ECLI:NL:RBGRO:2010:BL7054

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/483
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurigheidstoeslag WWB; Peildatum bepalend voor vraag welke gemeente gehouden is langdurigheidstoeslag toe te kennen

In deze zaak gaat het om de toekenning van een langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Eiser, die sinds 15 juni 2007 rechtmatig in Nederland verblijft en sinds 4 december 2007 in de gemeente Groningen woont, heeft op 19 november 2008 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag. De peildatum voor deze aanvraag is vastgesteld op 1 juni 2007. Eiser stelt dat hij recht heeft op de langdurigheidstoeslag vanaf deze peildatum, maar verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Groningen, heeft dit besluit afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 september 2009, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. B. van Dijk, en verweerder werd vertegenwoordigd door E.G.C. Hendriks.

De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder op goede gronden heeft besloten om eiser geen langdurigheidstoeslag toe te kennen vanaf 1 juni 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van de peildatum woonachtig was in de gemeente Delfzijl en dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen daarom niet gehouden was om de langdurigheidstoeslag toe te kennen. De rechtbank heeft ook gekeken naar de wettelijke kaders van de WWB, die bepalen dat de langdurigheidstoeslag wordt verleend aan personen die voldoen aan bepaalde voorwaarden, waaronder het hebben van een inkomen dat niet hoger is dan de bijstandsnorm.

De rechtbank concludeert dat het recht op de langdurigheidstoeslag voor eiser pas op 1 juni 2008 is ontstaan, omdat hij op de peildatum in de gemeente Delfzijl woonde. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst erop dat partijen binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 09/483
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[naam]
wonende te Groningen,
eiser,
gemachtigde: mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen,
verweerder,
gemachtigden: E.G.C. Hendriks.
1. Onderwerp van geschil
Bij brief van 23 april 2009 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 juni 2009 beroep ingesteld.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 15 september 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten
Op 19 november 2008 heeft eiser een aanvraag om een langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36 van de WWB ingediend.
Verweerder heeft bij besluit van 19 november 2008 de gevraagde langdurigheidstoeslag per 1 juni 2008 toegekend.
Eiser heeft bij brief van 22 december 2008 bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de toekenning, die volgens hem op 1 juni 2007 dient te worden vastgesteld.
Bij het bestreden besluit van 23 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost (hierna: ISD Noordoost) - die onder de gemeente Delfzijl valt - een langdurigheidstoeslag aan te vragen voor de periode 1 juni 2007 tot 1 juni 2008.
Bij brief van 15 december 2009 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat de ISD Noordoost niet is overgegaan tot het toekennen van een langdurigheidstoeslag. Desgevraagd heeft verweerder hierop bij brief van 30 december 2009 gereageerd. Bij brief van 12 januari 2010 heeft eiser gereageerd op de inhoud van verweerders brief van 30 december 2009.
Bij brief van 26 januari 2010 heeft verweerder de rechtbank toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. Bij brief van 1 februari 2010 heeft eiser de rechtbank eveneens meegedeeld dat een nadere zitting achterwege kan blijven. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
3.2 Standpunten van partijen
Eiser heeft - samengevat en voor zover hier van belang - naar voren gebracht dat hij sinds 15 juni 2007 rechtmatig in Nederland verblijft. Sinds 4 december 2007 is hij woonachtig in de gemeente Groningen. Zijn recht op een langdurigheidstoeslag is volgens eiser ontstaan op peildatum 1 juni 2007 en verweerder had hem daarom vanaf die datum een langdurigheidstoeslag moeten toekennen.
Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het besluit op goede gronden is genomen. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat eiser weliswaar vanaf 1 juni 2007 - de peildatum in de zin van de Beleidsregels Langdurigheidstoeslag van verweerders gemeente (hierna: de Beleidsregels) - in aanmerking zou kunnen komen voor een langdurigheidstoeslag, maar dat eiser zich pas op 4 december 2007 in de gemeente Groningen heeft gevestigd. Gebleken is dat eiser in juni 2007 in de gemeente Delfzijl woonachtig was. Hij dient zijn aanvraag daarom bij die gemeente in te dienen. De WWB en de Beleidsregels bieden verweerder geen ruimte om de langdurigheidstoeslag op een eerdere datum dan 1 juni 2008 toe te kennen.
3.3 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die:
a. gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft;
b. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen;
c. gedurende de in onderdeel a bedoelde periode naar het oordeel van het college voldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden, en;
d. na een periode als bedoeld in onderdeel a, binnen een periode van twaalf maanden niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking is gekomen.
Ingevolge artikel 36, derde lid, van de WWB wordt de langdurigheidstoeslag verleend met ingang van de datum waarop een periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is bereikt (hierna: de peildatum).
Ingevolge artikel 36, zesde lid, van de WWB in samenhang met artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat het recht op langdurigheidstoeslag jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ingevolge artikel 10 Boek 1 van het BW bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Een natuurlijk persoon verliest op grond van artikel 11, eerste lid, Boek 1 van het BW zijn woonstede door daden, waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven.
In de Beleidsregels Langdurigheidstoeslag (hierna: de Beleidsregels) heeft verweerder in artikel 2.4 bepaald dat als peildatum geldt de eerste dag van de maand waarin de datum ligt waarop het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat.
3.4 Beoordeling
Ter beoordeling door de rechtbank ligt voor of verweerder op goede gronden zijn besluit heeft gehandhaafd om eiser geen langdurigheidstoeslag toe te kennen vanaf 1 juni 2007.
Niet in het geding is dat, gelet op het bepaalde in artikel 36, derde lid, van de WWB, gelezen in samenhang met artikel 2.4 van de Beleidsregels, de peildatum voor het bepalen van het recht op een langdurigheidstoeslag voor eiser op 1 juni 2007 is gelegen. Voorts staat vast dat eiser tot 4 december 2007 woonachtig was in de gemeente Delfzijl. Op die datum is hij verhuisd naar de gemeente Groningen en heeft hij zich daar ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
Bij Koninklijk Besluit van 25 april 2007, LJN BC0212, inzake een domiciliegeschil over de vraag welke college van burgemeester en wethouders moet beslissen op de aanvraag om een langdurigheidstoeslag, heeft de Kroon, onder meer en voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“De langdurigheidstoeslag kan worden geduid als een aanvulling achteraf op reeds verleende bijstand. Voor het antwoord op de vraag welk college van burgemeester en wethouders is gehouden over een aanvraag om langdurigheidstoeslag te beslissen, is naar Ons oordeel doorslaggevend in welke gemeente betrokkene woonplaats had ten tijde van de peildatum. Het recht op de toeslag van de belanghebbende die ook overigens aan de voorwaarden voldoet, ontstaat immers op de peildatum. Daar komt bij dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woonplaats had op de peildatum geacht mag worden te beschikken over de informatie die nodig is voor het uitvoeren van de toets als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onder c, van de WWB.”
Nu eiser ten tijde van de peildatum 1 juni 2007 woonplaats had in de gemeente Delfzijl, volgt uit het voorgaande dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen niet gehouden was om eiser met terugwerkende kracht tot 1 juni 2007 een langdurigheidstoeslag toe te kennen. Gelet op het bepaalde in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB is voor eiser op 1 juni 2008 opnieuw recht op een langdurigheidstoeslag ontstaan. Verweerder heeft dan ook terecht besloten dat eiser vanaf 1 juni 2008 voor deze toeslag in aanmerking komt.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslist wordt daarom als volgt.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge en in het openbaar uitgesproken
op 5 maart 2010, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Pot als griffier.
w.g. De griffier,
w.g. De rechter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.