ECLI:NL:RBGRO:2009:BK9435

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
90601 / FA RK 06-2106
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een dwangsom ter stimulering van omgang tussen vader en minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de omgang met hun minderjarige kinderen. De man verzocht de rechtbank om een omgangsregeling vast te stellen, omdat de vrouw zich hardnekkig verzette tegen de omgang. De rechtbank had eerder al verschillende beschikkingen gegeven waarin voorlopige omgangsregelingen waren vastgesteld, maar de vrouw voldeed hier niet aan. De rechtbank oordeelde dat de vrouw stelselmatig de omgangsregeling niet nakwam, wat leidde tot de conclusie dat een dwangsom moest worden opgelegd om haar te stimuleren medewerking te verlenen aan de omgang. De rechtbank stelde vast dat de man recht had op omgang met de kinderen vier keer per jaar op een zaterdag van 10:00 tot 17:00 uur, waarbij hij de kinderen ophaalt en terugbrengt. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de kinderen niet in het geding waren en dat de omgang in hun belang was, ondanks de bezwaren van de vrouw. De rechtbank legde een dwangsom op van € 250,-- per kind per dag voor iedere keer dat de vrouw in strijd handelde met de omgangsregeling, met een maximum van € 2.000,--. Daarnaast werd de kinderalimentatie vastgesteld op € 255,00 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2010. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 90601 / FA RK 06-2106
beschikking d.d. 22 december 2009
in de zaak van:
[de vrouw]
wonende te [adres],
verzoekster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.A. Jonker-van Dijk,
en
[de man],
wonende te [adres],
verweerder,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.T.N. Whiterod.
PROCESVERLOOP
Op 6 maart 2006, 5 februari 2008, 19 februari 2008, 8 juli 2008 en 9 december 2008 heeft deze rechtbank (tussen)beschikkingen gegeven.
Op 11 maart 2008 en 21 maart 2008 zijn door de vrouw respectievelijk de man aktes genomen.
Op 22 juli 2009 is ter griffie een rapport van 20 juli 2009 van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), regio Groningen en Drenthe, vestiging Groningen ontvangen.
Op 20 oktober 2009 heeft de man een aanvullend verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt om de vrouw op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per kind per dag of dagdeel dat de regeling niet wordt nagekomen, te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de door de rechtbank opgelegde, dan wel op te leggen, omgangsregeling.
De rechtbank heeft partijen, bijgestaan door hun raadslieden, gehoord ter zitting met gesloten deuren van 22 oktober 2009. Daarbij was tevens aanwezig de heer R.C.M. Wouters, namens de Raad.
Ter zitting zijn door de advocaat van de man pleitnotities overgelegd. Hierin wordt een aanvullend verzoek gedaan met betrekking tot het verzoek tot omgang inhoudend dat wordt verzocht te bepalen dat de vrouw de kinderen brengt en de man de kinderen na de omgang weer terugbrengt.
RECHTSOVERWEGINGEN
De rechtbank neemt hierover hetgeen is overwogen en beslist in bovengenoemde beschikkingen.
Bij beschikking van 5 februari 2008 is de beschikking van 18 oktober 2005 gewijzigd en bepaald -totdat nader is beslist over de omgangsregeling- dat de man, met ingang van
5 februari 2007, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen:
* [kind 1], geboren [in 1999] in de gemeente [***] en
* [kind 2], geboren [in 2003] in de gemeente [***],
aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van € 218,50 per kind per maand moet betalen, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering, die de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarigen kan of zal worden verleend. De (definitieve) beslissing is aangehouden.
Bij beschikking van 9 december 2008 is de bij beschikking van 19 februari 2008 voorlopige vastgestelde omgangregeling tussen de man en voornoemde minderjarige kinderen
-inhoudend dat de man gerechtigd is contact te hebben met de kinderen gedurende één zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de man brengt en haalt- gehandhaafd. De beslissingen met betrekking tot de definitieve omgangsregeling en de vaststelling van de kinderalimentatie zijn aangehouden. Voorts is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden om een reguliere omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de kinderen.
Standpunt de Raad
De Raad acht omgang in het belang van [kind 1] en [kind 2]. Hiertegen zijn geen zwaarwegende bezwaren gebleken. Uitgaand van met name de wens van de kinderen adviseert de Raad een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen vier keer per jaar contact hebben met de man op een dag in het weekend van 10:00 uur tot 17:00 uur waarbij de man naar het noorden van het land komt. De frequentie is in deze voorgestelde regeling zo laag, dat niet te verwachten valt dat het een nadelig effect op het functioneren van de kinderen zal hebben. Het is belangrijk dat de kinderen goed worden voorbereid op met name het eerste (nieuwe) contact met vader. De Raad raadt de ouders aan om daarbij hulp en begeleiding in te schakelen. De ouders dienen op schriftelijke wijze afspraken te maken over wanneer de omgang precies plaatsvindt.
De Raad vindt het daarnaast van groot belang dat de man professionele ondersteuning zoekt bij het omgaan met de problematiek van [kind 2]. Ook is het mogelijk en aan te bevelen dat de ouders op eigen initiatief contact zoeken met Humanitas in Groningen om te spreken over hun mogelijkheden binnen de omgangsregeling.
Standpunt de man
De man heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen waarbij hij omgang heeft met voornoemde minderjarige kinderen van vrijdagavond tot en met zondagavond, alsmede de helft van de vakanties, feestdagen en verjaardagen een en ander in onderling overleg af te spreken. Hij heeft dit verzoek aangevuld in die zin dat verzocht wordt te bepalen dat de vrouw de kinderen brengt en de man de kinderen na de omgang weer terugbrengt.
Ter motivering van zijn verzoek zijn namens de man pleitnotities overgelegd die zakelijk weergegeven op het volgende neerkomen:
Aanvankelijk vond de omgang tussen de man en de kinderen in onderling overleg met de vrouw plaats. De man bezocht zijn kinderen regelmatig bij de vrouw thuis. Toen de man een nieuwe relatie kreeg, hield de omgang van de een op de andere dag op met als gevolg dat hij de kinderen in augustus / september 2006 voor het laatst zag.
De man heeft naar aanleiding van de beschikking van 6 maart 2007 waarin het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag is afgewezen en is afgesproken dat partijen zich zullen wenden tot een mediator en tot Humanitas om via het omgangshuis de omgang te starten, verschillende pogingen ter zake van mediation en de omgang ondernomen welke pogingen de vrouw consequent opzettelijk heeft ondermijnd.
Bij beschikking van 19 februari 2008 oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan omgang met de man niet in het belang van de kinderen zou zijn en wordt een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de man de kinderen om de zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur bij zich mag ontvangen. Echter, ook dan houdt de vrouw zich niet aan de afspraken en heeft de man van de acht omgangsdagen, maar vijf dagen omgang met [kind 2] en geen een keer met [kind 1].
Bij beschikking van 8 juli 2008 herhaalt de rechtbank hetgeen zij in de beschikking van
19 februari 2008 heeft geoordeeld en wordt de omgangsregeling opnieuw vastgesteld. Wederom doet de vrouw alles om de omgang te frustreren. De man ziet de kinderen slechts twee keer van de acht omgangsdagen.
Bij beschikking van 9 december 2008 draait de rechtbank 180 graden en zou er ineens wel sprake zijn van een zorgelijke situatie en is een raadsonderzoek geïndiceerd, terwijl eerdere verzoeken van de vrouw hieromtrent met kracht waren afgewezen, omdat daarvoor geen enkele aanleiding bestond.
Het beeld dat de vrouw in het raadsrapport van 20 juli 2009 van de man schetst wordt uitdrukkelijk door de man betwist. De man weet hoe hij met de problematiek van [kind 2] moet omgaan en hij wordt door de school op de hoogte gehouden van zijn vorderingen. Hij is evenwel bereid om professionele hulp te aanvaarden met betrekking tot de problematiek van [kind 2]. De man heeft nooit gezegd dat hij van de omgang afzag; hij heeft één keer zijn emoties ten aanzien van de omgang geuit, maar daaruit mag geen enkele conclusie getrokken worden.
Uit het onderzoek blijkt, dat [kind 1] en waarschijnlijk ook [kind 2] lijden onder een loyaliteitsconflict waar de vrouw schuldig aan is. Op grond van het rapport is er nog steeds geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan omgang met de man niet in het belang van de kinderen zou zijn. Het advies van de Raad is vervolgens in strijd met de wet (artikel 1:247 BW en 1:253a BW) en niet in het belang van de kinderen. Met een frequentie van vier keer per jaar wordt het vaderschap volledig uitgehold en krijgen de kinderen niet de kans om een goede band met hun vader op te bouwen. Het is, mede gelet op de leeftijd van [kind 1] en de problematiek van [kind 2], van belang dat er frequent omgang zal plaatsvinden.
Sinds de beschikking van 9 december 2008 heeft de man geen omgang gehad met de kinderen, omdat de vrouw blijft weigeren hieraan mee te werken ondanks de verschillende rechterlijke uitspraken.
Nu de vrouw in de afgelopen jaren aantoonbaar de omgangsregeling niet is nagekomen en zij daarmee verschillende rechterlijke uitspraken naast zich neer heeft gelegd en legt, ziet de man zich genoodzaakt om een dwangsom te verzoeken van € 500,-- per kind per dag of dagdeel dat de vrouw niet meewerkt aan de omgang.
Standpunt de vrouw
Het rapport van de Raad toont aan dat er wel degelijk iets aan de hand is met de kinderen. Omgang is niet in het belang van de kinderen en het advies van de Raad is niet haalbaar. Een omgangsregeling zorgt voor te veel onrust en doet de positieve ontwikkeling die de kinderen doormaken teniet. Bovendien wil [kind 1] geen contact met haar vader. De man heeft zich niet verdiept in de problematiek van [kind 2] die sinds augustus 2009 naar het speciaal onderwijs gaat. De man heeft lang gewacht met het geven van zijn toestemming voor een plaatsing van [kind 2] op het speciaal onderwijs. Hij heeft daarnaast niet meegewerkt aan de verlening van een paspoort.
De man toont geen interesse in de kinderen. Hij heeft maandenlang niets van zich laten horen en er is helemaal geen band tussen hem en de kinderen. Bovendien heeft de man aangegeven de kinderen niet te willen dwingen tot contact en heeft hij gezegd, dat hij bereid is af te zien van omgang.
Beoordeling
Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling overweegt de rechtbank het volgende:
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt, dat partijen sinds het jaar 2006 verwikkeld zijn in een juridische procedure betreffende de omgang. De rechtbank heeft bij beschikking van 19 februari 2008 geoordeeld dat de belangen van de kinderen zich niet verzetten tegen omgang met de man en heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de man, met ingang van zaterdag 1 maart 2008, gerechtigd is contact te hebben met zijn kinderen gedurende één zaterdag per veertien dagen van 10:00 uur tot 17:00 uur, waarbij de man de kinderen haalt en brengt. Bij beschikkingen van 8 juli 2008 en 9 december 2008 heeft de rechtbank de voorlopige omgangsregeling gehandhaafd. Bij laatstgenoemde beschikking heeft de rechtbank geoordeeld, dat er sprake is van een zorgelijke situatie, omdat de meningen van partijen lijnrecht tegenover elkaar (blijven) staan en het om kwetsbare kinderen lijkt te gaan. Omdat de problematiek van de kinderen tot op dat moment nooit geobjectiveerd is vastgesteld heeft de rechtbank de Raad verzocht hiernaar onderzoek te doen.
Uit het rapport van de Raad van 20 juli 2009 komt naar voren dat beide kinderen op hun eigen manier kwetsbaar zijn gebleken. [kind 1] is een meisje dat cognitief gezien bovengemiddeld functioneert, maar op emotioneel gebied geslotenheid laat zien. Over [kind 2] wordt gerapporteerd, dat hij een drukke jongen is, zowel thuis als op school, die veel structuur nodig heeft. Hij is snel afgeleid, moeilijk corrigeerbaar en kan niet goed tegen veranderingen. Op sociaal gebied is [kind 2] zwak en motorisch gezien ontwikkelt hij zich niet adequaat. Hij volgt sinds augustus 2009 speciaal onderwijs.
Voorts blijkt, dat [kind 1], maar naar alle waarschijnlijkheid ook [kind 2], kampen met loyaliteitsproblemen.
De geconstateerde kwetsbaarheid bij de kinderen is voor de Raad geen reden om te concluderen dat omgang met de man in strijd is met de belangen van de kinderen. Bij zijn advies ter zake van de concrete invulling van de omgangsregeling heeft de Raad met name rekening gehouden met de wens van de kinderen die, hoewel [kind 1] dit mogelijk vanwege haar loyaliteitsconflict later weer heeft teruggetrokken, hebben aangegeven contact te willen met hun vader. De Raad acht een omgangsfrequentie van vier keer per jaar zo laag, dat niet te verwachten valt dat de omgang een nadelig effect op het algeheel functioneren van de kinderen zal hebben.
De rechtbank zal het advies van de Raad overnemen. Er is sinds het uit elkaar gaan van partijen in 2004 -[kind 1] was toen (bijna) vijf jaar en [kind 2] (bijna) 1,5 jaar- weinig en zeer onregelmatig contact geweest tussen de kinderen en de man. Het laatste contact dateert van 2008. Anders dan de man stelt, dient de omgang om die reden, maar ook gelet op de wens van de kinderen en hun gebleken kwetsbaarheid, een lage frequentie te hebben.
De rechtbank constateert dat door de vrouw op geen enkel moment gedurende de procedure medewerking is verleend aan de omgangsregeling. Het rapport van de Raad van 20 juli 2009 waarin de Raad derhalve van mening is, dat er geen zwaarwegende bezwaren zijn gebleken op grond waarvan omgang niet in het belang van de kinderen is, heeft de vrouw ook niet kunnen bewegen om van mening te veranderen en mee te gaan werken aan de omgang.
De hardnekkige opstelling van de vrouw die langdurig ieder omgang tegenhoudt leidt ertoe dat de omgang aan de man in feite duurzaam wordt ontzegd.
Gelet op de weigerachtige houding van de vrouw tot nu toe en het feit dat zij verschillende rechterlijke uitspraken heeft genegeerd, is de rechtbank van oordeel, dat geen resultaat (meer) mag worden verwacht van vrijwillige hulpverlening in die zin dat de vrouw op eigen initiatief samen met de man bijvoorbeeld contact zal zoeken met Humanitas om te spreken over de communicatieproblemen tussen hen en de rol die de man kan spelen binnen de omgangsregeling. De rechtbank betrekt in dit oordeel dat de door partijen in het verleden ingezette mediation geen positieve resultaten heeft opgeleverd.
De rechtbank is van oordeel, dat thans het punt is bereikt dat op een andere manier moet worden geprobeerd om de hardnekkige en weigerachtige houding van de vrouw te doorbreken en haar te stimuleren om haar medewerking te verlenen aan de omgang.
De rechter kan op grond van artikel 611a, lid 1, Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op verzoek van één der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom voor het geval aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe gronden zijn. De rechtbank stelt vast dat aan de vereisten van
artikel 611a, lid 1, Rv wordt voldaan, nu de vrouw de omgangsregeling stelselmatig niet nakomt en de man tot naleving van de omgangsregeling heeft verzocht op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Nu de vrouw naar het oordeel van de rechtbank gehouden is tot nakoming van c.q. medewerking aan de omgangsregeling, zal de rechtbank een dwangsom opleggen zoals hierna bepaald, teneinde de vrouw aan te zetten uitvoering te geven aan de omgangsregeling.
Ten aanzien van het verzoek tot (een definitieve) vaststelling van de kinderalimentatie overweegt de rechtbank het volgende:
Met betrekking tot de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen is thans nog in geschil:
- de kosten omgangsregeling van de man.
De rechtbank gaat bij de berekening van de reiskosten uit van de woonafstand tussen partijen, derhalve [***] - [***]. Deze afstand bedraagt 225 km. Dit betekent een bedrag ter zake reiskosten omgang van € 450,00 per jaar (4 x 4 x 225 x € 0,125).
Ter zake de verblijfskosten gaat de rechtbank ervan uit, gelet op hetgeen de vrouw hieromtrent heeft aangevoerd, dat de kinderen 's avonds bij de vrouw eten. De rechtbank zal rekening houden met een bedrag ter zake verblijfskosten van € 20,00 per jaar
(€ 2,50 x 4 x 2).
Met betrekking tot de kosten omgangsregeling zal in de draagkrachtberekening dan ook een bedrag van € 39,00 per maand (€ 470 / 12) worden meegenomen.
De rechtbank is, met inachtneming van hetgeen is overwogen bij de beschikking van
5 februari 2008, bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgegaan van de draagkrachtberekening van 16 oktober 2007, zoals overgelegd door de raadsvrouw van de man. Rekening houdend met de door de man in aanmerking te nemen kosten omgangsregeling, is de man, blijkens de als bijlage aan deze beschikking gehechte en hier als ingelast te beschouwen draagkrachtberekening van de man, vanaf 1 januari 2010, in staat om met een bijdrage van € 255,00 per kind per maand inclusief fiscaal voordeel bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen.
BESLISSING
stelt de volgende omgangsregeling vast:
de man is gerechtigd, met ingang van 1 januari 2010, voornoemde kinderen vier keer per jaar te ontmoeten op een dag in het weekend van 10:00 uur tot 17:00 uur, waarbij de man de kinderen ophaalt en terugbrengt;
bepaalt dat de vrouw voor iedere keer dat zij in strijd handelt met de hierboven vastgestelde omgangsregeling, aan de man een dwangsom verbeurt van € 250,-- per kind per dag, met een maximum van € 2.000,--;
bepaalt dat de man, met ingang van 1 januari 2010, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen aan de vrouw, telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van € 255,00 per kind per maand inclusief fiscaal voordeel moet betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Bosch en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 22 december 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking, voor zover hierin een eindbeslissing is opgenomen, in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.