RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18-641093-09 (promis)
datum uitspraak: 11 februari 2010
raadsvrouw: mr. A.M. Crouwel
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachhte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in Het Poortje, Jeugdinrichting Veenhuizen te Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 28 januari 2010.
hij op of omstreeks 7 juni 2009, te Veendam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (bij de woning
[pleegplaats]) staand schuurtje heeft weggenomen een scootmobiel, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 07 juni 2009 te Veendam, in elk geval in Nederland,
een scootmobiel heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die scootmobiel wist dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een scootmobiel.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het tenlastegelegde bekend.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
- de (deels) bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte nr. 2009055910-1 d.d. 7 juni 2009;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [mededader], nr. 2009055910-6 d.d. 26 november 2009;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [mededader], nr. 2009055910-8 d.d. 26 november 2009.
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2009, te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bij de woning [pleegplaats] staand schuurtje heeft weggenomen een scootmobiel, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
Primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot 3 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest, met aftrek.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte voorlichtingsrapport van de Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 21 januari 2010 en het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 24 september 2009, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan diefstal van een scootmobiel. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan, nu het als een feit van algemene bekendheid mag worden geacht dat gebruikers van een scootmobiel doorgaans in hun mobiliteit gehinderd zijn.
De rechtbank acht dan ook na te noemen vrijheidsstraf passend en geboden, waarbij de rechtbank rekening houdt met de straf die aan verdachte in de zaak onder parketnummer
18-670535-09 is opgelegd.
Tevens heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, dat door verdachte ter terechtzitting is erkend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
jeugddetentie voor de duur van VIJF WEKEN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, kinderrechter, M.J.B. Holsink en K.R. Bosker, kinderrechters, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2010.
Mr. Holsink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.