RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummers: 18/670285-09 en 18/651893-09 (promis)
datum uitspraak: 5 februari 2010
raadsman: mr. M.M. Rietveldt
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende aan [adres], [plaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel, Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
24 september 2009, 10 december 2009 en 21 en 22 januari 2010.
Aan verdachte is in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18/670285-09 en 18/651893-09 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting gevoegde strafzaken ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot en met 13 juli 2009, te
Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, meermalen, in de uitoefening van een beroep of
bedrijf, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens, een (grote)
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 01 juli 2009, te
Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens opzettelijk,
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel
1 lid 5 van de Opiumwet en/of
- in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld, bereid, bewerkt,
verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of
- aanwezig gehad,
telkens een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachten
opzettelijk
- op of omstreeks 28 juni 2009, ongeveer 3,3 kilo, in elk geval een grote
hoeveelheid van meer dan 30 gram, wiet, althans een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, naar Frankrijk gebracht;
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 augustus 2007, te
Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, telkens opzettelijk,
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel
1 lid 5 van de Opiumwet, te weten naar Duitsland en/of
- in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft geteeld, bereid, bewerkt,
verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of
- aanwezig gehad,
telkens een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, te weten:
- 400 tot 500 kilo, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram,
marihuana/hennep, althans een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram, hasjiesj, althans een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of
- 2680 kilo, in elk geval een grote hoeveelheid van meer dan 30 gram,
marihuana/hennep, althans een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
In zaak 18/670285-09 is door de rechtbank een vordering ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering tot nadere opgave van de tenlastelegging toegewezen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het in zaak 18/670285-09 onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de verklaring van verdachte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de verklaring van de getuigen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat het in die zaak onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de verklaringen van medeverdachten [betrokkene 4], [betrokkene 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en de verklaring van getuige [betrokkene 6].
Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat het in zaak 18/651893-09 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de verklaringen van verdachte, de verklaring van medeverdachte [betrokkene 7] en de verklaring van de getuigen [betrokkene 8] en [betrokkene 9].
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het in zaak 18/670285-09 onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, aangezien uit het dossier niet blijkt dat verdachte hennep heeft verkocht.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat het in die zaak onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat het in zaak 18/651893-09 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, voor zover het de verkoop van 400 tot 500 kilo hennep betreft. De ten laste gelegde 2680 kilo betreft een verkeerde berekening door de politie. Voor de uitvoer naar Duitsland is onvoldoende bewijs, nu alleen [betrokkene 7] daarover verklaart. Voor de handel in hasj is verdachte reeds veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De verklaring door verdachte op de terechtzitting van 21 en 22 januari 2010 afgelegd, zakelijk weergegeven
Het klopt dat ik heb gehandeld in hennep. Ik heb twee kilo hennep aangenomen van [betrokkene 2].
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juli 2009, opgenomen op pagina 991-999 van ordner X van dossier nr. 2008002963 d.d. 26 oktober 2009, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
Ik ben eigenaar van growshop “[winkelnaam]”.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 juli 2009, opgenomen op pagina 1013-1016 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven
Ik heb op 17 juni 2009 bij [verdachte] in de winkel “[winkelnaam]” aan de [straat 1] te Groningen twee kilogram wiet gebracht.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 september 2009, opgenomen op pagina 1088-1092 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven
Ik ken [medeverdachte 4] en [verdachte] al ruim een half jaar. Ik kocht wiet van [verdachte] in growshop “[winkelnaam]” te Groningen. Ik kocht per keer meestal 50 gram, soms 100 gram. Ik kreeg de wiet van [verdachte] en ik betaalde aan [medeverdachte 4]. Ik kwam daar ongeveer eens in de veertien dagen. Ik ben daar ongeveer vijftien keer geweest.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 14 december 2009, inhoudende de verklaring van
verdachte afgelegd tegenover de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven
Ik ken [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Zij kwamen wel eens bij mij in de winkel. Zij kwamen bij me na de aanhouding van [medeverdachte 4] om te kijken of we wat konden regelen richting Frankrijk. Ik bedoel hiermee een transportje. Ik weet dat ze via [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 4] en ook bij mij zijn terechtgekomen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 14 december 2009, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] afgelegd tegenover de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven
Voor het transport naar Frankrijk vroeg [verdachte] mij om [betrokkene 5] en [betrokkene 4] naar de winkel te brengen. Ik heb hun gevraagd of zij dit wilden en hen vervolgens naar [verdachte] gebracht.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 8 juli 2009, opgenomen op pagina 952-957 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 5], zakelijk weergegeven
Een week voor 28 juni 2009 zijn [betrokkene 4], die ik EJ noem, en ik bij [medeverdachte 2] op visite geweest. [medeverdachte 2] vertelde dat er een transport naar Frankrijk zat aan te komen. EJ had daar wel interesse voor. Op 26 juni 2009 heeft [medeverdachte 5] naar EJ gebeld om de vertrekdatum af te spreken. Op 27 juni 2009 hebben [verdachte] en [medeverdachte 5] bij Hertz een auto gehuurd. EJ is die dag nog bij [verdachte] en [medeverdachte 5] langs geweest. [verdachte] heeft toen verteld dat er 3 kilo wiet naar Frankrijk moest. Op 28 juni 2009 haalde [verdachte] EJ en mij op in Hoogezand. Om 11.00 zijn EJ en ik vetrokken in een witte Mercedes Vito van Hertz. [medeverdachte 5] en [verdachte] zaten in de blauwe Opel Astra van [verdachte]. Zij hebben ons naar Frankrijk begeleid. In de gehuurde Vito had [verdachte] een reserveband gelegd waarin de wiet zat verstopt. Hij heeft dit laten zien en verteld. Om 00.30 uur kwamen wij in Brantôme aan.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 8 juli 2009, opgenomen op pagina 916-921 van ordner X van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 4], zakelijk weergegeven
Op 28 juni 2009 ben ik in Frankrijk geweest. De rooie had mij gebeld voor een nieuwe rit naar Frankrijk. Dit werd besproken op zijn woonboot. Op 26 juni 2009 belde [medeverdachte 2] mij dat ik de dag daarna naar growshop “[winkelnaam]” aan de [straat 1] moest komen. Daar heb ik [verdachte] ontmoet. Samen met [medeverdachte 5] en [verdachte] ben ik naar autoverhuurbedrijf Hertz gegaan, waar wij een Mercedes Vito hebben opgehaald. Op 28 juni 2009 heeft [verdachte] [betrokkene 5] en mij opgehaald in Hoogezand, waarna we naar Groningen zijn gereden. Vanuit Groningen zijn [betrokkene 5] en ik vertrokken naar Frankrijk. In de auto hing een reserveband waarin 3,3 kilo wiet zat. We zijn naar Brantôme gereden. [verdachte] en [medeverdachte 5] reden voor ons uit.
Een in de Franse taal gesteld proces-verbaal nr. 2009/000081/9 d.d. 2 december 2009 met daarbij behorende vertaling in de Nederlandse taal, opgenomen in stukken betreffende het rechtshulpverzoek d.d. 15 oktober 2009 met nr. Z 09/24, inhoudende de verklaring van [betrokkene 6], zakelijk weergegeven
Ik woon aan de [straat 2] te Brantôme. Ik ken een Nederlander genaamd Kevin. U toont mij een foto van een jongeman op een scooter, het betreft Kevin. Ik neem er akte van dat hij in werkelijkheid [medeverdachte 3] heet. Ik heb hem ongeveer twee maanden onderdak gegeven. Dat was in juni en juli 2009. In juni kwamen er vrienden van Kevin, twee Nederlanders. U toont mij foto’s van de twee Nederlanders. Het zijn inderdaad degenen die in juni 2009 bij de broers kwamen. U zegt dat het gaat om de heren [verdachte] en [medeverdachte 5]. Zij waren die dag ook in gezelschap van een jong Nederlands stel in een derde auto. Ik zag dat de Nederlanders sporttassen uitwisselden. In die sporttassen zat wiet.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 19 november 2007, opgenomen op pagina 49-51 van dossier nr. PL01KN/07-008597 d.d. 14 mei 2009, inhoudende de verklaring van [betrokkene 7], zakelijk weergegeven
Ik heb gewerkt in growshop “[winkelnaam]” aan de [straat 1] te Groningen. In 2006 leerde ik [betrokkene 10] en zijn broer [betrokkene 11] kennen. Zij wonen nabij de Duitse grens. [verdachte] stelde mij [betrokkene 10] voor als een nieuwe afnemer van marihuana. [verdachte] deed zaken, de verkoop van grotere partijen marihuana, met de beide broers. Later nam ik deze handel over. Ik wist dat deze marihuana bestemd was voor de uitvoer naar Duitsland. Het is behoorlijk veel marihuana geweest. [betrokkene 10] en [betrokkene 11] hebben van [verdachte] en mij enkele honderden kilo’s geleverd gekregen.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 23 februari 2009, opgenomen op pagina 94-96 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
Ik wist dat [betrokkene 10] met zijn broer marihuana smokkelde naar Duitsland. Mijn betrokkenheid hierbij was vooral in 2006. Ik schat dat ik in totaal aan [betrokkene 10] in 2006 400 à 500 kilo marihuana heb geleverd voor Duitsland.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 februari 2009, opgenomen op pagina 97-100 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
Wat [betrokkene 7] heeft verklaard over het leveren van marihuana aan [betrokkene 10] en zijn broer [betrokkene 11] klopt wel. Er werd aan [betrokkene 10] twee keer per week maximaal 10 kilo marihuana verkocht.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting van 21 en 22 januari 2010 afgelegd, zakelijk weergegeven
Het klopt wat ik bij de politie heb verklaard. Ik leverde hennep aan [betrokkene 10]. Ik kwam er gaandeweg achter dat hij de wiet naar Duitsland smokkelde.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Het in zaak 18/670285-09 onder 1 ten laste gelegde behelst – kort gezegd – het in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 13 juli 2009, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk verkopen, afleveren of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte twee kilo hennep aanwezig heeft gehad. Ook kan worden bewezen dat hij tenminste vijftien maal een hoeveelheid van meer dan dertig gram hennep heeft verkocht. Dit handelen van verdachte geeft naar het oordeel van rechtbank blijk van stelselmatigheid en duurzaamheid, gelet op de periode, de frequentie en het feit dat verdachte handelde vanuit een bedrijfspand. Ook betreft het activiteiten die als hoofddoel het verwerven van inkomsten hebben. Er kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gesproken van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Het in zaak 18/670285-09 onder 2 ten laste gelegde behelst – kort gezegd – het medeplegen van beroeps- of bedrijfsmatige uitvoer van hennep naar Frankrijk 28 juni 2009. Verdachte heeft dit feit bekend. Nu het evenwel gaat om slechts één drugstransport, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van stelselmatig of duurzaam handelen van verdachte. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’.
Het in zaak 18/651893-09 ten laste gelegde behelst – kort gezegd – het tezamen en in vereniging met anderen aanwezig hebben, beroeps- of bedrijfsmatig verkopen en uitvoeren naar Duitsland van grote hoeveelheden hennep en hasj in de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 augustus 2007. Verdachte heeft verklaard dat hij 400 tot 500 kilo hennep heeft verkocht aan [betrokkene 10] en dat hij hiermee door is gegaan, terwijl hij wist dat [betrokkene 10] de drugs naar Duitsland uitvoerde. Verdachtes verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 7]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte als medepleger van deze uitvoer aangemerkt kan worden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Gelet op de langere periode waarin verdachte hennep leverde, de frequentie waarmee hij dat deed en de grote hoeveelheden die hij leverde, kan gesproken worden van stelselmatig en duurzaam handelen, welk handelen als hoofddoel het verwerven van inkomsten had.
Ofschoon verdachte heeft verklaard dat hij eenmalig een hoeveelheid hasj heeft geleverd, wordt zijn verklaring niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor dit onderdeel van de tenlastelegging en zal verdachte hiervan vrijspreken. Dat geldt ook voor de ten laste gelegde 2680 kilo hennep, nu de rechtbank van oordeel is dat hiervoor in het dossier geen bewijs te vinden is. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij twee keer per week tien kilo hennep heeft verkocht aan [betrokkene 10], maar verdachte doelde hiermee op de reeds genoemde 400 tot 500 kilo.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de termen wiet en marihuana wordt bedoeld een materiaal bevattende hennep.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak 18/670285-09 onder 1 en onder 2 en in zaak 18/651893-09 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 13 juli 2009, te Groningen, meermalen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens, een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 juli 2009, te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet en
- aanwezig heeft gehad
telkens een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers hebben verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk op 28 juni 2009 ongeveer 3,3 kilo van een materiaal bevattend hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, naar Frankrijk gebracht;
hij in de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 augustus 2007, te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, te weten naar Duitsland en
- in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd en
- aanwezig gehad
telkens een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, te weten 400 tot 500 kilo hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
onder 1: het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
onder 2: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in zaak 18/670285-09 onder 1 en onder 2 en in zaak 18/651893-09 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat met betrekking tot zaak 18/651893-09 de redelijke termijn is overschreden, hetgeen moet leiden tot strafvermindering.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 4 september 2009, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 juli 2009, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meerdere jaren schuldig gemaakt aan bedrijfsmatige handel in grote hoeveelheden verdovende middelen. Voorts heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen aanzienlijke hoeveelheden hennep naar Duitsland en Frankrijk gebracht.
De handel in verdovende middelen is bij wet strafbaar gesteld om de volksgezondheid te beschermen. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs ernstige schade berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan drugshandel en het gebruik van drugs vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft hieraan door zijn handelen bijgedragen. Daar komt bij dat verdachte door zijn handelen ook het internationale verkeer van verdovende middelen heeft bevorderd en de volksgezondheid in Duitsland en Frankrijk in gevaar heeft gebracht, alsmede op de Duitse en Franse rechtsorde inbreuk heeft gemaakt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft gelet op het omtrent verdachte uitgebracht reclasseringsrapport, waaruit blijkt dat verdachte weloverwogen heeft besloten de onderhavige strafbare feiten te plegen. Er wordt geadviseerd verdachte een werkstraf op te leggen.
Met betrekking tot zaak 18/651893-09 overweegt de rechtbank het volgende. Hoofdregel is dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In de onderhavige zaak is die termijn aangevangen op 23 februari 2009, toen verdachte in verzekering werd gesteld. De redelijke termijn is derhalve niet overschreden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook niet kan worden gezegd dat in het opsporingsonderzoek onvoldoende voortvarendheid is betracht. Weliswaar heeft het onderzoek relatief lang geduurd, maar dit houdt verband met het tussentijds opgestarte onderzoek naar de andere, nieuwere feiten (zaak 18/670285-09).
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd, zij het van aanzienlijk kortere duur dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank heeft immers minder ernstige feiten bewezen verklaard dan door de officier gesteld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Verklaart het in zaak 18/670285-09 onder 1 en onder 2 en in zaak 18/651893-09 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het in zaak 18/670285-09 onder 1 en onder 2 en in zaak 18/651893-09 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, mrs. H.L. Stuiver en J.M.M. van Woensel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2010.