RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670020-09 (promis)
datum uitspraak: 18 maart 2010
raadsman: mr. H.J. van Balen
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende aan [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 maart 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2009 te Harkstede, gemeente Slochteren, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] met een mes in de buik, althans in het lichaam, heeft gestoken,
althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 januari 2009 te Harkstede, gemeente Slochteren,
opzettelijk mishandelend een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2]), met een mes in de buik, althans in het lichaam, heeft
gestoken, althans geraakt, waardoor deze(n) letsel heeft/hebben bekomen en/of
pijn heeft/hebben ondervonden.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, aangezien de politie op de hand van de aangevers was en het opsporingsonderzoek heeft gemanipuleerd.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De raadsman is kennelijk van mening dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijk verzuim moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is doorslaggevend of er doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is. De rechtbank heeft noch in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting een begin van een aanknopingspunt gevonden voor het door de raadsman aangevoerde vormverzuim. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn stelling en verwerpt het verweer.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde ten aanzien van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het maken van een stekende beweging in de buikstreek met een mes met een lemmet van 9,5 centimeter, zeer wel zwaar lichamelijk letsel kan veroorzaken. Door de beide aangevers te steken, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans telkens bewust aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, aangezien de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] elkaar te veel tegenspreken. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 januari 2009, opgenomen op pagina 70-73 van dossier nr. 2009013920 d.d. 23 februari 2009, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
Gisteravond, zaterdag 17 januari 2009, was ik in mijn woning aan de [adres 1] te [plaats]. Ik sliep en werd wakker van gebons op de ramen en lawaai op de galerij. Ik liep naar de deur om te kijken wat er aan de hand was. Ik opende de deur en zag dat daar dezelfde jongen stond waarmee ik eerder die avond ruzie had gehad in de pizzeria in Harkstede. Hij was in gezelschap van twee of drie andere jongens. Ik vroeg aan de jongen wat hij wilde. Ik zei tegen hem dat ik geen ruzie met hem wilde en dat ik liever een biertje met hem zou drinken. Ik zag dat de jongen mij beetpakte bij mijn jas en ik voelde dat hij mij naar buiten trok. Ik riep dat ze weg moesten gaan. Dit deden ze niet. Hierop pakte ik mijn zakmes uit mijn jaszak. Ik klapte het mes open en hield het in mijn rechterhand. Er ontstond een vechtpartij. Ik sloeg de jongens terwijl ik het mes nog in mijn hand had. Ik heb waarschijnlijk één van hen met het mes gestoken. Ik denk dat ik hem in de buik geraakt heb, want ik sloeg hem op zijn lichaam.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 19 januari 2009, opgenomen op pagina 74-76 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
Toen ik op 17 januari 2009 met de jongens aan het vechten was, heb ik in mijn beleving maar één stekende beweging gemaakt, maar de toestand was erg hectisch. Het zou best kunnen dat ik vaker een stekende beweging heb gemaakt
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 januari 2009, opgenomen op pagina 54-58 van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven
Gisteravond, 17 januari 2009, omstreeks 22.45 uur was ik in de pizzeria aan de [adres 2] te Harkstede. Daar kreeg ik een woordenwisseling met een man die ik ken als [verdachte]. Later die avond ben ik naar de jeugdsoos in Harkstede gegaan, waar ik het adres van [verdachte] te horen kreeg. Ik ben daar naartoe gegaan. Het betrof een duplexwoning in [plaats]. Ik heb aangebeld. Er werd opengedaan door de man waarmee ik een woordenwisseling had in de pizzeria. Ik zag dat de man dreigend voor mij ging staan. Ik vroeg hem waar dit nu over ging en of we normaal konden doen. Direct hierna voelde ik iets tegen mijn buik. Ik heb de man van mij afgeduwd en ben weggerend. Toen ik halverwege de trap was, heb ik naar mijn buik gekeken en zag ik dat ik gestoken was. Ik zag dat er bloed uit mijn buik kwam. Toen ik verder de trap afliep, zag ik dat de man achter mij aan liep. Ik zag toen ook dat hij een mes in zijn hand had.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 januari 2009, opgenomen op pagina 98-101 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven
Op het moment dat [verdachte] de voordeur open deed, stonden we direct face-to-face. Ik vroeg aan hem: “waar sloeg dit allemaal op, vanavond?”. [verdachte] stond op dat moment in de deuropening. Vervolgens wilde ik zijn voordeur dicht hebben, omdat ik bang was dat [verdachte] anders misschien een mes of koevoet uit zijn woning zou pakken. Ik wilde voorkomen dat de situatie uit de hand zou lopen. [verdachte] stond halverwege in de deuropening. Ik stond schuin naast hem. Met mijn linkerhand pakte ik de deurknop van zijn voordeur vast en wilde de deur sluiten. Tegelijkertijd pakte ik met mijn rechterhand [verdachte] vast en trok en duwde hem de galerij op, zodat hij tussen mij en [slachtoffer 1] in kwam te staan. Direct daarna voelde ik dat [verdachte] mij een klap tegen mijn buik gaf. Ik voelde dat ik was gestoken en rende de trap af.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 januari 2009, opgenomen op pagina 59-60 van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven
Op 17 januari 2009 omstreeks 23.20 uur trof ik een vriend van mij, [slachtoffer 2], in de jeugdsoos in Harkstede. [slachtoffer 2] vertelde mij dat hij eerder die avond in de pizzeria een woordenwisseling had gehad met ene [verdachte]. Hij vroeg mij om mee te gaan naar [verdachte]. Vervolgens zijn we samen naar het huis van [verdachte] gegaan. [slachtoffer 2] belde aan. [verdachte] deed open en ik hoorde dat [slachtoffer 2] en [verdachte] met elkaar begonnen te praten. [slachtoffer 2] zei iets tegen [verdachte] over de pizzeria. Ik stond achter [slachtoffer 2] en kon niet precies horen waar het over ging. [slachtoffer 2] zei tegen [verdachte]: “wat doe je?”. Op dat moment ben ik achter hen langs gelopen. Ik zag dat [slachtoffer 2] wegliep naar beneden. Vervolgens draaide [verdachte] zich om en ik zag dat hij een slaande beweging met zijn rechterhand naar mijn buik maakte. Ik voelde een klap tegen mijn buik. Vervolgens heb ik een stap naar achteren gedaan en zag ik dat [verdachte] een mes in zijn rechterhand had. Het was ongeveer 15 centimeter lang. Ik ben naar beneden gelopen, waar [slachtoffer 2] tegen mij zei: “ik ben gestoken”. Op dat moment zag ik dat ik zelf ook gestoken was. Ik zag dat [verdachte] ook naar beneden gelopen was en dat hij een beweging maakte alsof hij een mes inklapte.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in de buikstreek. Het dossier bevat foto’s van het betreffende mes (opgenomen op pagina 80), waaruit de rechtbank opmaakt dat het een lemmet van ongeveer tien centimeter heeft. Voorts bevat het dossier foto’s van de kleding die aangevers op dat moment droegen (opgenomen op pagina’s 81 en 82). De jas en het T-shirt van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] bevatten een gat ter hoogte van de buikstreek, passend bij het op die kleding insteken met het voornoemde mes. Uit het feit dat deze beide kledingstukken doorboord zijn, maakt de rechtbank op dat verdachte met kracht heeft gestoken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de buik een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is. Gezien de nabijheid van vitale organen, heeft een messteek in de buikstreek dan ook niet zelden fatale gevolgen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, door de aangevers met een dergelijk mes met kracht in de buikstreek te steken, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat deze aangevers ten gevolge van dit steken zouden komen te overlijden. Het opzet van verdachte was derhalve in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangevers gericht. Dat de aanmerkelijke kans op de dood zich niet heeft gerealiseerd, is niet meer dan een gelukkig toeval.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 januari 2009 te Harkstede, gemeente Slochteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Door de raadsman is namens verdachte een beroep gedaan op noodweer. Nadat verdachte de deur van zijn woning had geopend, werd hij vrijwel meteen geslagen door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Verdachte heeft vervolgens zijn mes getrokken en een stekende beweging gemaakt uit zelfverdediging, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de bewijsmiddelen is de rechtbank het volgende gebleken. Op 17 januari 2009 lag verdachte rond middernacht te slapen in zijn woning op de eerste verdieping van een appartementencomplex. Hij werd gewekt door gebons op zijn ramen en opende nietsvermoedend de voordeur. Hij zag toen [slachtoffer 2] staan en herkende hem als de jongen waarmee hij eerder die avond onenigheid had gehad. Vervolgens werd verdachte uit zijn woning getrokken en werd de deur achter hem gesloten. Toen zag hij ook [slachtoffer 1] staan en kwam tussen hem en [slachtoffer 2] in te staan, op de galerij op de eerste verdieping, waarbij [slachtoffer 1] het trapgat naar beneden blokkeerde. Ook zag hij nog een derde persoon toekijken.
Verdachte heeft verklaard dat hij eerst werd aangevallen door aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en als reactie daarop eerst [slachtoffer 2] heeft geslagen en daarna, toen hij in zijn rug werd aangevallen, zijn mes heeft getrokken en hiermee heeft gestoken. Deze verklaring wordt evenwel weersproken door de beide aangevers. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij verdachte niet heeft geslagen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij eerst is gestoken door verdachte en pas daarna verdachte heeft geslagen. De rechtbank kan op basis van deze verklaringen niet uitsluiten dat verdachte inderdaad eerst geslagen is door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en dat er in zoverre sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Ter verdediging tegen de aanranding heeft verdachte een mes uit zijn jaszak gepakt en hiermee om zich heen gestoken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee de grens van de proportionaliteit heeft overschreden. Het door verdachte aangewende geweld stond niet in redelijke verhouding tot het voor hem te duchten gevaar, nu [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verdachte ongewapend tegemoet traden. Ook heeft verdachte de grens van de subsidiariteit overschreden. Er stonden verdachte immers ook andere, minder ingrijpende verdedigings-middelen open.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep op noodweer verworpen. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit uitsluiten, zodat dit het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
In het verlengde van het hiervoor besproken beroep op noodweer, heeft de raadsman namens verdachte tevens een beroep gedaan op noodweerexces.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Van noodweerexces is sprake indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake was van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij erg was geschrokken en in paniek was op het moment dat hij zijn mes trok en hiermee stak. Deze schrik en paniek waren veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Verdachte was immers op een nachtelijk tijdstip uit zijn slaap gewekt, waarna hij uit zijn woning werd getrokken, de deur achter hem werd gesloten en hij zich geconfronteerd zag met een jongen waarmee hij reeds onenigheid had gehad en een andere, hem onbekende jongen, die verdachtes enige vluchtroute blokkeerde. Verder kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte vervolgens door zijn aanvallers werd geslagen, zoals hiervoor al overwogen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte vervolgens als gevolg van deze schrik en in paniek het mes dat hij in zijn jaszak had, heeft getrokken en hiermee, ter afwending van de aanval, heeft gestoken.
Aldus heeft verdachte, zoals reeds overwogen, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Deze overschrijding is evenwel het onmiddellijk gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging. Het beroep op noodweerexces slaagt derhalve, zodat verdachte niet strafbaar is en hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W. van Weringh, voorzitter, mrs. F.J. Agema en K.R. Bosker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2010.