RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
Party en Recreatiecentrum Strandheem, gevestigd te Opende, verzoekster,
gemachtigde: mw. mr. drs. E. Kronemeijer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand,
ten aanzien van het (voorgenomen) besluit van 22 september 2009 van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grootegast, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Postma, werkzaam bij de gemeente.
Bij voorgenomen besluit van 22 september 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van verzoekster om handhavend op te treden op grond van de planvoorschriften van het bestemmingsplan ‘Strandheem’ voor wat betreft het plan om 800.000 m3 zand op te slaan in de waterplas Strandheem, nabij Opende.
Namens verzoekster is bij brief van 23 september 2009 tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij verzoekschrift van 23 september 2009 is namens verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het voornoemde besluit een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 28 september 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij besluit van 29 september 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op het namens verzoekster ingediende verzoek om handhaving van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 30 september 2009, alwaar verzoekster werd vertegenwoordigd door [appellant] bijgestaan door de voornoemde gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigden K.B. Dijkstra (burgemeester), mw. A.I. Fennema en mw. M. Boomsma.
Namens belanghebbende zijn [betrokkene] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. G.J.A. Sigmond, werkzaam bij Sight.
2.1 Feiten en omstandigheden
Verzoekster heeft een party- en recreatiecentrum aan de rand van de recreatieplas Strandheem te Opende.
Belanghebbende drijft een zandhandel aan de Scheiding 43b te Opende. Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen (hierna: het college van GS) heeft bij besluit van 26 mei 1998 aan belanghebbende een ontgrondingenvergunning onder voorwaarden verleend ten behoeve van de winning van ongeveer 1.900.000 m3 zand uit de regionale zandwinplaats te Opende. Deze vergunning heeft een geldigheidsduur tot 1 januari 2010. Aangezien belanghebbende binnen de geldigheidstermijn van deze vergunning niet al het vergunde zand kon winnen, is er verzoek ingediend om verlenging van de termijn van de ontgronding. Dit verzoek is momenteel nog in behandeling bij het college van GS.
Belanghebbende heeft, mede uit continuïteitsoverwegingen voor zijn zandwinning, belangstelling voor zand (800.000 m3 vast zand) uit de zandwinning Ureterp en heeft op grond daarvan vergunning gevraagd voor het in depot spuiten van dit zand in de winning in Opende.
Namens verzoekster is bij brief van 18 september 2009 aan verweerder verzocht om de vergunningverlening in verband met dreigende schade aan recreatieplas Strandheem op te schorten.
Namens verzoekster is bij brief van 21 september 2009 aan verweerder verzocht handhavend op te treden op grond van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan.
Desgevraagd heeft wethouder Van der Sluis tijdens de raadsvergadering van 22 september 2009 aangegeven dat het college van burgemeester en wethouders niet bereid is om te handhaven en de werking van de vergunning/ontheffing voor een brug en een zandtransportleiding op te schorten dan wel te herroepen in verband met het vigerende bestemmingsplan. De burgemeester heeft vervolgens tijdens dezelfde raadsvergadering bevestigd dat de maatregel niet strijdig is met het bestemmingsplan.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder afwijzend beslist op het namens verzoekster ingediende verzoek om handhaving van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan voor wat betreft het plan om 800.000 m3 zand op te slaan in de waterplas Strandheem, nabij Opende.
2.2 Regelgeving
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor het doel water. In de bestemming zijn de voor de realisering noodzakelijke ontgrondingen begrepen.
Artikel 10, derde lid, van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan is het verboden de gronden te gebruiken in strijd met de in het eerste lid van dit artikel gegeven doeleindenomschrijving.
In de toelichting van het bestemmingsplan wordt met betrekking tot de gronden bestemd voor water dat de door de ontgronding ontstane waterplas voor het overgrote deel de bestemming water heeft gekregen.
Met betrekking tot de ontgronding wordt in de toelichting van het bestemmingsplan aangegeven dat de ontgronding volgens de plannen van de exploitant voortgezet wordt in westelijke richting. De zandwinactiviteiten zullen zich, in acht genomen de winbare hoeveelheid zand en de jaarlijks gemiddelde afzet, uitstrekken over de komende bestemmingsplanperiode van 10 jaar, waarna een eindafwerking zal plaatsvinden.
2.3 Overwegingen
Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Aangezien de vergunninghouder aangegeven heeft conform de planning donderdag 1 oktober 2009 met de werkzaamheden te willen beginnen, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang gegeven in het onderhavige geval.
In formeel opzicht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid aanhef en onder b, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorop dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:10 van de Awb (PG Awb I, pagina 297) dient te worden afgeleid dat zelfs ‘minder nauwkeurige berichten in de pers’ of mededelingen van een ambtenaar aanleiding kunnen geven tot toepassing van het bepaalde in het eerste lid aanhef en onder b van dit artikel.
De voorzieningenrechter overweegt dat de notulen van de vergadering van 22 september 2009 van de raad van de gemeente Grootegast niet kunnen worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Tegen de notulen van deze raadsvergadering staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet het rechtsmiddel van bezwaar open.
Vervolgens ligt ter beantwoording van de voorzieningenrechter de rechtsvraag voor of het ingediende bezwaarschrift zou kunnen worden aangemerkt als voortijdig ingediend bezwaarschrift tegen het reële besluit van 29 september 2009 van verweerder, strekkende tot de afwijzing van het namens verzoekster ingediende handhavingsverzoek.
De voorzieningenrechter beantwoordt voornoemde rechtsvraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Uit de notulen van de raadsvergadering van 22 september 2009 dient te worden afgeleid dat de burgemeester en een wethouder op daartoe strekkende vragen van het PvdA-raadslid De Wagt aangegeven hebben dat de voorgenomen stort van 800.000 m3 zand in het zandwindepot in de recreatieplas Strandheem niet strijdig is met de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Gelet op de uitlatingen van de burgemeester en de wethouder, neergelegd in de notulen van de vorenbedoelde raadsvergadering, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid aanhef en onder b, in samenhang bezien met artikel 6:10, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat voor niet-ontvankelijkverklaring van het premature bezwaarschrift, gericht tegen het reële besluit van 29 september 2009, geen plaats is in het onderhavige geval. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de notulen van de raadsvergadering, gelet op de bewoordingen daarvan, bij verzoekster redelijkerwijs de mening kan hebben doen postvatten dat verweerder reeds (afwijzend) op het verzoek om handhaving had beslist.
Inhoudelijk wordt als volgt overwogen.
Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt voor een door verweerder genomen besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan in verband met het storten van 800.000 m3 zand in de recreatieplas Strandheem. Ter motivering van dit besluit heeft verweerder aangegeven dat het storten van zand in de recreatieplas Strandheem niet strijdig is met de bepalingen van het bestemmingsplan.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er sprake is van strijdigheid met de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. In dit verband wijst verzoekster erop dat uit de notulen van de raadsvergadering kan worden afgeleid dat verweerder geen onderscheid maakt tussen de functie van ontgronding en de functie van onderwaterdepot voor de opslag van zand/delfstoffen die van buitenaf worden aangevoerd, met gebiedsvreemd water. In de visie van verzoekster staat het bestemmingsplan de opslag en overslag voor een dergelijke hoeveelheid zand niet toe. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster benadrukt dat de bestemming water het doel is en ontgronding het middel om dat te bereiken. De bestemming water is daarmee, voor zover de ontgronding gereed is, een gerealiseerde bestemming.
Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat de aanleg van het zanddepot, gelegen onder het oppervlaktewater van de voornoemde recreatieplas, gerealiseerd wordt binnen de bestemming ‘water’ en onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan valt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor het doel water. In de bestemming zijn de voor de realisering noodzakelijke ontgrondingen begrepen.
Artikel 10, derde lid, van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de in het eerste lid van dit artikel gegeven doeleindenomschrijving.
Gelet op de voornoemde bepalingen ligt thans ter beoordeling van de voorzieningenrechter de rechtsvraag voor of het opslaan van 800.000 m3 zand in een depot onder het water van recreatieplas Strandheem strijdig is met de bestemmingsplanvoorschriften.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient deze rechtsvraag ontkennend te worden beantwoord. Daartoe wordt als volgt overwogen.
In dit verband heeft verzoekster ter zitting onder meer gewezen op het feit dat de bestemming water statisch is en dat het storten van zand tot doel heeft om een tijdelijke opslag aan te leggen en om die reden als een dynamische ingreep dient te worden beschouwd. In de visie van verzoekster kunnen de bestemming water en het tijdelijk opslaan van zand, planologisch gezien, dan ook niet gelijk gesteld worden. Naar de mening van verzoekster dient de gerealiseerde bestemming water beschermd te worden.
De voorzieningenrechter overweegt dat het door verzoekster ingenomen standpunt niet gevolgd kan worden in het onderhavige geval. Ter zitting is aan de hand van de door verweerder overgelegde plankaart komen vast te staan dat in ieder geval een gedeelte van de recreatieplas Strandheem feitelijk nog niet de te realiseren eindbestemming water heeft. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat niet valt in te zien dat het ophogen van de bodem in verband met de (tijdelijke) opslag van zand tot een verandering van de doelbestemming water zal leiden. Hieruit volgt dat de door verweerder in het besluit van 29 september 2009 neergelegde redenering dat het vigerende bestemmingsplan zich niet verzet tegen het storten van zand in de recreatieplas Strandheem, zolang het gebruik van het gebied in overeenstemming blijft met de bestemming water, (vooralsnog) niet als onjuist valt te beschouwen. In dit verband wijst de voorzieningenrechter er nog op dat door de gemachtigde van verweerder ter zitting onweersproken gesteld is dat een diepte van meer dan twee meter in de recreatieplas Strandheem gewaarborgd blijft na de opslag van het zand in een onderwater-depot.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat de tijdelijke opslag van 800.000 m3 zand in de recreatieplas Strandheem geen afbreuk doet aan de gerealiseerde doelbestemming water en dat van strijdigheid met de voornoemde planvoorschriften om die reden geen sprake is. Aangezien er in het onderhavige geval geen sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien om gebruik te maken van de hem toekomende handhavingsbevoegdheid.
Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat de houdbaarheid van het bestreden besluit in bezwaar positief moet worden ingeschat. Er bestaat om die reden geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge als voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 1 oktober 2009, in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
typ: hvk
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.