ECLI:NL:RBGRO:2010:BL5229

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
22 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
115825/HA RK 10-75
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken door de rechtbank Groningen

In deze zaak heeft verzoeker herhaaldelijk wrakingsverzoeken ingediend tegen verschillende rechters van de rechtbank Groningen. Het eerste verzoek betrof mr. R.L. Vucsán, waarna een wrakingskamer werd samengesteld bestaande uit mrs. R.B.M. Keurentjes, T.F. Bruinenberg en E.M.J. Brink. Na de afwijzing van dit verzoek heeft verzoeker opnieuw twee leden van de wrakingskamer gewraakt, wat leidde tot de samenstelling van een tweede wrakingskamer. Deze tweede kamer heeft het derde wrakingsverzoek, gericht tegen de leden van de tweede wrakingskamer, niet in behandeling genomen, omdat verzoeker in het verleden al meerdere ongegronde wrakingsverzoeken had ingediend. De rechtbank oordeelde dat het derde verzoek misbruik van het wrakingsmiddel vormde, gezien de herhaalde en ongegronde aard van de verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de wraking onvoldoende waren en dat er geen sprake was van partijdigheid of de schijn daarvan. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking van mrs. Keurentjes en Bruinenberg afgewezen en bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker niet meer in behandeling zullen worden genomen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 22 februari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER
Registratienummer: 115825/HA RK 10-75
Datum beslissing: 22 februari 2010
Beslissing op het schriftelijke verzoek van [verzoeker], wonende te [woonplaats], [adres] (hierna: verzoeker) tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) c.q. de artikelen 36 e.v. Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
1. Procesgang
1.1 Bij brieven d.d. 11 januari 2010 en 13 januari 2010 heeft verzoeker verzoeken (hierna: het eerste wrakingsverzoek) ingediend tot wraking van mr. R.L. Vucsán, rechter in de bestuurssector van deze rechtbank in een aanhangig geschil waarin verzoeker als partij is betrokken.
1.2 Mr. Vucsán heeft per brief d.d. 19 januari 2010 laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.3 Hierop is een wrakingskamer (hierna ook: de eerste wrakingskamer) geformeerd, bestaande uit mrs. R.B.M. Keurentjes, T.F. Bruinenberg en E.M.J. Brink.
1.4 Bij brief d.d. 27 januari 2010 heeft verzoeker (op voorhand) het verzoek ingediend tot wraking van twee leden van deze wrakingskamer, te weten mr. R.B.M. Keurentjes en mr. T.F. Bruinenberg (hierna: het tweede wrakingsverzoek).
1.5 Mr. Keurentjes heeft bij schrijven d.d. 29 januari 2010 laten weten niet in de wraking te berusten. Mr. Bruinenberg heeft bij schrijven d.d. 10 februari 2010 laten weten niet in de wraking te berusten. Daarbij hebben zij schriftelijk hun zienswijze op het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt.
1.6 Vervolgens is de onderhavige wrakingskamer (hierna ook: de tweede wrakingskamer) geformeerd.
1.7 Op 15 februari 2010 is het verzoek tot wraking van mrs. Keurentjes en Bruinenberg door de tweede wrakingskamer ter zitting behandeld. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Mr. Bruinenberg heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Mr. Keurentjes is niet ter zitting verschenen.
1.8 Na aanvang van vermelde zitting op 15 februari 2010 is via de griffie van de rechtbank ter zitting een brief van verzoeker, gedateerd 13 februari 2010, aan de wrakingskamer overhandigd. De brief, die blijkens daarop vermelde aantekening op 15 februari jl. om 08.30 uur is ontvangen ter griffie, bevat een verzoek van verzoeker tot wraking van de drie leden van de tweede wrakingskamer (hierna: het derde wrakingsverzoek).
2. Het wrakingsverzoek ten aanzien van de leden van de tweede wrakingskamer (het derde wrakingsverzoek)
2.1 Naar aanleiding van het hiervoor onder 1.8 vermelde derde verzoek tot wraking van de leden van de tweede wrakingskamer overweegt de rechtbank het volgende.
2.2 Dit verzoek brengt volgens de toepasselijke wettelijke regels mee dat in beginsel de behandeling van het wrakingsverzoek door de tweede wrakingskamer dient te worden geschorst en dat (wederom) een nieuwe meervoudige kamer dient te worden samengesteld om dit wrakingsverzoek te behandelen. Bij de rechtbank rijst de vraag of ten aanzien van het derde wrakingsverzoek moet worden gehandeld als vermeld en zij overweegt daaromtrent het volgende.
2.3 Aan de hand van stukken die betrekking hebben op de drie vermelde wrakingsverzoeken, stelt de rechtbank vast dat de verzoeken van verzoeker in de kern telkens gebaseerd zijn op de volgende gronden:
1. Een rechter die reeds eerder bemoeienis heeft gehad met een (rechts)zaak van verzoeker en een voor hem negatieve beslissing heeft genomen, inhoudelijk op een zaak zelf betrekking hebbend, danwel naar aanleiding van een door hem gedaan wrakingsverzoek, is naar de mening van verzoeker vooringenomen en partijdig;
2. Een rechter die lid is van het bestuur van bovengenoemde rechtbank is naar de mening van verzoeker vooringenomen en partijdig, door de ontvangst van door verzoeker ingediende klachten niet te bevestigen en niet te reageren op de door verzoeker ingediende klachten.
2.4 Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verzoeker ook in het verleden veelvuldig soortgelijke wrakingsverzoeken bij deze rechtbank heeft ingediend en dat die verzoeken telkens ongegrond zijn verklaard. De rechtbank verwijst daarbij onder meer naar de zaken met de volgende nummers: 101207 HA RK 08-123, d.d. 29 april 2008 en 110114 / HA RK 09-154, d.d. 2 juli 2009.
2.5 Het vorenstaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat het huidige, derde wrakingsverzoek op rij, niet in behandeling behoeft te worden genomen. Het is gezien de geschetste gang van zaken immers volstrekt zinledig thans een nieuwe meervoudige kamer samen te stellen ter beslissing van een wrakingsverzoek dat – zoals gezegd – is gebaseerd op dezelfde gronden als die waarop het eerste en tweede wrakingsverzoek (en vele andere in het verleden) werden gebaseerd. Daarbij komt dat een
“keten van wrakingsverzoeken” als hier bedoeld, bovendien in strijd is met het in het wettelijk stelsel verwoorde uitgangspunt dat op een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk wordt beslist, zulks in het belang van een ongestoorde voortgang en afdoening binnen een redelijk termijn van de hoofdzaak. De rechtbank zal daarom aan het verzoek om wraking van de onderhavige (tweede) wrakingskamer voorbij gaan en als wrakingskamer overgaan tot de beoordeling van het verzoek tot wraking van twee leden van de eerste wrakingskamer
(mrs. Keurentjes en Bruinenberg).
3. Het verzoek tot wraking van twee leden van de eerste wrakingskamer (het tweede wrakingsverzoek)
Het standpunt van verzoeker
3.1 Met betrekking tot mr. Keurentjes heeft verzoeker aangevoerd - kort gezegd - dat
mr. Keurentjes als lid van het bestuur van de rechtbank de schijn van partijdigheid heeft gewekt door de ontvangst van door verzoeker ingediende klachten niet meer te bevestigen en niet op de klachten van verzoeker te reageren noch deze door te sturen. Mr. Keurentjes handelt hiermee naar de mening van verzoeker is strijd met het klachtenreglement van de rechtbank.
Met betrekking tot mr. Bruinenberg heeft verzoeker aangevoerd, samengevat, dat mr. Bruinenberg niet onafhankelijk, doch vooringenomen en partijdig is jegens verzoeker, omdat hij, Bruinenberg, stelselmatig oud recht toepast en verzoeker nog nooit gelijk heeft gegeven in een gerechtelijke procedure. Hierdoor kan niet gesproken worden van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Het standpunt van mrs. Keurentjes en Bruinenberg
3.2 Mr. Keurentjes heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. Hij stelt dat het verzoeker bekend is dat, en waarom mr. Keurentjes in zijn hoedanigheid van president van bovengenoemde rechtbank niet meer reageert op zijn brieven, waarvan sommige tevens een klacht inhouden. Mr. Keurentjes heeft verzoeker dit meerdere malen, zowel mondeling als schriftelijk, te verstaan gegeven. Een en ander wil volgens mr. Keurentjes evenwel niet zeggen dat hij niet meer onpartijdig en onbevooroordeeld een door verzoeker ingediend wrakingsverzoek zou kunnen behandelen.
3.3 Mr. Bruinenberg heeft aangegeven dat hij niet in de wraking berust en dat hem niet van een (deugdelijke) grond voor de wraking is gebleken.
De beoordeling
3.4 Ingevolge artikel 8:15 Awb / 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.5 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
3.6 De rechtbank is op navolgende gronden van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn.
3.7 Mr. Keurentjes heeft aangegeven dat hij in zijn hoedanigheid van president brieven / klachten van verzoeker niet meer in behandeling neemt. Ambtshalve is het de rechtbank bekend dat verzoeker herhaaldelijk en in grote aantallen brieven / klachten indient. Hierdoor legt verzoeker een onevenredig groot beslag op personeel van de rechtbank, in het bijzonder op dat van het bureau van de president. Het is de rechtbank ook ambtshalve bekend dat
mr. Keurentjes in zijn hoedanigheid van president zowel mondeling als schriftelijk verzoeker heeft laten weten dat zijn klachten niet meer in behandeling zullen worden genomen en brieven niet meer worden beantwoord. Het is voor de rechtbank evident dat deze maatregel enkel is ingegeven ter voorkoming van onnodige (over)belasting van het bureau van de president. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank echter niet gebleken van het ontbreken van onpartijdigheid of de schijn daarvan aan de kant van mr. Keurentjes.
3.8 De door verzoeker gestelde feiten dat mr. Bruinenberg naar de mening van verzoeker steeds oud recht toepast en verzoeker nog nooit gelijk heeft gegeven acht de rechtbank, wat daarvan verder zij, onvoldoende om te kunnen concluderen tot (de schijn van) vooringenomenheid aan de kant van de gewraakte rechter.
3.9 Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden aangaande de genoemde leden van de rechtbank die de rechterlijke onpartijdigheid schade zouden kunnen doen lijden.
3.10 De conclusie moet dan ook zijn dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
4. Ten aanzien van wrakingsverzoeken in de toekomst
4.1 De rechtbank overweegt met betrekking tot een eventueel volgend wrakingsverzoek het volgende. Het is de rechtbank ambtshalve gebleken dat verzoeker herhaaldelijk verzoeken indient die niet voldoen aan de norm, zoals genoemd in rechtsoverweging 3.5. In dat licht moet het ervoor worden gehouden dat sprake is van misbruik zijdens verzoeker van het middel van wraking. Gelet hierop acht de rechtbank termen aanwezig te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking op de voet van artikel 8:18 Awb / 39, vierde lid Rv niet in behandeling zal worden genomen.
5. BESLISSING
De rechtbank:
5.1 wijst het verzoek tot wraking van mrs. Keurentjes en Bruinenberg af;
5.2 stelt de stukken in handen van de (eerste) wrakingskamer met als leden mrs. Keurentjes, Bruinenberg en Brink voornoemd en bepaalt dat de behandeling van het (eerste) verzoek tot wraking van mr. Vucsán voornoemd, voortgezet kan worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het litigieuze (eerste) wrakingsverzoek;
5.3 beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. Keurentjes en mr. Bruinenberg, alsmede aan de Gemeente Groningen (SOZAWE) en het College van Procureurs-Generaal;
5.4 bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mrs. G.J.J. Smits en
M. Griffioen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2010.
Mr. G.J.J. Smits is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.