ECLI:NL:RBGRO:2009:BK9422

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-206 WWB
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering medewerking aan arbeidsinschakelingstraject Springplank en gevolgen voor WWB-uitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, waarbij zijn WWB-uitkering werd verlaagd vanwege het niet meewerken aan het traject Springplank. Eiser ontving tot en met 13 mei 2007 een WWB-uitkering, maar werd op 26 juni 2007 uit de GBA uitgeschreven. Na een aantal afgewezen aanvragen voor bijzondere bijstand, werd hem op 12 september 2008 een WWB-uitkering toegekend, met arbeidsverplichtingen. Eiser weigerde echter deel te nemen aan het traject Springplank, dat gericht was op arbeidsinschakeling, en dit leidde tot een verlaging van zijn uitkering. Het college verklaarde zijn bezwaar tegen eerdere besluiten ongegrond, wat eiser aanvocht.

De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen beoordeeld. Eiser stelde dat deelname aan het traject niet in zijn belang was en dat de maatregelen onterecht waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat eiser niet voldeed aan zijn verplichtingen op grond van de WWB, omdat hij niet meewerkte aan de aangeboden voorziening. De rechtbank concludeerde dat de gedraging van eiser als een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen moest worden gekwalificeerd, wat leidde tot de verlaging van zijn uitkering. De rechtbank volgde de redenering van het college dat het traject Springplank niet als dwangarbeid kon worden gekwalificeerd, en dat de maatregelen in overeenstemming waren met de wetgeving.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, en benadrukte dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep konden instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 09/206 WWB
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te Groningen, eiser,
gemachtigde: mr. R. van Asperen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 januari 2009 (verzonden op
23 januari 2009). In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 9 oktober 2008 en van 31 oktober 2008, waarbij hem maatregelen zijn opgelegd, omdat hij niet aan de arbeidsverplichtingen voldoet, ongegrond verklaard.
2. Zitting
Het geschil is -gevoegd met AWB09/262 WWB- behandeld op de zitting van
20 augustus 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S.T. Dieters. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.A. Jalving.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en standpunten
Eiser heeft tot en met 13 mei 2007 een WWB-uitkering van verweerder ontvangen.
Op 26 juni 2007 is eiser uit de GBA uitgeschreven (land waarheen vertrokken: onbekend).
Daarna heeft hij een aantal keer aanvragen om bijzondere bijstand ingediend.
Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen, omdat eiser niet is ingeschreven in de gemeente Groningen.
Bij besluit van 12 september 2008 heeft verweerder eiser met ingang van 15 augustus 2008 een WWB-uitkering, met een toeslag van 12% van het minimumloon, toegekend.
Aan eiser zijn de arbeidsverplichtingen opgelegd. Eiser maakt sinds 11 september 2008 met toestemming van verweerder gebruik van het adres van zijn gemachtigde als postadres.
Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft verweerder de WWB-uitkering van eiser met ingang van 1 oktober 2008 gedurende één maand met 50% verlaagd, omdat eiser zich zonder nadere kennisgeving op 6 oktober 2008 niet heeft gemeld bij DSW voor het traject Springplank.
Verweerder heeft eiser vervolgens opgeroepen om op 31 oktober 2008 op de
Dienst SOZAWE van verweerder (hierna: de Dienst) te verschijnen. Verzoeker is op de afspraak verschenen.
Medewerkers van Team@Work van de Dienst hebben eiser wederom in de gelegenheid gesteld om te gaan deelnemen aan het traject Springplank. Eiser heeft dat geweigerd.
Verweerder heeft eiser bij besluit van 31 oktober 2008 meegedeeld dat zijn WWB-uitkering wordt verlaagd, omdat hij nog steeds niet wil meewerken aan een door de Dienst aangewezen voorziening ten behoeve van zijn arbeidsinschakeling. Aangezien eiser zich binnen twaalf maanden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een gedraging die in strijd is met zijn verplichtingen, wordt de bijstand op grond van artikel
8 Maatregelenverordening Wet werk en bijstand (hierna: Maatregelenverordening) met ingang van 1 november 2008 met 100% gedurende één maand verlaagd.
Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaarschriften ingediend.
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft verweerder de bezwaren -in overeenstemming met het advies van de Commissie voor bezwaarschriften sociale zaken en werk- ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat eiser weigert deel te nemen aan het project Springplank. Eiser werkt niet mee aan een door verweerder aangewezen voorziening ten behoeve van de arbeidsinschakeling (artikel 9, vierde lid, Maatregelenverordening).
De uitkering is daarom verlaagd met 50% gedurende één maand. Met betrekking tot het besluit van 31 oktober 2008 heeft verweerder nog overwogen dat eiser zich eerder schuldig heeft gemaakt aan een gedraging die in strijd is met zijn verplichtingen. Besloten is de uitkering met 100% gedurende één maand te verlagen (artikel 8 Maatregelenverordening).
Eiser heeft in beroep gesteld dat er geen op de persoon gericht belang is om aan het traject Springplank mee te werken. Hij heeft een BZ-aanvraag ingediend en hij is aangewezen op arbeid als zelfstandige. Voor zover er geen BZ-aanvraag meer is, heeft eiser deze niet zelf ingetrokken. Voorts is de reden van het doorsturen naar het project niet om werknemersvaardigheden op te doen, maar omdat er in het verleden fraude is gepleegd en omdat hij een postadres heeft. Eiser is geen "geval" voor Springplank. Het traject Springplank is gebaseerd op het "work-first" systeem en is in strijd met de Grondwet en internationale verdragen. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 oktober 2008, LJN: BF7284. De maatregelen zijn daarom niet terecht opgelegd.
3.2. Regelgeving
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, WWB, voor zover hier van belang, is de belanghebbende, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid aanhef en onder b, WWB is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, WWB verlaagt het college overeenkomstig de verordening de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging kan worden afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, Maatregelenverordening wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid, Maatregelenverordening ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.
Ingevolge artikel 9, aanhef, vierde lid, Maatregelenverordening wordt het niet gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b van de wet, waaronder begrepen sociale activering, aangemerkt als een gedraging van de vierde categorie.
Ingevolge artikel 10, aanhef, eerste lid, onder d, Maatregelenverordening wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, de maatregel vastgesteld op vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen van de vierde categorie.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Maatregelenverordening wordt de duur van de maatregel verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging of een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie.
3.3. Overwegingen
Eiser heeft zich verzet tegen het opleggen van de maatregel en heeft zich daarbij als meest verstrekkende verweer beroepen op strijd met internationale bepalingen die -kort gezegd- het verrichten van dwangarbeid verbieden.
Met betrekking tot de vraag of het traject bij Springplank als verplichte arbeid in bovenvermelde zin moet worden beschouwd overweegt de rechtbank als volgt. In het verweerschrift is door verweerder toegelicht dat het project Springplank niet valt binnen het zogeheten “Work First-systeem”. Springplank is volgens verweerder een regulier traject waar iedere klant naar toe geleid kan worden, voor zover diegene reeds langere tijd is aangewezen op de bijstand en diegene heeft aangetoond in staat te zijn arbeid te verrichten. Met het traject wordt beoogd de deelnemer binnen drie maanden naar betaald werk toe te geleiden. De deelnemer kan daartoe ondermeer gebruik maken van internet
(bijvoorbeeld: werkplein.nl ) ondersteuning krijgen bij het reageren op vacatures, gebruik maken van contacten die de DSW met werkgevers heeft en kan tijdens Springplank zonodig worden verwezen naar een deeltraject voor het opdoen van betaalde vaardigheden of een traject bij een werkgever. Op die momenten dat de deelnemer van Springplank zich niet bezig houdt met het vinden van werk, wordt diegene geacht eenvoudige routinematige werkzaamheden te verrichten.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de werkzaamheden die in het kader van dat traject worden verricht ongeschoolde arbeid van zeer eenvoudige aard zijn. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank -zoals ook is overwogen door de rechtbank Arnhem in de zaak waar eiser zich op heeft beroepen- in zijn algemeenheid echter nog niet mee dat er sprake is van dwangarbeid of verplichte arbeid in de zin van artikel 4, tweede lid, EVRM en artikel 8 IVBPR. Daarvoor moeten de werkzaamheden, volgens de uitspraak waar eiser een beroep op doet, zodanig disproportioneel zijn of zodanig excessief zijn, dat er sprake is van schending van een verdragverplichting.
Nu het accent in casu ligt op het vinden van werk en niet het verrichten van het werk zelf, heeft eiser, in het licht van de hiervoor genoemde doelstelling en invulling van het project, alsmede tegen het licht van de toetssteen die door de rechtbank Arnhem is aangelegd en waar eiser een beroep op doet, niet voldoende onderbouwd dat de werkzaamheden zodanig disproportioneel zijn of een zodanige of excessieve belasting vormden dat om die reden sprake zou zijn van verplichte arbeid in de zin van de hier bedoelde verdragsbepalingen. Daaraan doet niet af dat deelname aan het traject niet als vrijwillig kan worden gezien nu weigering daarvan gebruik te maken leidt tot een verlaging van de bijstand bij wege van maatregel. Immers, bijstand is, zoals hiervoor is overwogen, een sociaal vangnet waarbij een zo snel mogelijke terugkeer naar de arbeidsmarkt voorop staat. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van de WWB ligt het primaat bij arbeidsinschakeling en niet bij inkomensondersteuning. De rechtbank volgt eiser derhalve niet in zijn stelling dat de maatregel niet kan worden opgelegd wegens strijd met genoemde bepalingen in het EVRM en het IVBPR.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft het in casu een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid, WWB. Doel is het verkrijgen van regulier werk en Springplank is bedoeld voor werklozen die al langer zijn aangewezen op een bijstandsuitkering maar blijkbaar niet op eigen kracht in staat zijn inkomen uit loondienst te verkrijgen. De rechtbank is van oordeel dat gezien het feit dat eiser al geruime tijd niet in staat blijkt om arbeid in loondienst te verrichten, verweerder eiser in redelijkheid voor Springplank heeft kunnen oproepen.
Blijkens de rapportage van de Dienst van 9 oktober 2008 heeft eiser tijdens het op
2 oktober 2008 gehouden gesprek in het kader van deelname aan het traject Springplank aangegeven dat hij geen medewerking aan het traject wil verlenen.
Vervolgens heeft eiser niet op de oproep om op 9 oktober 2008 voor het traject bij DSW te verschijnen, gereageerd. Verweerder heeft toen het besluit van 9 oktober 2008 genomen.
De Dienst heeft eiser vervolgens opgeroepen om op 31 oktober 2008 op de Dienst te verschijnen. Eiser verschijnt op de afspraak. Eiser heeft toen te kennen gegeven dat hij op een afspraak met de Afdeling Zelfstandigen wacht en niet wil deelnemen aan het traject. Verweerder heeft daarop het besluit van 31 oktober 2008 genomen.
Hieruit blijkt dat eiser geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen om medewerking te verlenen aan het traject Springplank. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedraging van eiser door verweerder terecht is gekwalificeerd als het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. Eiser heeft daarom niet voldaan aan de op grond van artikel 9, eerste lid, WWB op hem rustende plicht tot arbeidsinschakeling. Deze gedraging behoort tot de vierde categorie van artikel
9, vierde lid, Maatregelenverordening. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en
onder d, Maatregelenverordening wordt in dat geval de bijstand gedurende één maand verlaagd met 50%.
Gelet op het feit dat aan eiser eerder, te weten bij besluit van 9 oktober 2008, een maatregel is opgelegd van 50% voor de duur van één maand, is het percentage van de op te leggen maatregel terecht met toepassing van artikel 8, eerste lid, Maatregelenverordening verdubbeld.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van eiser verweerder aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel
18, eerste lid, WWB en artikel 2, tweede lid, Maatregelenverordening het percentage van de verlaging lager vast te stellen of de duur van de verlaging te bekorten.
De aangevoerde omstandigheid dat eiser op een afspraak van de Afdeling Zelfstandigen wacht, dan wel is aangewezen voor werkzaamheden als zelfstandige, wat daarvan ook zij, leidt niet tot verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank wijst er in dit verband op dat zolang eiser niet in aanmerking is gekomen voor een voorbereidingsperiode als bedoeld in
artikel 2 Bbz dan wel in aanmerking is gekomen voor een Bbz-uitkering, hij in principe aan zijn arbeidsverplichtingen op grond van de WWB moet voldoen.
Voorts zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen dringende redenen aanwezig, om van een verlaging af te zien.
Het beroep van eiser moet daarom ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen reden.
4. Beslissing
De rechtbank,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling en in het openbaar door haar uitgesproken op
21 december 2009 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier.
w.g. de griffier
w.g. de rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.