hij bezig was bij die [slachtoffer 1] een tatoeage te zetten, en die [slachtoffer 1] stil op haar rug lag/moest blijven liggen en een tatoeagenaald in/op haar been/huid had, en aldus een zodanig intimiderende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft geschapen, waardoor die [slachtoffer 1] niet, althans onvoldoende, in staat was die handelingen af te (durven) weren;
hij op 8 januari 2009 te Groningen, door feitelijkheden een vrouw, genaamd [slachtoffer 2], heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2], en bestaande die feitelijkheden er uit dat verdachte in zijn tatoeageshop aan de [straat 1] voormelde handelingen heeft gepleegd door zodanig plotseling en onverhoeds met zijn hand in/onder de broek van die [slachtoffer 2] te gaan, terwijl hij bezig was bij die [slachtoffer 2] een tatoeage te zetten, en die [slachtoffer 2] stil op haar rug lag/moest blijven liggen en een tatoeagenaald in/op haar buik/huid had, en aldus een zodanig intimiderende situatie voor die [slachtoffer 2] heeft geschapen, waardoor die [slachtoffer 2] niet, althans onvoldoende, in staat was die handelingen af te (durven) weren;
hij op 7 januari 2009 te Groningen, door feitelijkheden een vrouw, genaamd [slachtoffer 3], heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 3], en bestaande die feitelijkheden er uit dat verdachte in zijn tatoeageshop aan de [straat 1] voormelde handelingen heeft gepleegd door zodanig plotseling en/of onverhoeds met zijn hand in/onder de broek van die [slachtoffer 3] te gaan, terwijl hij bezig was bij die [slachtoffer 3] een navelpiercing en een ontsteking daarvan te controleren, en die [slachtoffer 3] (stil) op haar rug moest blijven liggen, en aldus een zodanig intimiderende situatie voor die [slachtoffer 3] heeft geschapen, waardoor die [slachtoffer 3] niet, althans onvoldoende, in staat was die handelingen af te (durven) weren;
hij op 29 januari 2009 te Groningen, door feitelijkheden een vrouw, genaamd [slachtoffer 4], heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten/aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 4], en bestaande die feitelijkheden er uit dat verdachte in zijn tatoeageshop aan de [straat 1] voormelde handelingen heeft gepleegd door zodanig plotseling en onverhoeds met zijn hand in/onder de broek van die [slachtoffer 4] te gaan, terwijl hij bezig was bij die [slachtoffer 4] een tatoeage te zetten, en die [slachtoffer 4] stil op haar rug moest blijven liggen en een tatoeagenaald in/op haar buik/huid had, en aldus een zodanig intimiderende situatie voor die [slachtoffer 4] heeft geschapen, waardoor die [slachtoffer 4] niet, althans onvoldoende, in staat was die handelingen af te (durven) weren.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
onder 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
onder 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
onder 3 primair: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
onder 4: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en dat hij wordt ontzet van het recht om het beroep van tatoeëerder te uit te oefenen voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent de strafoplegging, nu hij heeft gepleit voor vrijspraak.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 29 januari 2010, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 april 2009, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft vier jonge vrouwen aangerand. Terwijl deze vrouwen in verdachtes tattooshop op hun rug op een behandelbank lagen en verdachte bij hen een tatoeage aan het zetten was of een piercing aan het controleren was, heeft hij onverhoeds zijn hand in hun broek bewogen en hun schaamstreek betast. Aldus heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers.
Door zijn handelen heeft verdachte psychische schade berokkend aan zijn slachtoffers, zoals blijkt uit de verklaringen die de vier slachtoffers ter terechtzitting hebben afgelegd. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij nog lang huilbuien heeft gehad en dat zij haar vertrouwen in mannen heeft verloren. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zich vies en gebruikt voelde en uiteindelijk een burn-out heeft gekregen. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij zich schaamde en zich vies voelde en dat haar vertrouwen in mensen lang weg is geweest. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij zich verdrietig en onmachtig heeft gevoeld en dat zij het gebeuren als zeer traumatisch heeft ervaren.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van vrouwen die zich in een kwetsbare positie bevonden en die vertrouwen in hem hadden gesteld als professioneel tatoeëerder. Verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde ontzetting van het recht het beroep van tatoeëerder uit te oefenen overweegt de rechtbank het volgende. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte voor zijn levensonderhoud deels afhankelijk is van zijn werk als tatoeëerder. Hij is een lening aangegaan om zijn tattooshop te kunnen starten. Ook heeft de rechtbank erop gelet dat de onderhavige strafzaak uitvoerig in de regionale media is belicht, waarbij duidelijk werd vermeld dat het om een tattooshop in de [straat 1] te Groningen ging. Mede gelet op het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met justitie, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde ontzetting voor de duur van twee jaren niet in verhouding staat tot de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten. Voor een ontzetting van kortere duur is daarnaast geen plaats, nu artikel 31 van het Wetboek van Strafrecht een minimale duur van twee jaren voorschrijft. Voor een geheel voorwaardelijke ontzetting ziet de rechtbank – gelet op het vorenstaande – thans onvoldoende aanleiding, nu het doel dat hiermee gediend zou zijn reeds wordt bereikt met de voorwaardelijke gevangenisstraf.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], met een vordering van € 570,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde strafbare feit en de impact die dit feit heeft gehad op het slachtoffer, zoals mede blijkt uit de slachtofferverklaring, komt het gevorderde bedrag van € 570,- de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal de vordering derhalve in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer 2], domicilie kiezende te [plaats], met een vordering van € 710,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde strafbare feit en de impact die dit feit heeft gehad op het slachtoffer, zoals mede blijkt uit de slachtofferverklaring, komt het gevorderde bedrag van € 570,- aan immateriële schade de rechtbank niet onredelijk voor.
De benadeelde partij heeft voorts € 140,- aan materiële schade gevorderd, zijnde de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor een zogenaamde “cover up” van de door verdachte bij haar gezette tatoeage. De rechtbank acht het niet onredelijk dat de benadeelde partij dusdanige negatieve associaties had bij deze tatoeage, die immers door verdachte is gezet terwijl hij het bewezen verklaarde strafbare feit pleegde, dat zij heeft besloten deze te laten bijwerken. De rechtbank acht ook deze schade derhalve voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer 4], wonende te [woonplaats], met een vordering van € 570,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde strafbare feit en de impact die dit feit heeft gehad op het slachtoffer, zoals mede blijkt uit de slachtofferverklaring, komt het gevorderde bedrag van € 570,- de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal de vordering derhalve in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1, onder 2, onder 3 primair en onder 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 570,- (zegge: vijfhonderdzeventig euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt de veroordeelde voorts tot het betalen van de wettelijke rente van de vordering vanaf de eerste dag van het schadeveroorzakende feit die wordt bepaald op 3 september 2007.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 570,- (zegge: vijfhonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2007, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], domicilie kiezende te [plaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 710,- (zegge: zevenhonderdtien euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt de veroordeelde voorts tot het betalen van de wettelijke rente van de vordering vanaf de eerste dag van het schadeveroorzakende feit die wordt bepaald op 8 januari 2009.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 710,- (zegge: zevenhonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2009, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2], domicilie kiezende te [plaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 570,- (zegge: vijfhonderdzeventig euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt de veroordeelde voorts tot het betalen van de wettelijke rente van de vordering vanaf de eerste dag van het schadeveroorzakende feit die wordt bepaald op 29 januari 2009.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 570,- (zegge: vijfhonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2009, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mrs. F.J. Agema en K.R. Bosker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2010.
--------------------------------------------------------------------------------
[1] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 augustus 2008, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 1], opgenomen op pagina 32-43 van dossier nr. PL01TN/08-010118, d.d. 27 maart 2009.
[2] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 maart 2009, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], opgenomen op pagina 67-69 van het onder noot 1 genoemde dossier.
[3] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 20 februari 2009, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 2], opgenomen op pagina 71-79 van het onder noot 1 genoemde dossier.
[4] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 maart 2009, inhoudende de verklaring van [betrokkene 2], opgenomen op pagina 100-103 van het onder noot 1 genoemde dossier.
[5] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 10 maart 2009, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 3], opgenomen op pagina 128-134 van het onder noot 1 genoemde dossier.
[6] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 maart 2009, inhoudende de verklaring van [betrokkene 3], opgenomen op pagina 135-138 van het onder noot 1 genoemde dossier.
[7] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 april 2009, inhoudende de aangifte van
[slachtoffer 4], opgenomen op pagina 6-16 (nieuwe nummering na pagina 152) van het onder noot 1 genoemde dossier.
[8] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 23 april 2009, inhoudende de verklaring van [betrokkene 4], opgenomen op pagina 27-28 (nieuwe nummering na pagina 152) van het onder noot 1 genoemde dossier.
[9] Een schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel d.d. 2 maart 2009, opgenomen op pagina 18 van het onder noot 1 genoemde dossier.
[10] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 maart 2009, inhoudende de verklaring van verdachte, opgenomen op pagina 104-114 van het onder noot 1 genoemde dossier.
[11] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 27 april 2009, inhoudende de verklaring van verdachte, opgenomen op pagina 39-43 (nieuwe nummering na pagina 152) van het onder noot 1 genoemde dossier.