parketnummer: 18/630584-08
datum uitspraak: 25 februari 2010
raadsman: mr. J.M. Keizer
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [Geboorteplaats en –datum],
wonende te [Woonplaats],
thans preventief gedetineerd in de P.I. HvB Ter Apel, Ter Apelervenen 10 te Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2009, 5 oktober 2009, 17 december 2009 en 11 februari 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 23 november 2008, althans in of omstreeks de periode van 13 t/m 23 november 2008 te Scharmer, gemeente Slochteren, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in de woning [Straatnaam] te Scharmer, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of voor belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in belendende woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- een jerrycan/vat met diesel, althans een brandbare (vloei)stof, in de nabijheid/buurt van die woning heeft verstopt en/of/althans klaargezet, en/of
- een ruit van die woning heeft vernield en/of (vervolgens) die woning is binnengegaan en/of
- die/een jerrycan/vat met diesel, althans een brandbare (vloei)stof, in de woning heeft gebracht, en/of die diesel, althans die brandbare (vloei)stof, over een houten trap en/of verdieping/zolder heeft gegoten, althans laten lopen en/of/althans die trap daarmee heeft besprenkeld en/of
- een of meer (kartonnen)toiletrollen, althans brandbaar materiaal, heeft aangestoken, althans getracht heeft aan te steken, en/of (vervolgens) bij/op die met brandbare (vloei)stof overgoten/besprenkelde houten trap heeft gelegd,
in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht, althans getracht te brengen, met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 november 2008, althans in of omstreeks de periode van 13 tot en met 23 november 2008 te Scharmer, gemeente Slochteren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [Aangever D], en/of [Aangever vD1] en/of [Aangever vD2], en/of/althans de [Familie aangevers] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en/of met brandstichting, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- een of meer ruiten en/of deuren (van de woning [Straatnaam] te Scharmer vernield/geforceerd, en/of
- een jerrycan/vat met diesel, althans een brandbare (vloei)stof, in de woning gebracht, en/of die diesel, althans die brandbare (vloei)stof, over een houten trap en/of verdieping/zolder gegoten, althans laten lopen en/of/althans die trap daarmee besprenkeld en/of
- een of meer (kartonnen)toiletrollen, althans brandbaar materiaal, aangestoken, althans getracht heeft aan te steken, en/of (vervolgens) bij/op die met brandbare (vloei)stof overgoten/besprenkelde houten trap heeft gelegd;
hij op of omstreeks 4 januari 2009 te Scharmer, gemeente Slochteren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [Straatnaam] te Scharmer, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk in/op (een) zolder(kamer) (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en/of een of meer in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of voor belendende woning(en)/perce(e)l(en)/goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in belendende woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer andere personen op of omstreeks 4 januari 2009 te Scharmer, gemeente Slochteren, tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan de woning [Straatnaam] te Scharmer, immers heeft/hebben die perso(o)n(en) en/of (een of meer van) hun/zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk in/op (een) zolder(kamer) (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en/of een of meer in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of voor belendende woning(en)/perce(e)l(en)/goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in belendende woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 4 januari 2009 in de gemeente Slochteren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door
- die perso(o)n(en) te benaderen met de vraag of hij/zij een huis/boerderij in Scharmer in brand wilde(n) steken, en/of
- die perso(o)n(en) daarvoor 500 euro, althans een geldbedrag, te geven, althans in het vooruitzicht te stellen, en/of/althans dat [Aangever JvD] hem, verdachte, had gevraagd om de boederij in brand te steken voor de verzekering en dat die [Aangever JvD] daar 500 euro voor over had, en/of
- die perso(o)n(en) dat/die huis/boerderij heeft aangewezen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer andere personen op of omstreeks 04 januari 2009 te Scharmer, gemeente Slochteren, tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [Straatnaam] te Scharmer, immers heeft/hebben die perso(o)n(en) en/of (een of meer van) hun/zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk in/op (een) zolder(kamer) (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en/of een of meer in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of voor belendende woning(en)/perce(e)l(en)/goed(eren), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in belendende woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 4 januari 2009 in de gemeente Slochteren, en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar opzettelijk
- die perso(o)n(en) te benaderen met de vraag of hij/zij een huis/boerderij in Scharmer in brand wilde(n) steken,
- die perso(o)n(en) daarvoor 500 euro, althans een geldbedrag, te geven, althans in het vooruitzicht te stellen,
- die perso(o)n(en) dat/die huis/boerderij heeft aangewezen;
hij op of omstreeks 20 januari 2009 te Ezinge, gemeente Winsum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (aan/nabij [Straatnaam] in Ezinge staande) (bedrijfs)auto, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (in die auto) een kleed/doek, althans brandbaar materiaal, aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (in die auto liggende) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto en/of in die auto aanwezige goederen, te weten (onder meer) een boormachine, een cirkelzaag en/of bouwmateriaal, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of in de onmiddellijke nabijheid van die auto staande (andere) auto('s) en/of gelegen woningen/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
hij op of omstreeks 05 januari 2009 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit woning aan [Straatnaam]) heeft weggenomen een of meer (gouden) armbanden en/of een of meer ringen (met diamanten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Aangever D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 05 januari 2009, althans in of omstreeks de periode van 5 tot en met 31 januari 2009, te Groningen en/of (elder) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een of meer (gouden) armbanden en/of een of meer ringen (met diamanten), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
hij op of omstreeks 14 juni 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een perceel aan [Straatnaam] heeft weggenomen een of meer stuks kabel/koperdraad, een paar laarzen en/of een of meer stuks sprinklerkoppen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Besloten Vennootschap M], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
hij op of omstreeks 19 mei 2008 in de gemeente Veendam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit/vanaf een omheind terrein aan/nabij [Straatnaam] weg te nemen enig goed van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Aangever L jr.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat terrein te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren), onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, prikkeldraad (van de omheining van dat terrein) heeft/hebben kapotgeknipt en/of (vervolgens) dat terrein is/zijn opgegaan en/of een of meer stuks koperbuis, aluminiumplaat en/of strips, althans metalen, heeft gepakt en/of klaargezet om mee te nemen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, welke poging tot diefstal/ werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [Aangever L sr.] en/of [Aangever L jr.], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader (na door die [Aangever L jr.] en/of [Aangever L sr.] te zijn aangesproken) dreigend tegen die [Aangever L sr.] en/of [Aangever L jr.] heeft gezegd: "Wil je een mes in je pokkel" en/of "Ik geef je een elleboog in je gezicht" en/of "Als je niet voor de auto weggaat, dan rij ik gewoon door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens) een stap in de richting van die [Aangever L sr.] heeft gemaakt;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 mei 2008 in de gemeente Veendam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [Aangever L sr.] en/of [Aangever L jr.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend tegen die [Aangever L sr.] en/of [Aangever L jr.] gezegd: "wil je een mes in je pokkel" en/of "Ik geef je een elleboog in je gezicht" en/of "Als je niet voor de auto weggaat, dan rij ik gewoon door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of (vervolgens) een stap in de richting van die [Aangever L sr.] gemaakt.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde. De officier van justitie wijst daarbij op het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2008, de deels bekennende verklaring van verdachte, het DNA-bewijs dat verdachte op de plaats van het delict plaatst en de verklaring van getuige [Getuige A]als afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2010.
De officier van justitie merkt op dat sprake is van een begin van uitvoering. Dit volgt volgens de officier van justitie uit het feit dat een brandversnellend middel ter plaatse is gebracht en een deels verbrande toiletrol is aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte vuur in aanraking met het brandversnellende middel heeft geprobeerd te brengen.
De verklaring van verdachte dat niet hij maar een ander de toiletrol ter plaatse heeft gebracht en in de brand heeft gestoken acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit dat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Hoewel – ondermeer uit de verklaring van verdachte – blijkt dat verdachte ter plaatse is geweest en in de woning rode dieselolie heeft verspreid, is er volgens de raadsman geen sprake van een begin van uitvoering, waardoor van een poging niet kan worden gesproken. Naar de mening van de raadsman blijkt immers niet dat het verdachte is geweest die de toiletrol ter plaatse heeft gebracht en deze in de brand heeft gestoken.
Zo al tot een begin van uitvoering wordt geconcludeerd is er naar de mening van de raadsman sprake geweest van vrijwillige terugtred.
Tot slot speelt volgens de raadsman de vraag of van een deugdelijke poging sprake kan zijn geweest nu van rode dieselolie bekend is dat het een zo hoog brandpunt heeft dat dit middel niet geschikt is als brandversnellend middel.
De rechtbank gaat op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het strafdossier met nummer 08-010146 d.d. 29 juni 2009 terzake het onder 1 tenlastegelegde uit van de navolgende feitelijk gang van zaken.
In de periode van 13 november 2008 tot en met 23 november 2008 heeft verdachte van de (leegstaande) woning aan de [Straatnaam] te Scharmer een ruit ingegooid met een steen. Verdachte is met een jerrycan met rode dieselolie de woning ingegaan en heeft zich naar de zolder van de woning begeven. Aldaar heeft verdachte de inhoud van de jerrycan verspreid over de vloer van de zolder en over de trap die naar de zolder leidt.
Op de zolder van de betreffende woning wordt een toiletrol aangetroffen die deels is verbrand.
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot brandstichting. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft erkend in de woning te hebben ingebroken en aldaar een brandversnellend middel te hebben verspreid. Verdachte ontkent dat hij degene is geweest die de ter plaatse aangetroffen toiletrol heeft aangestoken. Echter, de rechtbank beoordeelt deze laatste verklaring als ongeloofwaardig.
Verdachte is degene geweest die het brandversnellend middel heeft meegebracht naar de woning, die door het ingooien van een ruit in de woning heeft ingebroken en die het brandversnellend middel in de woning heeft verspreid. De rechtbank is van oordeel dat het niet aannemelijk is dat een ander dan verdachte de toiletrol ter plaatse heeft gebracht en heeft aangestoken. Temeer daar verdachte verklaart over zijn intentie in de bewuste woning brand te stichten en het feit dat verdachte daarbij ook een motief had.
Van enige activiteit van één of meer derden is niet gebleken en is overigens in redelijkheid niet waarschijnlijk te achten.
Poging tot een misdrijf is strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarbij is van doorslaggevend belang of uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen blijkt van een begin van uitvoering.
De gedragingen van verdachte in het onderhavige geval, te weten het zich voorzien van een brandversnellend middel, zich daarmee begeven naar de bewuste woning, het aldaar een raam ingooien teneinde toegang te krijgen tot die woning, het op de zolder van die woning het brandversnellende middel verspreiden en het ter plaatse aansteken van een toiletrol, zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het stichten van brand in die woning.
Met betrekking tot het verweer dat van een deugdelijke poging geen sprake is geweest overweegt de rechtbank dat hoewel het zo moge zijn dat rode dieselolie een hoog brandpunt heeft en daarmee als brandversnellend middel minder geschikt is dan bijvoorbeeld benzine, niet gesteld kan worden dat het daarmee als brandversnellend middel objectief beschouwd ondeugdelijk is.
Met betrekking tot het standpunt dat verdachte uit eigen wil is teruggekomen op zijn strafbare voornemen en derhalve sprake is van vrijwillige terugtred overweegt de rechtbank dat nu gelet op het vorenstaande van een (afgeronde) poging sprake is geweest, een vrijwillige terugtred niet wordt aangenomen.
Doordat verdachte ter plaatse een toiletrol heeft aangestoken en achtergelaten terwijl ter plekke een brandversnellend middel was verspreid, heeft verdachte zodanige handelingen verricht dat zonder zijn nader ingrijpen het delict zou kunnen zijn voltooid.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde concludeert de officier van justitie tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie wijst daarbij op de verklaringen van getuigen [Getuige A], [Getuige S] en [Getuige M], de verklaring van verdachte terzake en het proces-verbaal van aangifte door [Aangever D].
Terzake het primair tenlastegelegde voert de officier van justitie aan dat er te weinig wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om verdachte op de plaats van het delict te brengen ten tijde van het ontstaan van de brand.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit dat verdachte van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Naar de mening van de raadsman blijkt onvoldoende wettig en overtuigend dat verdachte deze brand zelf heeft gesticht. Met name de verklaring van getuige [Getuige A]daarover is niet voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te worden gebezigd. Immers, [Getuige A] heeft zelf een belang bij het afleggen van een belastende verklaring over verdachte.
Dat verdachte zowel [Getuige S] als [Getuige A] geld heeft geboden om in de woning brand te stichten en daartoe deze beide personen ook informatie heeft verstrekt maakt niet dat verdachte zich aan het subsidiair of meer subsidiair tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt. Immers, nu niet duidelijk is of [Getuige A] of [Getuige S] of een onbekende derde deze brand heeft gesticht, is niet te zeggen ten aanzien van wie verdachte het gronddelict heeft uitgelokt of daaraan medeplichtig is geweest.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde gaat de rechtbank op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het strafdossier met nummer 08-010146 d.d. 29 juni 2009, uit van de navolgende feitelijke gang van zaken.
Op 4 januari 2009 wordt een brand geconstateerd in de (leegstaande) woning aan de [Straatnaam] te Scharmer. De toegang tot het pand blijkt te zijn verkregen door de houten plaat te forceren die was aangebracht ter vervanging van het raam dat in de periode van 13 november 2008 tot en met 23 november 2008 was vernield. De brand is begonnen op de zolder van de woning. Een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand wordt niet gevonden waardoor wordt geconcludeerd dat deze is ontstaan doordat vuur ter plaatse is gebracht. In de omgeving van de woning worden een jas, een pet en een paar huishoudhandschoenen aangetroffen. De handschoenen worden bemonsterd en op DNA-sporen onderzocht. De betreffende jas, handschoenen en pet lagen de dag voor de brand nog niet op de plek waar deze op 4 januari 2009 werden aangetroffen.
Op de handschoenen worden DNA-sporen aangetroffen. Deze sporen worden vergeleken met de DNA-profielen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Het DNA-profiel van verdachte – dat in de genoemde databank is opgenomen – komt overeen met de op de handschoenen aangetroffen sporen. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige persoon ook overeenkomt met de in de handschoen aangetroffen sporen wordt daarbij als kleiner dan één op één miljard ingeschat.
Getuige [Getuige A] verklaart van verdachte te hebben vernomen dat deze in de woning in Scharmer brand heeft gesticht.
De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande wettig en overtuigend volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting in de woning aan de [Straatnaam] te Scharmer op 4 januari 2009.
De rechtbank overweegt daarbij dat de wijze waarop brand gesticht is, zeer sterk gelijkt op de onder 1 bewezenverklaarde poging tot brandstichting. Voorts blijkt uit het genoemde forensisch sporenonderzoek dat verdachte ter plaatse is geweest.
Verdachte verklaart dat hij weliswaar ter plaatse is geweest, maar dat niet hij de brand heeft gesticht maar een ander. Volgens verdachte heeft hij getuigen [Getuige S] en [Getuige A] geld geboden om in de woning aan de [Straatnaam] brand te stichten en is de brand gesticht door getuige [Getuige A]. [Getuige A] ontkent de brand te hebben gesticht.
De rechtbank beoordeelt het door verdachte geschetste alternatieve scenario – inhoudende dat een ander de brand heeft gesticht en dat verdachte ter plaatse was om te verifiëren dat daadwerkelijk brand was gesticht alvorens hij tot betaling van een overeengekomen som geld zou overgaan – als ongeloofwaardig en onaannemelijk. Dit vanwege de gelijkenis van de wijze van brandstichten met de onder 1 bewezenverklaarde poging tot brandstichting, de ontkennende verklaringen van [Getuige A] en [Getuige S] en het motief van verdachte om zelf de brand te stichten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich aan het onder 2 primair tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Terzake het onder 3 tenlastegelegde concludeert de officier van justitie tot bewezenverklaring op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van aangifte door [Aangever vD2].
Standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich terzake de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank terzake.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich aan het onder 3 tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank heeft daarbij gelet op de bekennende verklaring zoals door verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 februari 2010 en het proces-verbaal van aangifte door [Aangever vD2] d.d. 21 januari 2009, pag. 886 e.v.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde concludeert de officier van justitie tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. De officier van justitie wijst daarbij op de aangifte van [Aangever D], het feit dat zij verdachte herkent van politiefoto’s, de verklaring van verdachte en medeverdachte [Medeverdachte W] en de verklaring van getuige [Getuige A].
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit dat verdachte van het onder 4 tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Niet verdachte, maar medeverdachte [Medeverdachte W] was degene die de sieraden uit de woning van [Aangever D] heeft ontvreemd. Verdachte wist daar niet van en kan dus niet als mededader van de diefstal worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het strafdossier met nummer 08-010146 d.d. 29 juni 2009 van de navolgende feitelijke gang van zaken.
Op 5 januari 2009 bellen verdachte en medeverdachte [Medeverdachte W] aan bij de woning van [Aangever D]. Aangeefster [Aangever D] laat de mannen binnen en er volgt een kort gesprek.
In de woning van [Aangever D] lagen sieraden: een tweetal armbanden van goud met briljanten en van witgoud, een drietal gouden ringen met diamanten en een gouden horloge. Deze sieraden bleken te zijn verdwenen nadat verdachte en medeverdachte [Medeverdachte W] waren vertrokken. Bij het verlaten van het pand schudt verdachte aangeefster [Aangever D] met zijn linkerhand de hand.
Wanneer verdachte en medeverdachte [Medeverdachte W] direct daarna in de auto stappen toont verdachte aan medeverdachte [Medeverdachte W] een aantal sieraden.
Verdachte en medeverdachte [Medeverdachte W] zijn tussen eind december 2008 en begin januari 2009 op bezoek bij getuige [Getuige A] waarbij verdachte een aantal sieraden toont, waaronder een aantal ringen en een armband. Deze zouden zijn gestolen van een vrouw. Deze sieraden zijn door [Medeverdachte W] verkocht aan de eigenaar van een café gevestigd tegenover de woning van getuige Ab.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de onder 4 primair tenlastegelegde diefstal schuldig heeft gemaakt.
Dat niet verdachte maar medeverdachte [Medeverdachte W] zich – buiten medeweten van verdachte – aan de diefstal schuldig zou hebben gemaakt is de rechtbank niet gebleken en acht de rechtbank ook onaannemelijk gelet op het motief van verdachte (de ruzie tussen verdachte, verdachtes moeder en de familie van [Aangever D]) bij de diefstal en de genoemde verklaringen van [Aangever D], [Medeverdachte W] en [Getuige A].
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen dient te worden dat verdachte zich aan de onder 5 tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal schuldig heeft gemaakt. Daarbij wijst de officier van justitie op de aangifte door [Aangever K], het forensisch onderzoek waaruit blijkt dat verdachtes DNA-profiel overeenkomt met ter plaatse aangetroffen DNA-sporen en de verklaringen van getuige [Getuige A], [Getuige S] en [Getuige M].
Standpunt van de verdediging
Terzake de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het strafdossier met nummer 08-010146 d.d. 29 juni 2009 bij het onder 5 tenlastegelegde uit van de volgende feitelijk gang van zaken.
Tussen 14 juni 2008 en 16 juni 2008 wordt in de fabriekshal op het terrein van [Besloten Vennootschap M] te Veendam ingebroken. Het hek om het terrein was daarbij omgebogen waardoor een opening in het hek was gecreëerd. Uit de fabriekshal is weggenomen een paar laarzen, een hoeveelheid sprinklerkoppen en 30 meter koperdraad. Om het koperdraad op 6,5 meter hoogte van de grond te kunnen doorsnijden is waarschijnlijk gebruik gemaakt van een heftruck en een flex.
Op meerdere plaatsen op het terrein (in een mobiel toilet en op kabelmantels) worden bloedsporen aangetroffen. Deze sporen zijn veiliggesteld en door het NFI vergeleken met de DNA-profielen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Het DNA-profiel van verdachte – dat in de genoemde databank is opgenomen – komt overeen met de op de plaats van het delict aangetroffen sporen. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige persoon ook overeenkomt met de op de plaats delict aangetroffen sporen wordt daarbij als kleiner dan één op één miljard ingeschat.
Verdachte heeft verteld aan getuigen [Getuige S] en [Getuige M] voor de inbraak op het terrein van [Besloten Vennootschap M] verantwoordelijk te zijn. Daarbij is door verdachte ondermeer aangegeven dat hij gebruik zou hebben gemaakt van een flex en koperdraad heeft buitgemaakt.
Verdachte heeft aan getuige [Getuige A] verteld dat hij verantwoordelijk was voor de inbraak op het terrein van [Besloten Vennootschap M]. De getuige verklaart dat verdachte daarbij had aangegeven bij de inbraak van een heftruck gebruik te hebben gemaakt.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 5 tenlastegelegde diefstal met braak, één en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het onder 6 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de aangiften van vader en zoon [Aangever L], de verklaringen van verdachte en medeverdachte [Getuige S] terzake en het aantreffen van een tas met gereedschap en metalen voorwerpen op de plaats van het delict direct na het vertrek van verdachte en de medeverdachte.
Standpunt van de verdediging
Naar de stelling van de verdediging kan de ter plaatse aangetroffen tas met gereedschap en metaal niet aan verdachte worden gekoppeld. Daardoor is er geen bewijs voor het onder 6 primair tenlastegelegde. Met betrekking tot de subsidiair tenlastegelegde bedreiging geldt volgens de raadsman van verdachte dat verdachte ten tijde van het uiten van de bedreigingen door [Getuige S] reeds in de auto plaatsgenomen had en van gedeeld opzet op het uiten van bedreigingen geen sprake was. Daardoor kunnen de gedragingen van [Getuige S] niet aan verdachte worden toegerekend en dient verdachte ook te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 6 primair tenlastegelegde. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt onvoldoende wettig en overtuigend dat de op het terrein aangetroffen tas met gereedschappen en mogelijk ontvreemde metalen voorwerpen door verdachte of zijn medeverdachte ter plaatse is gebracht. Omtrent het opzet om een vermogensdelict te plegen blijkt derhalve onvoldoende.
Met betrekking tot het onder 6 subsidiair tenlastegelegde gaat de rechtbank – op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het strafdossier met nummer PL01PD/08-006155 d.d. 20 augustus 2008 – uit van de navolgende feitelijke gang van zaken.
Op 19 mei 2008 ziet aangever [Aangever L jr.] een auto geparkeerd staan bij een perceel aan de [Straatnaam] 2 te Veendam dat aan hem toebehoort. De aangever ziet aldaar een tweetal mannen lopen op zijn perceel en hij spreekt – samen met zijn vader, aangever [Aangever L sr.] – de mannen daarop aan. Een van de mannen doet een stap in de richting van [Aangever L sr.] en voegt deze de woorden toe: ‘Ik steek een mes in je pokkel’.
Verdachte verklaart ter plaatse te zijn geweest tezamen met medeverdachte [Getuige S] en verklaart aangevers te hebben toegevoegd: ‘Of jullie aan de kant gaan of niet, ik rijd gewoon door’.
Medeverdachte [Getuige S] verklaart dat het goed mogelijk is dat hij heeft gezegd dat hij één van de mannen een ‘Mes in de pokkel’ zou steken.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het medeplegen van het bedreigen van aangevers [Aangever L] en [Aangever L] schuldig heeft gemaakt.
Dat van medeplegen sprake is geweest blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat verdachte en medeverdachte [Getuige S] beiden bedreigende bewoordingen hebben geuit, zich beiden bewust waren van een bedreigende situatie en ook op de hoogte waren van de door de ander geuite bedreigingen.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een kennelijke schrijffout. Waar de steller van de tenlastelegging relateert over een woning aan de [Straatnaam] te Scharmer is het evident en ook voor de verdediging eenvoudig kenbaar dat is beoogd te relateren over een woning aan de [Straatnaam] te Scharmer. De rechtbank zal de tenlastelegging aldus (verbeterd) lezen. De rechtbank heeft ook overige schrijffouten in de tenlastelegging hersteld.
De rechtbank acht met inachtneming van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 tot en met 23 november 2008 te Scharmer, gemeente Slochteren, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de woning [Straatnaam] te Scharmer, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele woning en in die woning aanwezige goederen te duchten was, met dat opzet,
- een jerrycan met diesel, in de nabijheid/buurt van die woning heeft klaargezet, en
- een ruit van die woning heeft vernield en (vervolgens) die woning is binnengegaan en
- die jerrycan met diesel, in de woning heeft gebracht, en die diesel, over een houten trap en verdieping/zolder heeft gegoten, en
- een (kartonnen) toiletrol heeft aangestoken, en vervolgens bij die met brandbare (vloei)stof overgoten houten trap heeft gelegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 4 januari 2009 te Scharmer, gemeente Slochteren, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [Straatnaam] te Scharmer, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die woning en in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die gehele woning en in die woning aanwezige goederen te duchten was;
hij op 20 januari 2009 te Ezinge, gemeente Winsum, opzettelijk brand heeft gesticht in een aan/nabij [Straatnaam] in Ezinge staande (bedrijfs)auto, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in die auto een kleed/doek, aangestoken, ten gevolge waarvan die auto en in die auto aanwezige goederen, te weten (onder meer) een boormachine, een cirkelzaag en bouwmateriaal, zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en (een) in de onmiddellijke nabijheid van die auto staande andere auto's te duchten was;
hij op 5 januari 2009 te Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [Straatnaam] heeft weggenomen gouden armbanden en ringen met diamanten, toebehorende aan [Aangever D];
hij op 14 juni 2008 te Veendam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een perceel aan de [Straatnaam] heeft weggenomen kabel/koperdraad, een paar laarzen en sprinklerkoppen, toebehorende aan [Besloten Vennootschap M], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
hij op 19 mei 2008 in de gemeente Veendam, tezamen en in vereniging met een ander [Aangever L sr.] en [Aangever L jr.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend tegen die [Aangever L sr.] en [Aangever L jr.] gezegd: "Wil je een mes in je pokkel" en/of "Ik geef je een elleboog in je gezicht" en/of "Als je niet voor de auto weggaat, dan rij ik gewoon door", en/of vervolgens een stap in de richting van die [Aangever L sr.] gemaakt.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
1 primair Poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
2 primair Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3 Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
5 Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
6 subsidiair Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van een van deze feiten opheffen.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 23 juli 2009, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 28 juli 2009, opgemaakt door drs. H.A. Feringa, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale (en narcistische) kenmerken en een amfetamineafhankelijkheid (alsmede kenmerken van ADHD). De gedragsdeskundigen concluderen dat verdachte terzake het bewezenverklaarde als (licht) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie eist dat verdachte vanwege het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3, 4 primair, 5 en 6 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie vordert bovendien dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden aan verdachte wordt opgelegd.
Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de hoeveelheid, de aard en de ernst van de feiten en met de persoon van de verdachte zoals deze blijkt uit het verhandelde ter terechtzitting, de voornoemde gedragskundige rapportages en het reclasseringsrapport als opgemaakt door de Verslavingszorg Noord Nederland.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte bepleit dat de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf matigt – zo de rechtbank tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt.
De raadsman voert bovendien aan dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden een disproportioneel zware maatregel zou zijn. Volgens de verdediging is een behandeling in een strafrechtelijk kader weliswaar passend en geboden, maar deze zou ook in het kader van een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde kunnen worden gesteld.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij en bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De rechtbank heeft voorts gelet op een drieëntwintigtal ad informandum gevoegde feiten die op de dagvaarding zijn vermeld en die door verdachte zijn erkend.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal brandstichtingen en een poging daartoe, een tweetal bedreigingen en – de ad informandum gevoegde feiten incluis – een vierentwintigtal vermogensdelicten.
Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van onvoldoende inzicht in het gevaarzettend karakter van brandstichting en van een gebrekkig respect voor het recht op ongestoord genot van eigendommen en het recht gevrijwaard te blijven van bedreigingen.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij met de door hem gepleegde delicten voor aanzienlijke vermogensschade verantwoordelijk is en bovendien bij de familie van [Aangever D] gevoelens van angst en onveiligheid heeft teweeggebracht.
De rechtbank houdt uitdrukkelijk rekening met de grote hoeveelheid door verdachte gepleegde delicten, met het feit dat uit een afschrift uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 29 april 2009 blijkt dat verdachte reeds vele malen eerder (terzake onder meer soortgelijke delicten) met politie en justitie in aanraking is geweest en het feit dat verdachte op de zogenoemde veelplegerslijst is vermeld.
Uit het voorstaande, maar ook uit de genoemde gedragskundige rapportages, de ter terechtzitting gegeven toelichting daarop door genoemde dr. Van Os en het adviesrapport van de Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 7 december 2009 leidt de rechtbank een groot gevaar voor recidive af. De rechtbank acht gelet hierop en gelet op het feit dat de psychopathologie van verdachte in ieder geval in enige mate in verband wordt gebracht met de door hem gepleegde strafbare feiten – ter beperking van het recidivegevaar – een klinische behandeling van verdachtes problematiek aangewezen.
Daarbij overweegt de rechtbank dat gedragsinterventies in het verleden niet succesvol zijn gebleken doordat verdachte zich telkens vroegtijdig onttrok aan de behandeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden is.
De rechtbank heeft daarbij gelet op het feit dat het bewezen en strafbaar verklaarde (deels) misdrijven betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist.
Tevens zal de rechtbank, ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen de na te noemen voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte.
Verdachte heeft zich bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
De vordering van de benadeelde partij terzake feit 1
Als benadeelde partij hebben zich in het strafproces gevoegd de erven van [AdV]. Als gemachtigde treedt op [Aangever D] wonende te Groningen.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
De vordering is ter terechtzitting ten aanzien van ondermeer de hoogte van de schade en de samenhang tussen de opgevoerde schade en het tenlastegelegde, gemotiveerd bestreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard, dat deze zich leent voor behandeling in dit strafproces, aangezien het bepalen van de omvang van de schade en de mate van samenhang tussen de schade en het bewezenverklaarde aanzienlijk nader onderzoek vereist.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 45, 47, 57, 157, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het onder 6 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren
beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld;
stelt de volgende voorwaarde betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
- veroordeelde onderhoudt contact met een reclasseringswerker, stelt zich daarbij begeleidbaar op en houdt zich aan de namens de reclassering gegeven aanwijzingen en voorschriften;
- veroordeelde stelt zich onder klinische behandeling van de FPK in Assen of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen voorziening, en zal zijn volledige medewerking verlenen aan de uitvoering van het op te stellen behandelplan en het te geven advies omtrent een eventueel vervolgbehandeltraject of resocialisatietraject, zolang dit door of namens de FPK of de reclassering nodig wordt geacht;
- veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering aangaande het gebruik van alcohol en drugs; hij verleent medewerking aan urinecontroles, ademanalyse en controle middels bloedafname;
- veroordeelde geeft openheid van zaken over zijn sociale contacten en eventuele nieuwe relaties; veroordeelde volgt daarbij aanwijzingen van de reclassering over de gewenstheid van contacten in het (rand)criminele milieu op;
wijst de Reclassering Nederland (dan wel de Verslavingszorg Noord Nederland namens deze) aan als instelling om de terbeschikkinggestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van die voorwaarden en geeft voornoemde instelling daartoe opdracht;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij
verklaart de benadeelde partij de erven van [AdV], met als gemachtigde
[Aangever D] wonende te Groningen, in de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.M.M. van Woensel, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. S. Tempel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2010.