RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670275-09 (promis)
datum uitspraak: 5 februari 2010
raadsvrouw: mr. G.W. van der Zee
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende aan [adres], [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 en 22 januari 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 30 juni 2008 te
Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk,
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel
1 lid 5 van de Opiumwet en/of,
- in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld, bereid, bewerkt,
verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of
- aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachten opzettelijk
- in of omstreeks april, mei of juni 2008 ongeveer 11 kilo, in elk geval een
grote hoeveelheid van meer dan 30 gram, hasjiesj, althans een gebruikelijk
vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, naar Duitsland gebracht;
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 april
2009 tot en met 1 juli 2009 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, telkens
opzettelijk,
- buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 5 van de Opiumwet en/of,
- in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft/hebben geteeld, bereid,
bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of
- aanwezig heeft/hebben gehad,
telkens een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of zijn/hun medeverdachten opzettelijk
- op of omstreeks 27 april 2009 ongeveer 5 kilo, in elk geval een grote
hoeveelheid van meer dan 30 gram, wiet, althans een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, naar Frankrijk gebracht en/of
- op of omstreeks 28 juni 2009 ongeveer 3,3 kilo, in elk geval een grote
hoeveelheid van meer dan 30 gram, wiet, althans een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, naar Frankrijk gebracht
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of
omstreeks 27 april 2009 en/of 28 juni 2009, te Groningen, in elk geval in
Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door het in contact brengen
van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] met koeriers genaamd
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of (die) koeriers te berichten dat er
een klus voor hen was en/of (die) koeriers naar de woonboot ([straat 1]) van die
[medeverdachte 1] te brengen en/of (die) koeriers te vragen naar de winkel
"[winkelnaam]" aan de [straat 2] te komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de verklaring van verdachte en de verklaringen van medeverdachten [betrokkene 1], [betrokkene 2], [medeverdachte 3].
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat kan niet worden bewezen dat verdachte in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gehandeld, nu hij slechts eenmaal betrokken was bij uitvoer van softdrugs naar Duitsland. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 6 juli 2009, opgenomen op pagina 839-844 van ordner IX van dossier nr. 2008002963 d.d. 26 oktober 2009, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
[medeverdachte 1], bijnaam “de rooie”, is een goede kennis van mij. [medeverdachte 1] heeft mij wel eens gevraagd of ik ook iemand wist die voor [medeverdachte 1] softdrugstransporten kon verzorgen naar Duitsland. Ik heb daar met een jongen uit [plaats 1] die ik ken als EJ over gesproken. Deze wilde wel koerier zijn en dat heb ik aan [medeverdachte 1] verteld. Ik heb [medeverdachte 1] vervolgens in contact gebracht met EJ en zijn vriendin. Dat was een jaar ofzo geleden. Toen zijn EJ en zijn vriendin naar Duitsland gereden.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 juli 2009, opgenomen op pagina 845-847 van ordner IX van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
Toen EJ en zijn vriendin naar Duitsland reden, ben ik voor hen aan gereden. Ik had met hen dingen afgesproken. Wij kwam uit bij een ziekenhuis in Duitsland. Daar waren twee oude dames. Dit alles was in opdracht van [medeverdachte 1]. Er is toen hasj naar Duitsland vervoerd, minimaal vijf kilo. Ik heb voor dat transport geld ontvangen van de rooie.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 14 december 2009, inhoudende de verklaring van verdachte afgelegd tegenover de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven
[medeverdachte 1] heeft mij gevraagd om naar Duitsland te gaan. Hij zei dat ik voor [betrokkene 2] en [betrokkene 1] aan moest rijden. Het klopt dat ik hen met [medeverdachte 1] in contact heb gebracht. Ik wist dat er hasj vervoerd zou gaan worden. Ik blijf bij de verklaringen die ik hierover heb afgelegd.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 juli 2009, opgenomen op pagina 909-915 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven
Ik heb voorheen in [plaats 1] gewoond. Ik heb een vriendin, genaamd [betrokkene 2]. Via [verdachte] ben ik met een man in contact gekomen die ik “de rooie” noem.
Vorig jaar heb ik voor het eerst voor de rooie gereden. Wij vervoerden toen 11 kilo hasj. Ik ben met [betrokkene 2] in de auto naar de Praxis in Groningen gereden. [verdachte] was daar ook. Hij zette een klein blauw sporttasje in de kofferbak. Wij reden naar Westerstede in Duitsland. [verdachte] reed voor ons uit. [betrokkene 2] en ik zijn gestopt bij een tankstation om te kijken wat er in de sporttas zat. Wij zagen blokken gelijkend op bakstenen. In Westerstede zag ik dat [verdachte] met de sporttas liep.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 juli 2009, opgenomen op pagina 942-951 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven
Ik heb een relatie met [betrokkene 1], iedereen noemt hem EJ. Via [verdachte] zijn EJ en ik in contact gekomen met “de rooie”. EJ, [verdachte] en ik zijn een keer naar Duitsland gereden met een sporttas gevuld met elf kilo hasj. Het betrof bruine blokken in een tas. Toen we in Duitsland waren, sprak [verdachte] met twee oude vrouwtjes. Eén van die vrouwtjes pakte de tas met hasj uit de auto en liep ermee weg. Dit was in mei, april of juni 2008. EJ kreeg voor het transport geld van [verdachte], die het geld van de rooie kreeg. De hasj kwam ook van de rooie.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 juli 2009, opgenomen op pagina 845-847 van ordner IX van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
Op 27 april 2009 vond er een transport plaats naar Frankrijk door EJ en zijn vriendin. Er moest wiet worden vervoerd, ik denk 4 kilo. De rooie heeft het transport begeleid met [medeverdachte 4] en een kameraad. Later zijn EJ en [betrokkene 2] nog een keer naar Frankrijk geweest. Het contact verliep als volgt. [medeverdachte 2] belde mij met het verzoek om EJ te bellen. Dat heb ik gedaan. Ik heb EJ gevraagd naar de winkel te gaan.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 14 december 2009, inhoudende de verklaring van verdachte afgelegd tegenover de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven
Voor het eerste transport naar Frankrijk heeft [medeverdachte 1] mij gevraagd. Hij vroeg of ik [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar hem toe wilde brengen, naar de boot.
Voor het tweede transport naar Frankrijk vroeg [medeverdachte 2] mij om [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar de winkel te brengen. Ik heb hun gevraagd of zij dit wilden en hen vervolgens naar [medeverdachte 2] gebracht.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 14 december 2009, inhoudende de verklaring van
[medeverdachte 2] afgelegd tegenover de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven
Ik ken [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Zij kwamen wel eens bij mij in de winkel. Zij kwamen bij me na de aanhouding van [medeverdachte 1] om te kijken of we wat konden regelen richting Frankrijk. Ik bedoel hiermee een transportje. Ik weet dat ze via [verdachte] bij [medeverdachte 1] en ook bij mij zijn terechtgekomen.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 oktober 2009, opgenomen op pagina 628-631 van ordner IX van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 3], zakelijk weergegeven
Ik kan mij nog herinneren dat [verdachte] op de woonboot aan het [straat 1] kwam met een jongen en een meisje. [medeverdachte 1] heeft met hen gesproken. Op een gegeven moment is men naar Frankrijk vertrokken. De jongen en het meisje reden in een gehuurde auto. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] reden in de Mercedes van [medeverdachte 1]. Ik vermoedde dat er drugs, wiet, meeging.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 8 oktober 2009, opgenomen op pagina 1183-1188 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4], zakelijk weergegeven
Ik noem mijn broer altijd [medeverdachte 1]. Ik kan mij herinneren dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op de boot van [medeverdachte 1] kwamen met de bedoeling om drugs naar Frankrijk te brengen. Er stond een auto voor hen klaar. Ik wist dat er drugs meegingen naar Frankrijk. [verdachte] heeft deze mensen bij [medeverdachte 1] geïntroduceerd
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 juli 2009, opgenomen op pagina 942-951 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven
Eind april 2009 vond er een transport plaats. [verdachte] belde EJ en zei dat hij een klus voor ons had. Als [verdachte] het heeft over een klus, dan begrijp ik wel dat er drugs moeten worden vervoerd. [verdachte] kwam ons ophalen met zijn BMW. Hij heeft ons naar de woonboot van de rooie gereden. In de woonboot waren nog meer mensen, waaronder de vriendin van de rooie. [verdachte] is toen gaan overleggen met de rooie. Er werd ons toen verteld dat wij naar Frankrijk moesten gaan. Daar had de rooie een huisje. We moesten een brommertje en wiet gaan vervoeren. Op de eindbestemming in Frankrijk heb ik zelf gezien dat er wiet in de auto zat. De rooie maakte toen een pakketje open en daar zag ik wiet in zitten. We reden in een Renault Scenic van het verhuurbedrijf Hertz. Die stond al bij de woonboot geparkeerd, wij konden er zo mee weg gaan. In de woonboot hebben wij 300 euro voor benzine gekregen van de rooie. Voor het transport kregen wij 1500 euro. De rooie heeft onze TomTom ingesteld. Hij is in zijn eigen Mercedes vertrokken met twee jongens. EJ had onderweg contact met de rooie per telefoon. Om 22.00 uur waren wij in Parijs. Daar hebben wij in een hotel overnacht. De volgende dag kwamen wij aan in Périgueux, in de Dordogne. Toen kwam één van de jongens die met de rooie was meegereden aanrijden in een klein Frans autootje. Wij zijn hem gevolgd naar het huis van de rooie. Daar hebben de twee jongens en de rooie de wiet uit de Renault gehaald. Ik zag toen meerdere pakketjes. Het ging om vijf kilo wiet, dat heeft de rooie aan EJ verteld voor vertrek. EJ heeft het aan mij verteld. De twee jongens die bij de rooie waren, heten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. Wij zijn op 27 april 2009 naar Frankrijk vertrokken, op 29 april waren wij terug in Nederland.
Later ben ik nog een keer betrokken geweest bij een drugstransport. Dat was op 28 juni 2009. Wij zijn toen onder begeleiding van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] in een Hertz bus naar Brantôme gereden. In de reserveband was drie kilo wiet verstopt. [medeverdachte 4] was daar ook in Brantôme.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 8 juli 2009, opgenomen op pagina 952-957 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven
Een week voor 28 juni 2009 zijn EJ en ik bij [verdachte] op visite geweest. [verdachte] vertelde dat er een transport naar Frankrijk zat aan te komen. EJ had daar wel interesse voor. Op 26 juni 2009 heeft [medeverdachte 5] naar EJ gebeld om de vertrekdatum af te spreken. Op 27 juni 2009 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] bij Hertz een auto gehuurd. EJ is die dag nog bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] langs geweest. [medeverdachte 2] heeft toen verteld dat er 3 kilo wiet naar Frankrijk moest. Op 28 juni 2009 haalde [medeverdachte 2] EJ en mij op in Hoogezand. Om 11.00 zijn EJ en ik vertrokken in een witte Mercedes Vito van Hertz. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zaten in de blauwe Opel Astra van [medeverdachte 2]. Zij hebben ons naar Frankrijk begeleid. In de gehuurde Vito had [medeverdachte 2] een reserveband gelegd waarin de wiet zat verstopt. Hij heeft dit laten zien en verteld. Om 00.30 uur kwamen wij in Brantôme aan. [medeverdachte 4] kwam er toen aan in een auto. Wij moesten achter hem aan rijden en kwamen bij het huis van Franse kennissen. De volgende ochtend, 29 juni 2009, heeft [medeverdachte 4] de reserveband uit de Vito gehaald. Hij heeft deze gebracht naar een huisje dat door [medeverdachte 4] was gehuurd.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 juli 2009, opgenomen op pagina 909-915 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven
In maart of april 2009 ben ik gebeld door [verdachte] op een telefoon die ik van de rooie had gekregen. [verdachte] vroeg of ik nog werk zocht. Hij heeft [betrokkene 2] en mij opgehaald en naar de boot van de rooie gebracht. [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] waren daar ook. Bij de boot stond een Renault Scenic klaar. Ik had het vermoeden dat het een drugstransport betrof. Rond 16.00 uur zijn we vertrokken. De rooie reed samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in een blauwe Mercedes Compressor voor ons aan. De rooie nam af en toe per telefoon contact met mij op. Om 16.00 uur de volgende dag kwamen we aan in Périgueux in Frankrijk. Daar zijn we een woning in gegaan, waar een pakket wiet is geopend.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 8 juli 2009, opgenomen op pagina 916-921 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven
Op 28 juni 2009 ben ik voor het laatst in Frankrijk geweest. De rooie had mij gebeld voor een nieuwe rit naar Frankrijk. Dit werd besproken op zijn woonboot. [verdachte] heeft mij rond 24 juni 2009 gebeld en zei “ondanks dat de rooie is aangehouden, must the show go on”. Op 26 juni 2009 belde [verdachte] mij dat ik de dag daarna naar growshop “[winkelnaam]” aan de [straat 2] moest komen. Daar heb ik [medeverdachte 2] ontmoet. Samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] ben ik naar autoverhuurbedrijf Hertz gegaan, waar wij een Mercedes Vito hebben opgehaald. Op 28 juni 2009 heeft [medeverdachte 2] [betrokkene 2] en mij opgehaald in Hoogezand, waarna we naar Groningen zijn gereden. Vanuit Groningen zijn [betrokkene 2] en ik vertrokken naar Frankrijk. In de auto hing een reserveband waarin 3,3 kilo wiet zat. We zijn naar Brantôme gereden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] reden voor ons uit. Het reservewiel is door [medeverdachte 4] of [medeverdachte 5] uit de Vito gehaald in Frankrijk.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Met betrekking tot het onderdeel ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ is de rechtbank van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde blijkt uit bovenstaande bewijsmiddelen dat verdachte éénmaal tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid hasj heeft uitgevoerd naar Duitsland. Er is echter niet gebleken van enige stelselmatigheid of duurzaamheid van verdachtes handelen. Daarnaast is er geen sprake van een kwaliteitsdelict: verdachte kan niet als medepleger aansprakelijk worden gehouden voor beroeps- of bedrijfsmatig handelen van een mededader.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde blijkt uit bovenstaande bewijsmiddelen dat verdachte tweemaal [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] behulpzaam is geweest bij het uitvoeren van hennep naar Frankrijk. Niet is echter gebleken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] stelselmatig en duurzaam handelden, noch dat het activiteiten betrof die als hoofd- of nevendoel het verwerven van inkomsten of het maken van winst hadden.
Verdachte zal derhalve bij beide feiten van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de term wiet wordt bedoeld een materiaal bevattende hennep.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 30 juni 2008 te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet en
- aanwezig heeft gehad
een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers hebben verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk in de periode van 1 april 2008 tot en met 30 juni 2008 een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj naar Duitsland gebracht;
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 1 april 2009 tot en met 1 juli 2009 te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet en
- aanwezig heeft/hebben gehad
telkens een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun medeverdachten opzettelijk
- op 27 april 2009 een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, naar Frankrijk gebracht en/of
- op 28 juni 2009 ongeveer 3,3 kilo van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, naar Frankrijk gebracht
tot en bij het plegen van welke misdrijven verdachte op of omstreeks 27 april 2009 en 28 juni 2009, te Groningen, in elk geval in Nederland, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door het in contact brengen van die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] met koeriers genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en die koeriers te berichten dat er een klus voor hen was en die koeriers naar de woonboot ([straat 1]) van die [medeverdachte 1] te brengen en/of die koeriers te vragen naar de winkel “[winkelnaam]” aan de [straat 2] te komen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
onder 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
onder 2: medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en het volgen van een budgetteringscursus.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 5 november 2009, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 juli 2009, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen een aanzienlijke hoeveelheid hasj naar Duitsland gebracht. Ook is verdachte tweemaal behulpzaam geweest bij het brengen van een aanzienlijke hoeveelheid hennep naar Frankrijk. De handel in verdovende middelen is bij wet strafbaar gesteld om de volksgezondheid te beschermen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan drugshandel en het gebruik van drugs vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft hieraan door zijn handelen bijgedragen. Daar komt bij dat verdachte door zijn handelen ook het internationale verkeer van verdovende middelen heeft bevorderd en de volksgezondheid in Duitsland en Frankrijk in gevaar heeft gebracht, alsmede op de Duitse en Franse rechtsorde inbreuk heeft gemaakt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een (andersoortig) strafbaar feit.
De rechtbank heeft gelet op het omtrent verdachte uitgebracht reclasseringsrapport, waaruit blijkt dat verdachte heeft gehandeld uit financiële motieven en niet heeft nagedacht over de gevolgen van zijn handelen. In het rapport wordt geadviseerd verdachte onder toezicht van de reclassering te stellen, hem een meldingsgebod op te leggen en hem te verplichten deel te nemen aan een budgetteringscursus. De kans op recidive wordt ingeschat als laag gemiddeld.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal een groot deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, zowel om te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten als ook om daaraan de bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht te verbinden. Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank tevens een taakstaf, bestaande uit een werkstaf, opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 48, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Verklaart het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 en onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 77 (zevenenzeventig) dagen;
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 60 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. De aanwijzingen kunnen inhouden het een meldingsgebod alsmede het volgen van een budgetteringscursus. De rechtbank draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, mrs. H.L. Stuiver en J.M.M. van Woensel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2010.