RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[appellant], wonende te Scheemda, verzoekster,
gemachtigde: mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen,
ten aanzien van het besluit van 10 juli 2009 van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Wubs, verbonden aan OWL juridisch advies.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat haar ontslag ingevolge artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) met ingang van 7 juli 2009 geëffectueerd wordt.
Namens verzoekster is bij brief van 12 augustus 2009 tegen dit besluit een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij verzoekschrift van 26 augustus 2009 is namens verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het voornoemde besluit een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 2 september 2009 een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 22 september 2009, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door de voornoemde gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigden mr. R. Wubs, M. Joosten, wethouder, en mr. drs. S. Buissink, afdelingshoofd VROM.
2.1 Feiten en omstandigheden
Verzoekster is senior beleidsmedewerker ruimtelijk beleid en ontwikkeling bestemmingsplannen bij de afdeling VROM van de gemeente Delfzijl.
In het kader van een reorganisatie heeft verweerder bij besluiten van 20 september en 30 september 2005 aan verzoekster meegedeeld dat zij haar functie, taken en materiële rechtspositie behoudt.
Op 1 juli 2007 is [betrokkene] als afdelingshoofd VROM bij de gemeente Delfzijl in dienst getreden. Zij was afkomstig uit de gemeente Scheemda waar als gevolg van een reorganisatie/herindeling ambtenaren weg moesten.
Op 7 september 2007 had verzoekster een eerste gesprek met het afdelingshoofd, waarbij ook [de man] (afkomstig van de gemeente Scheemda) aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft het afdelingshoofd aan verzoekster verzocht om haar functie senior beleidsmedewerker ruimtelijke ordening vrijwillig af te staan aan [de man]. Op 15 oktober 2007 heeft het afdelingshoofd dit verzoek herhaald. Daarop is verzoekster ziek uitgevallen.
In een rapportage van 26 oktober 2007 heeft bedrijfsarts [de man] aangegeven dat verzoekster een gevoel van spanningen ervaart in verband met haar ervaren onduidelijkheden rondom haar taken, functie en verantwoordelijkheden. Naar de mening van de bedrijfsarts is de oorzaak van haar klachten arbeidsgerelateerd. Daarnaast speelt een rol hoe verzoekster met deze problematiek omgaat (copingsmechanischme). Vervolgens komt de bedrijfsarts tot de conclusie dat er niet zozeer sprake is van arbeidsongeschiktheid op medische gronden, maar een arbeidsgerelateerde problematiek.
Met betrekking tot het vervolg merkt de bedrijfsarts op dat verzoekster medisch gezien geschikt is om haar functie als senior beleidsmedewerker uit te voeren, maar dat het advies is dat zij haar taken en functie pas weer gaat uitvoeren, nadat er eerst meer duidelijkheid komt rondom haar taken en verantwoordelijkheden.
In een rapportage van 20 december 2007 heeft de voornoemde bedrijfsarts aangegeven dat de copingsmechanismen van verzoekster langzaam beginnen terug te keren. Haar gevoel van veiligheid en vertrouwen is nog niet terug. Haar gevoel van miskenning is nog aanwezig. De spanningen hebben een weerslag gehad op haar algehele conditie. In de visie van de bedrijfsarts is de draag- en spankracht nog beperkt en is het concentratievermogen wisselend. Naar de verwachting van de bedrijfsarts is een volledig herstel in de eigen functie binnen 6-8 weken mogelijk.
Op verzoek van het afdelingshoofd is er een psychiatrisch onderzoek verricht door zenuwarts Kemperman. In een rapportage van 19 mei 2008 heeft de voornoemde zenuwarts aangegeven dat verzoekster qua persoonlijkheid spanningsgevoelig is geworden en dat zij de laatste tijd stemmingswisselingen kent. Ook heeft zij het moeilijker om mensen te vertrouwen. Dat deed zich in het verleden niet voor. Zij hoopt dat de problemen in de werksituatie zo snel mogelijk zijn opgelost, zodat zij weer aan de gang kan. In de visie van de zenuwarts bestaat er een aanpassingsstoornis met depressieve stemming die nu deels in remmissie is.
Naar aanleiding van de voornoemde rapportage heeft de heer [de man] de begeleiding van verzoekster overgenomen.
Verweerder heeft verzoekster bij brief van 18 juni 2008 laten weten haar een laatste kans te geven om, onder een aantal nader omschreven voorwaarden, haar geschiktheid voor haar functie aan te tonen. Uitgangspunt is daarbij het opstellen van een nota ‘cultuurhistorisch erfgoed’ met de daarbij behorende instructies van het afdelingshoofd.
In een rapportage van 20 augustus 2008 heeft bedrijfsarts [de man] aangegeven dat de draag- en spankracht van verzoekster nog beperkt is en dat haar concentratievermogen wisselend is. Verzoekster dient in een rustige omgeving te werken zonder veelvuldige storingen. Voorts is zij aangewezen op enkelvoudige taken binnen haar eigen functie, maar zonder deadlines en piekbelasting. Met betrekking tot het reïntegratiedoel merkt de voornoemde bedrijfsarts op dat een volledig herstel in haar eigen functie binnen circa 8-10 weken op medische gronden mogelijk is, zodra de werkgerelateerde problematiek opgelost is.
In een rapportage van 11 september 2008 heeft de voornoemde bedrijfsarts aangegeven dat de draag- en spankracht van verzoekster toenemen en dat haar concentratievermogen toeneemt. Wel blijft verzoekster spanningen en frustratiegevoelens houden in verband met de werkgerelateerde problematiek. Haar copingsmechanisme neemt wel toe. Mogelijk zal de verhelderende mail van 11 juli 2008 van haar begeleider [de man] met betrekking tot de op te stellen nota ‘cultuurhistorisch erfgoed’ haar steunen om nog beter met de ontstane situatie om te gaan, zodat zij haar opdracht nu wel goed kan uitvoeren. In de visie van de bedrijfsarts is een volledig herstel in haar eigen functie binnen circa 8-10 weken op medische gronden mogelijk.
In een rapportage van 15 januari 2009 heeft de voornoemde bedrijfsarts aangegeven dat verzoekster medisch gezien vanaf 14 november 2008 volledig en duurzaam geschikt is voor haar eigen functie en taken als senior beleidsmedewerker.
Op 26 maart 2009 heeft de heer [de man] aan verzoekster te kennen gegeven dat hij zijn opdracht haar te coachen/te begeleiden voor wat betreft haar gedrag, werkhouding en inhoudelijk functioneren als senior beleidsmedewerker teruggeeft. Als reden daarvoor heeft de heer [de man] opgegeven dat verzoekster een onhoudbare situatie veroorzaakt door zich af te zetten tegen het bevoegde gezag.
Op 14 april 2009 heeft verzoekster zich ziek gemeld in verband met toenemende hoofdpijn- en maagklachten.
In een rapportage van 16 april 2009 heeft bedrijfsarts [de man] aangegeven dat de medische klachten, welke ten tijde van het spreekuur ook te objectiveren waren, van tijdelijke aard zijn en op zich los staan van de werkgerelateerde problemen. In de visie van de bedrijfsarts is verzoekster over 2-3 dagen volledig hersteld voor haar eigen functie en taken als senior beleidsmedewerker. Voorts heeft de bedrijfsarts aan verzoekster geadviseerd om te overleggen waar de grenzen van haar taken en bevoegdheden liggen en hoe zij haar competenties en vaardigheden zo optimaal mogelijk kan inzetten binnen haar functie. Er dient zo spoedig mogelijk een structurele oplossing gevonden te worden voor de werkgerelateerde problematiek om zowel situationele arbeidsongeschiktheid als ook recidive en toename van medische klachten te voorkomen.
Verweerder heeft verzoekster bij brief van 20 april 2009 medegedeeld dat hij voornemens is om haar op grond van artikel 8:15:1, sub d, van de CAR/UWO de ordemaatregel van schorsing op te leggen. Voorts heeft verweerder verzoekster bij voornoemde brief in de gelegenheid gesteld om op 21 april 2009 gehoord te worden naar aanleiding van het voornemen tot schorsing.
Bij besluit van 22 april 2009 heeft verweerder verzoekster met ingang van 22 april 2009 geschorst op grond van artikel 8:15:1, sub d, van de CAR/UWO voor de duur van een maand. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat er sprake is van een ernstige vorm van disfunctioneren op de werkplek en/of binnen de organisatie, zodanig dat er schade aan de dienst en aan personen (aan medewerkers) en werkverhoudingen wordt toegebracht.
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft verweerder verzoekster op grond van artikel 8:6 van de CAR/UWO ontslag verleend uit de functie senior beleidsmedewerker VROM met ingang van 19 mei 2009. Overeenkomstig hoofdstuk 10d van de CAR/UWO heeft verweerder bij voornoemd besluit eveneens besloten om de reïntegratiefase op 19 mei 2009 te starten, die maximaal vier maanden in beslag kan nemen, waardoor effectuering van het ontslag uiterlijk op 19 september 2009 plaatsvindt. Voorts heeft verweerder bij voornoemd besluit besloten om het schorsingsbesluit van 22 april 2009 met ingang van 19 mei 2009 in te trekken.
Verweerder heeft verzoekster bij brief van 27 mei 2009 uitgenodigd voor een gesprek op 29 mei 2009 in verband met het opgestelde plan van aanpak in het kader van de reïntegratie.
Verzoekster heeft niet gereageerd op de voornoemde uitnodiging.
Namens eiser is bij brief van 29 mei 2009 een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 22 april 2009, bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft verzoekster daarop bij brief van 2 juni 2009 uitgenodigd voor een gesprek op 5 juni 2009 in verband met het opgestelde plan van aanpak in het kader van de reïntegratie. Voorts heeft verweerder verzoekster bij voornoemde brief in de gelegenheid gesteld om aanpassingsvoorstellen voor wat betreft het plan van aanpak uiterlijk donderdag 4 juni 2009 tot 14.00 uur per e-mail aan te leveren.
Op 5 juni 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen mevrouw [de vrouw] (POI, trajectregisseur) en verzoekster, in het bijzijn van een vriendin, over het vaststellen van een plan van aanpak en het maken van praktische afspraken. Van dit gesprek is een verslag gemaakt.
Op 9 juni 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene] (afdelingshoofd VROM), mevrouw [de vrouw] (POI, trajectregisseur) en verzoekster, in het bijzijn van een vriendin, met betrekking tot het arbeidsmarktprofiel van verzoekster. Van het gesprek is een verslag gemaakt.
Verweerder heeft verzoekster bij brief van 11 juni 2009 uitgenodigd voor een vervolggesprek over het plan van aanpak en haar arbeidsmarktprofiel op 22 juni 2009 om 13.30 uur. Voorts heeft verweerder verzoekster bij voornoemde brief verzocht om uiterlijk 18 juni 2009 haar reactie op het plan van aanpak en een arbeidsmarktprofiel in te dienen.
Verzoekster heeft geen gebruik gemaakt van de voornoemde gelegenheid om te reageren op het plan van aanpak en een arbeidsmarktprofiel op te stellen en in te dienen.
Op 22 juni 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene] (afdelingshoofd VROM), mevrouw [de vrouw] (POI, trajectregisseur) en verzoekster, in het bijzijn van een vriendin, met betrekking tot de voortgang van de reïntegratie. Van het gesprek is een verslag gemaakt.
Namens verzoekster is bij brief van 25 juni 2009 een bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 19 mei 2009, bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft verzoekster bij brief van 25 juni 2009 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 4 juli 2009 de navolgende stukken in te dienen:
- een plan van aanpak gericht op het starten van een eigen bedrijf binnen de resterende tijd van de reïntegratiefase;
- een uitgewerkt bedrijfs- en ondernemingsplan.
Op 7 juli 2009 heeft er naar aanleiding van de voornoemde brief een gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene] (afdelingshoofd VROM), [de man] (coördinator POI) en verzoekster, in het bijzijn van een vriendin. Van dit gesprek is een verslag gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat haar ontslag ingevolge artikel 8:6 van de CAR/UWO met ingang van 7 juli 2009 geëffectueerd wordt.
2.2 Standpunten van partijen
Verzoekster merkt op dat zij arbeidsongeschikt is. De arbeidsongeschiktheid is met name een gevolg van de wijze waarop er door de gemeente Delfzijl met haar is omgegaan. Er is door de arboarts bijvoorbeeld geconstateerd dat de oorzaak ligt in onduidelijkheid in taken, functie en verantwoordelijkheden.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een zorgvuldige procedure. In dit verband wijst zij erop dat haar reïntegratie vervangen is door een functioneringstraject, waarbij de criteria die in het gemeentelijk functioneringsbeleid zijn vastgelegd, niet zijn gevolgd. Zo zijn er geen standaardformulieren gebruikt, die in het functioneringsbeleid worden voorgeschreven. Daarnaast volgt uit het functioneringsbeleid dat de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden duidelijk dienen te zijn om het functioneren te kunnen beoordelen. Zoals blijkt uit de adviezen van de bedrijfsarts zijn de voornoemde aspecten niet duidelijk. De grondslag om het functioneren te kunnen beoordelen volgens het functioneringsbeleid van de gemeente Delfzijl ontbreekt volledig.
Voorts is verzoekster van mening dat er geen behoorlijke coaching en begeleiding heeft plaatsgevonden, met name doordat die coaching en begeleiding werden verzorgd door personen (de heer [de man] en [betrokkene]), die vooraf al van mening waren dat verzoekster niet geschikt was voor haar werk, waarbij er in de visie van verzoekster redenen zijn om aan te nemen dat hierbij andere doelen en belangen speelden. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de gesprekken niet conform het functioneringsbeleid zijn gevoerd.
Verzoekster meent dat het coaching- en begeleidingstraject ten onrechte en op onjuiste en oneigenlijke gronden is gestaakt, namelijk dat er wel degelijk sprake was van resultaten en dat de vermelde onhoudbare situatie een eenzijdig beeld vanuit de heer [de man] betreft. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij zich voor wat betreft de reïntegratieopdracht inzake de nota ‘cultuurhistorisch erfgoed’ strikt aan de opdracht heeft gehouden.
Verzoekster is van mening dat verweerder ten onrechte meent geen reïntegratie-inspanningen te hoeven richten op interne herplaatsing. In strijd met de wetgeving heeft verweerder geen plan van aanpak reïntegratie samen met verzoekster opgesteld. Dit wordt nog eens bevestigd door de heer [de man] in zijn reactie van 24 september 2009.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 10 juli 2009 niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Naar de mening van verweerder is dan ook niet voldaan aan het connexiteitsvereiste.
Voorts is verweerder van mening dat verzoekster nagelaten heeft het spoedeisende karakter van het verzoek te motiveren.
Naar de mening van verweerder kan niet worden gesteld dat verzoeker geen weet heeft en/of kennis draagt van de mogelijkheden, die haar feitelijk zijn geboden om na de arbeidsongeschiktheid haar werk weer op te pakken. Verzoekster is gecoacht, begeleid en de belasting van verzoekster is voortdurend afgestemd met de bedrijfsarts. Verweerder wijst erop dat verzoekster in dat proces zelfs de aanwijzingen van de bedrijfsarts niet accepteerde.
2.3 Regelgeving
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
2.4 Overwegingen
Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in het onderhavige geval gegeven, aangezien het ontslag van verzoekster per 7 juli 2009 geëffectueerd is en verweerder haar bezoldiging met ingang van die datum gestaakt heeft.
In formeel opzicht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 10 juli 2009 niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Naar de mening van verweerder is dan ook niet voldaan aan het connexiteitsvereiste.
Het door verweerder ingenomen standpunt dat de brief van 10 juli 2009 niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van voornoemd artikel van de Awb wordt door de voorzieningenrechter niet gedeeld. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat in de brief van 10 juli 2009 aangegeven wordt dat verweerder het ontslag van verzoekster per 7 juli 2009 daadwerkelijk effectueert. Hieruit volgt dat de brief van 10 juli 2009, zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder ook erkend is, op rechtsgevolg gericht is en om die reden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb aangemerkt dient te worden. Het daartegen gerichte bezwaarschrift van 12 augustus 2009 is tijdig en het ontbreken van connexiteit, zoals door de gemachtigde van verweerder gesteld, is niet aan de orde. Eveneens is door de gemachtigde van verweerder ter zitting toegezegd dat de externe commissie voor de bezwaarschriften tegelijkertijd advies zal uitbrengen over de bezwaarschriften van verzoekster, gericht tegen de ontslagbesluiten van 19 mei 2009 en 10 juli 2009.
Voorts stelt de voorzieningenrechter in formeel opzicht vast dat het namens verzoekster ingediende verzoek om voorlopige voorziening uitsluitend betrekking heeft op het besluit van 10 juli 2009. Voor zover beoogd is om tevens een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen, gericht tegen het schrijven van 25 juni 2009 van verweerder, zal dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in verband met het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift bij verweerder en het daardoor ontbreken van connexiteit.
Inhoudelijk wordt als volgt overwogen.
Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt voor een door verweerder genomen besluit, inhoudende dat het ontslag van verzoekster op grond van artikel 10d:6 van de CAR/UWO met ingang van 7 juli 2009 geëffectueerd wordt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder met het thans bestreden besluit beoogd heeft om de ontslagdatum te vervroegen onder de motivering dat verzoekster onvoldoende haar verplichtingen in het kader van reïntegratie is nagekomen. Voorts dient te worden vastgesteld dat aan het eerdere ontslagbesluit van 19 mei 2009 ten grondslag is gelegd dat verzoekster onbekwaam of ongeschikt is voor de vervulling van haar betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken.
De voorzieningenrechter overweegt dat, voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat verzoekster onbekwaam of ongeschikt is voor de vervulling van haar betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken, de thans overgelegde gedingstukken daartoe een ontoereikende onderbouwing bieden. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat tijdens de zitting door de gemachtigde van verweerder is aangegeven dat er geen functioneringsgesprekken met verzoekster hebben plaatsgevonden na 18 juni 2008 en dat evenmin een beoordeling is opgemaakt.
Voor zover verweerder met het besluit van 10 juli 2009, in samenhang bezien met het besluit van 19 mei 2009, beoogd heeft om de ontslaggrond te wijzigen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval, ondanks de niet welwillende houding van verzoekster, onvoldoende inspanningen heeft verricht in het kader van de reïntegratie tweede spoor (buiten de organisatie van de gemeente).
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het bestreden besluit op een onvoldoende onderbouwing en een ondeugdelijke motivering berust. Gelet op de aard van de voornoemde gebreken van het besluit en de belangen aan de zijde van verzoekster ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat door verweerder beslist is op het bezwaarschrift van verzoekster. Voorts merkt de voorzieningenrechter in het kader van de te treffen voorlopige voorziening nog op dat vooralsnog mag worden uitgegaan van de effectuering van het ontslag van verzoekster per 19 september 2009, nu het daartoe strekkende besluit van 19 mei 2009 niet ter beoordeling van de voorzieningenrechter voorligt. Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder opgedragen wordt om het loon van verzoekster met ingang van 7 juli 2009 door te betalen met dien verstande dat deze verplichting eindigt op 19 september 2009. Hierbij wijst de voorzieningenrechter partijen er nadrukkelijk op dat dit anders komt te liggen, indien blijkt dat het besluit van 19 mei 2009 in rechte geen stand kan houden.
Aangezien het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder ingevolge artikel 8:84, vierde lid, in samenhang bezien met artikel 8:75 van de Awb, in de proceskosten van verzoekster te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 654,10, waarvan € 644,-- wegens professioneel verleende rechtshulp en € 10,10, zijnde de reiskosten van verzoekster. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 150,-- aan haar dient te vergoeden.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover het betrekking heeft op het besluit van 25 juni 2009, niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor het overige toe en schorst het ontslagbesluit van 10 juli 2009 tot zes weken nadat door verweerder beslist is op het bezwaarschrift van verzoekster;
- gelast verweerder om aan verzoekster haar loon door te betalen over de periode van 7 juli 2009 tot 19 september 2009;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 654,10 en bepaalt dat verweerder deze kosten alsmede het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 150,-- aan haar dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge als voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 24 september 2009, in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
typ: hvk
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.