RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670281-09 (promis)
datum uitspraak: 24 december 2009
raadsman: mr. H.H.M. van Dijk
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende aan [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 december 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
op of omstreeks 11 februari 2009
in de gemeente Groningen
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker
met oplegger), daarmede rijdende over de weg de W.A. Scholtenstraat en toen
gekomen op of ter hoogte van de kruising of splitsing van die W.A.
Scholtenstraat en de weg(en) de Oostersingel en/of de Antonius Deusinglaan
en/of de Bloemsingel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
met genoemde trekker met oplegger,
welke trekker met oplegger aan de rechterzijde was voorzien van
- een trottoirspiegel die te ver naar voren was afgesteld waardoor een
gezichtsveld van deze spiegel zichtbaar werd dat te ver voor het voertuig
lag en/of die zo was afgesteld dat een groot gedeelte van de rechterzijde
van het voertuig in deze spiegel zichtbaar was en/of waardoor het gezichts-
veld van deze spiegel smaller werd en/of een dode hoek werd gecreëerd,
althans niet correct was afgesteld en/of niet het voor die spiegel vereiste
gezichtsveld had, en/of
- een rechterbuitenspiegel die te hoog was afgesteld waardoor het begin van
het gezichtsveld van deze spiegel op grondniveau te ver naast de oplegger
van het voertuig begon, althans niet correct was afgesteld en/of niet het
voor die spiegel vereiste gezichtsveld had, en/of
- een rechter breedtespiegel die te hoog was afgesteld waardoor het begin
van het gezichtsveld op grondniveau te ver naast de oplegger begon en/of die
te ver was ingedraaid in de richting van het voertuig waardoor teveel van de
rechterzijde van het voertuig zichtbaar was en/of waardoor de breedte van
het gezichtsveld van deze spiegel (ernstig) werd versmald en/of een dode
hoek werd gecreëerd, althans niet correct was afgesteld en/of niet het voor
die spiegel vereiste gezichtsveld had, en/of
- een dodehoekspiegel waarvan het gezichtsveld binnen het voertuig lag en/of
die geen zicht buiten het voertuig verschafte, althans die niet correct was
afgesteld en/of niet het voor die spiegel vereiste gezichtsveld had,
en/of waardoor verdachte hetgeen zich naast of direct voor zijn motorrijtuig
(trekker met oplegger) afspeelde niet geheel kon overzien,
gezien verdachtes rijrichting, naar rechts af te slaan en een zich (rechts)
naast en/of (rechts) voor verdachte bevindende fietsster niet voor te laten
gaan en/of geen vrije doorgang te verlenen, tengevolge waarvan een botsing
en/of aan- en/of overrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde
motorrijtuig en die fietsster en/of haar fiets,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
op of omstreeks 11 februari 2009
in de gemeente Groningen
als bestuurder van een voertuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de
weg, de W.A. Scholtenstraat en toen gekomen op of ter hoogte van de kruising
of splitsing van die W.A. Scholtenstraat en de weg(en) de Oostersingel en/of
de Antonius Deusinglaan en/of de Bloemsingel, met genoemde trekker met
oplegger,
welke trekker met oplegger aan de rechterzijde was voorzien van
- een trottoirspiegel die te ver naar voren was afgesteld waardoor een
gezichtsveld van deze spiegel zichtbaar werd dat te ver voor het voertuig
lag en/of die zo was afgesteld dat een groot gedeelte van de rechterzijde
van het voertuig in deze spiegel zichtbaar was en/of waardoor het gezichts-
veld van deze spiegel smaller werd en/of een dode hoek werd gecreëerd,
althans niet correct was afgesteld en/of niet het voor die spiegel vereiste
gezichtsveld had, en/of
- een rechterbuitenspiegel die te hoog was afgesteld waardoor het begin van
het gezichtsveld van deze spiegel op grondniveau te ver naast de oplegger
van het voertuig begon, althans niet correct was afgesteld en/of niet het
voor die spiegel vereiste gezichtsveld had, en/of
- een rechter breedtespiegel die te hoog was afgesteld waardoor het begin
van het gezichtsveld op grondniveau te ver naast de oplegger begon en/of die
te ver was ingedraaid in de richting van het voertuig waardoor teveel van de
rechterzijde van het voertuig zichtbaar was en/of waardoor de breedte van
het gezichtsveld van deze spiegel (ernstig) werd versmald en/of een dode
hoek werd gecreëerd, althans niet correct was afgesteld en/of niet het voor
die spiegel vereiste gezichtsveld had, en/of
- een dodehoekspiegel waarvan het gezichtsveld binnen het voertuig lag en/of
die geen zicht buiten het voertuig verschafte, althans die niet correct was
afgesteld en/of niet het voor die spiegel vereiste gezichtsveld had,
en/of waardoor verdachte hetgeen zich naast of direct voor zijn voertuig
(trekker met oplegger) afspeelde niet geheel kon overzien,
gezien verdachtes rijrichting, naar rechts is afgeslagen en een zich (rechts)
naast en/of (rechts) voor verdachte bevindende fietsster niet voor heeft laten
gaan en/of geen vrije doorgang heeft verleend, tengevolge waarvan een botsing
en/of aan- en/of overrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde
voertuig en die fietsster en/of haar fiets
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van de Verkeersongevalsanalyse en de daarbij behorende foto’s en spiegelzichten, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, aangezien het enkele feit dat de spiegels van de vrachtauto van verdachte niet goed stonden afgesteld, nog geen schuld in zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken. Op 11 februari 2009, omstreeks 12.25 uur, reed verdachte in een trekker met oplegger door de W.A. Scholtenstraat in het centrum van Groningen. Gekomen bij de kruising van deze straat met de Oostersingel, Bloemsingel en Antonius Deusinglaan, stopte verdachte voor een rood verkeerslicht. Voor de trekker stond een fietser te wachten. Verdachte wilde rechts afslaan naar de Oostersingel en deed zijn rechterrichtingaanwijzer aan. Toen het verkeerslicht op groen sprong, keek verdachte in zijn rechterbuitenspiegel en rechterbreedtespiegel. Verdachte wachtte tot de voor hem staande fietser de kruising was opgereden en reed stapvoets de kruising op.[1] Verdachte reed met de trekker een stukje rechtdoor de kruising op om zo de bocht naar rechts te kunnen maken. Op het moment dat verdachte rechts afsloeg, kwam [slachtoffer] op de fiets de kruising oprijden vanuit de W.A. Scholtenstraat. Zij wilde rechtdoor fietsen. Op de kruising kreeg [slachtoffer] geen voorrang van verdachte. Zij probeerde naar rechts uit te wijken voor de trekker, maar dit lukte haar niet. [slachtoffer] botste met haar fiets tegen de rechtervoorzijde van de trekker. Zij kwam ten val op het wegdek voor de trekker, waarna verdachte met de trekker over haar heen reed.[2], [3] [slachtoffer] is ter plaatse overleden aan hersenletsel.[4] Verdachte heeft bij vertrek op de dag van het ongeval, om ongeveer drie uur ’s ochtends, de spiegels van de trekker – inclusief de trottoirspiegel aan de rechterzijde – niet afgesteld.[5] Uit onderzoek van de Verkeersongevalsanalyse is gebleken dat de trekker ten tijde van het ongeval niet voldeed aan de in artikel 2.9.15 van de Regeling permanente eisen gestelde eisen. De trottoirspiegel van de trekker was niet correct afgesteld en had niet het voor die spiegel vereiste gezichtsveld.[6]
Voor het vaststellen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. De rechtbank overweegt in dat kader het volgende.
Uit onderzoek is gebleken dat de trottoirspiegel aan de rechterzijde van de trekker waarin verdachte reed niet correct stond afgesteld. Uit de toelichting bij tekening 4, opgenomen in de bijlage spiegelzichten bij het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, is op te maken dat deze spiegel bij een correcte afstelling zicht biedt op hetgeen zich aan de rechterzijde vlak voor en vlak naast de cabine van de trekker afspeelt. Uit het fotoblad behorende bij het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse is op te maken dat het slachtoffer met haar fiets aan de rechtervoorzijde van de cabine in botsing is gekomen met de trekker. Zij moet derhalve vlak voor de botsing zichtbaar zijn geweest in de trottoirspiegel, als deze correct afgesteld had gestaan. Dat was echter niet het geval. Doordat de trottoirspiegel niet correct stond afgesteld werd het zichtveld verkleind, zoals op te maken valt uit tekening 2, opgenomen in de bijlage spiegelzichten. Indien verdachte vlak voor het inzetten van de bocht naar rechts in de trottoirspiegel heeft gekeken, hetgeen hij zich niet kan herinneren, dan heeft hij het slachtoffer in die spiegel dus niet kunnen zien doordat deze verkeerd stond afgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het als professioneel vrachtwagenchauffeur niet-afstellen van de spiegels voor vertrek, het vervolgens gaan rijden in een trekker met oplegger waarvan de trottoirspiegel zodanig staat afgesteld, dat hetgeen zich naast of direct voor de cabine afspeelt in verminderde mate is te overzien, en het met die trekker naar rechts afslaan en het daarbij geen voorrang verlenen aan een fietser, schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 februari 2009 in de gemeente Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg de W.A. Scholtenstraat en toen gekomen op de kruising van die W.A. Scholtenstraat en de wegen de Oostersingel en de Antonius Deusinglaan en de Bloemsingel, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend met genoemde trekker met oplegger, welke trekker met oplegger aan de rechterzijde was voorzien van een trottoirspiegel die niet correct was afgesteld en niet het voor die spiegel vereiste gezichtsveld had, waardoor verdachte hetgeen zich naast of direct voor zijn motorrijtuig (trekker met oplegger) afspeelde niet geheel kon overzien, gezien verdachtes rijrichting, naar rechts af te slaan en een zich rechts
naast en/of rechts voor verdachte bevindende fietsster niet voor te laten gaan en geen vrije doorgang te verlenen, tengevolge waarvan een botsing en aan- en overrijding is ontstaan tussen het door verdachte bestuurde motorrijtuig en die fietsster en haar fiets, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], werd gedood.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen mocht achten, gepleit voor oplegging van een taakstraf en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 1 december 2009, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 november 2009, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, door in een trekker met oplegger te rijden waarvan de trottoirspiegel niet correct stond afgesteld, met deze trekker rechts af te slaan en daarbij aan een fietser, genaamd [slachtoffer], geen voorrang te verlenen. Deze fietser is vervolgens in aanrijding gekomen met de door verdachte bestuurde trekker met oplegger, waarna zij werd overreden.
Als gevolg van dit ongeval is [slachtoffer] overleden. Dit heeft onbeschrijflijk leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer. De vader van het slachtoffer heeft ter terechtzitting een slachtofferverklaring voorgelezen, waaruit blijkt dat hij en zijn echtgenote van het overlijden van hun dochter erg veel verdriet hebben gehad en nog elke dag hebben.
De rechtbank is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid is van iedere verkeersdeelnemer om zijn spiegels zodanig af te stellen dat hij een optimaal zicht heeft op hetgeen zich om hem heen afspeelt. Voor een professionele chauffeur zoals verdachte geldt dit des te meer, nu juist hij, mede door de beroepsopleiding die hij heeft gevolgd, zich ervan bewust dient te zijn welke gevaren het grote en zware voertuig dat hij bestuurt in het (stads)verkeer voor andere weggebruikers, in het bijzonder fietsers, kan vormen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet de moeite heeft genomen om de trottoirspiegel op zijn voertuig, die er juist is om ongelukken als het onderhavige te helpen voorkomen, op de correcte wijze af te stellen. Zo dit ten tijde van zijn vertrek in de daarvoor aanwezige ruimte bij zijn werkgever niet mogelijk was vanwege het feit dat het toen nog donker was, had hij dit op een later moment moeten doen.
De rechtbank heeft gelet op het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport. Hieruit blijkt dat verdachte zich realiseert dat hij een groot verdriet heeft teweeggebracht bij de nabestaanden van het slachtoffer en hier nog regelmatig bij stilstaat. Het ongeval heeft ook op verdachte een grote impact gehad. Hij heeft nog regelmatig flashbacks en nachtmerries en rijdt met angst. Verdachte heeft naar aanleiding van het ongeval zijn rijgedrag veranderd: hij controleert nu alles aan zijn vrachtwagen voor het wegrijden.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van na te melden duur passend en geboden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een rijontzegging moet worden opgelegd. Gelet op hetgeen naar voren is gekomen uit het reclasseringsrapport en om te voorkomen dat verdachte zijn baan als vrachtwagenchauffeur zal kwijtraken, zal de rechtbank deze ontzegging geheel voorwaardelijk opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland;
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
18 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mrs. G. Eelsing en
K.K. Lindenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2009.
--------------------------------------------------------------------------------
[1] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 februari 2009, opgenomen in dossier nr. 2009014422 d.d. 11 juni 2009, inhoudende de verklaring van verdachte.
[2] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 februari 2009, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1].
[3] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 februari 2009, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2].
[4] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 25 maart 2009, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten.
[5] De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd.
[6] Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 22 april 2009, nr. 11.02.2009.12.45.5016, inhoudende het relaas van verbalisanten.