RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18-630326-09
datum uitspraak: 21 december 2009
raadsvrouw: mr. M.R.M. Schaap
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 1981,
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 september 2009 en 7 december 2009.
Aan verdachte is, na nadere omschrijving als bedoeld in artikel 314a Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
(nadat de/het onder feit 2. ten laste gelegde feit(en) had(den) plaats gevonden en verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen het aan de [straat] staand café [plaats delict] (wederom) was binnengegaan) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een man, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen, althans eenmaal, met een of meer messen en/of schroevendraaiers en/of andere scherpe en/of puntige voorwerpen in de borst en/of de romp en/of de/een be(e)n(en) en/of het hoofd en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of geprikt en/of gesneden, althans geraakt, en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen,
- en/of die [slachtoffer] een of meer kopstoten tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam gegeven,
tengevolge van welk een en/of ander voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 289 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht subsidiair art, 287 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
hij in of omstreeks de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
(nadat de/het onder feit 2. ten laste gelegde feit(en) had(den) plaats gevonden en verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen het aan de [straat] staand café [plaats delict] (wederom) was binnengegaan) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, (te weten
- tien scherprandige huidperforaties met onderhuidse bloeduitstortingen aan de rug, romp links en het linkerbeen, en/of
- een of meer streepvormige scherprandige sneden in de huid tot net in de weke delen zonder perforaties in/aan de rechter knieholte, het linker onderbeen en/of het behaarde hoofd, en/of
- huidverkleuringen door bloeduitstortingen over vrijwel het gehele lichaam, en/of
- klieving van de top over een deel van de linker kamer (achterwand) van het hart over een lengte van 6 centimeter en over de gehele breedte van de hartspier, en/of
- perforatie van de linkerlong onderkwab, en/of
- volledige overdwarse klieving van de zevende rib links zijwaarts in het benig deel)
heeft toegebracht, door deze tezamen en in vereniging met een of meer van verdachtes mededaders, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen, althans eenmaal, met een of meer messen en/of schroevendraaiers en/of andere scherpe en/of puntige voorwerpen in de borst en/of de romp en/of de/een be(e)n(en) en/of het hoofd en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te prikken en/of te snijden, althans te raken, en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan, en/of
- die Jan [slachtoffer] een of meer kopstoten tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te geven,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 303 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 303 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht subsidiair artikel 302 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 302 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
hij in of omstreeks de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
(nadat de/het onder feit 2. ten laste gelegde feit(en) had(den) plaats gevonden en verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen het aan de [straat] staand café [plaats delict] (wederom) was binnengegaan) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen, althans eenmaal, met een of meer messen en/of schroevendraaiers en/of andere scherpe en/of puntige voorwerpen in de borst en/of de romp en/of de/een be(e)n(en) en/of het hoofd en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, althans geraakt, en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, en/of
- die Jan [slachtoffer] een of meer kopstoten tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam heeft gegeven,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 301 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 301 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht subsidiair artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 300 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
(nadat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die nacht voor de eerste maal het aan of nabij de [straat] staand café [plaats delict] betraden) met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het aan of nabij de [straat] staand café [plaats delict], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan, schoppen, trappen en/of schoppen van die [slachtoffer];
(artikel 141 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
hij in of omstreeks de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
(nadat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die nacht voor de eerste maal het aan of nabij de [straat] staand café [plaats delict] betraden), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat met betrekking tot het schoenspooronderzoek nuttige opsporingsactiviteiten achterwege zijn gebleven, zoals het onderzoek naar schoenzolen van medeverdachten en getuigen die aanwezig waren in het café. Hierdoor is het onderzoek onherstelbaar onvolledig en onjuist geweest, zodat sprake is van strijd met artikel 6 EVRM en verdachte ernstig in zijn verdedigingsbelang is geschaad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat bij de door hem gehanteerde bewijsconstructie geen gebruik is gemaakt van enig bewijsmiddel dat is gerelateerd aan mogelijke verwonding door een schoen, waarvan mogelijk een afdruk op het gezicht van het slachtoffer zou zijn te vinden. Aldus is er geen sprake van schending van het verdedigingsbelang.
De rechtbank overweegt dat wanneer al wordt aangenomen dat hier sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering volgens vaste rechtspraak van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake kan zijn in
uitzonderlijke gevallen, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dat hier van een dergelijk uitzonderlijk geval sprake zou zijn is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele manier aannemelijk geworden, zodat het verweer wordt verworpen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en dat het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de verklaringen van getuigen en van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken. Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging moet ondubbelzinnig vaststaan dat verdachte het opzet had op het in vereniging plegen van openlijk geweld, in die zin dat hij aan de geweldsexplosie een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dit bewijs is, aldus de raadsvrouw, niet te leveren vanwege de onderling tegenstrijdige verklaringen van getuigen, terwijl de enkele aanwezigheid van een groep niet voldoende is.
De rechtbank leidt uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af.
In de nacht van 19 op 20 juni 2009 heeft [slachtoffer] zich per taxi naar café [plaats delict] aan de [straat] te Groningen begeven, waar hij omstreeks 23.20 uur aankwam.
Nadat [slachtoffer] in café [plaats delict] was gearriveerd, kwamen ook de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] ter plaatse. Volgens [verdachte] zal dat “zeker een half uur tot drie kwartier voor die steekpartij” zijn geweest. Verder heeft [verdachte] verklaard net voor hij [plaats delict] in ging met zijn vrouw te hebben gebeld en uit de in het dossier op genomen telefoongegevens blijkt dat dat om 00.11 uur was. Getuige [getuige 4] schat dat het rond 00.00 uur was. [getuige 4] heeft verder verklaard dat alles heel normaal verliep, totdat de jongens ontdekten dat in het dartgedeelte van het café een andere jongen aanwezig was. Toen “sloegen de stoppen om”. Hij zag de jongens naar achteren rennen en hoorde vervolgens geschreeuw boven de muziek uit. Getuige [getuige 2] verklaart hierover dat er volk binnenkwam en achterin de dartruimte van de kroeg ruzie maakte. Eén van hen kent hij als [verdachte] en hij verklaart dat die hem heeft verteld dat hij of iemand anders flipte van een andere gast in de kroeg.
De barman, getuige [getuige 1], heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat nadat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] waren binnengekomen er eerst nog niets aan de hand was. Dat werd anders toen ze [slachtoffer] zagen zitten. Toen kwam het tot een woordenwisseling en een handgemeen. [getuige 1] verklaart verder dat hij heeft geprobeerd de boel rustig te krijgen en dat hij [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 3] eruit heeft gestuurd.
[Verdachte] heeft verklaard dat er een minuut of vijf na hun binnenkomst een vechtpartij ontstond waarbij [medeverdachte 1] en [slachtoffer] in gevecht waren. Nadat hij [medeverdachte 1] uit die vechtpartij had getrokken, hoorde hij van [medeverdachte 1] dat die vocht met [slachtoffer], waarna hij naar [slachtoffer] is gegaan. Naar eigen zeggen raakte hij in gevecht. Er werd over en weer werd geslagen en opeens kreeg hij een klap met een barkruk. Eerder had [verdachte] al verklaard na die klap wild om zich heen te zijn gaan slaan en schoppen. Vervolgens is hij door barman [getuige 1] naar buiten gestuurd en is hij daadwerkelijk naar buiten gegaan. Naar eigen zeggen is hij na een minuut of tien weer naar binnen gegaan en heeft daar met [slachtoffer] gesproken. Dat gesprek emotioneerde [verdachte] zodanig dat hij naar buiten is gegaan en graspollen uit de grond is gaan trekken. Voorbijgangers hebben later aan de politie verklaard omstreeks 00.45 uur een verwarde jongen te hebben gezien die graspollen uit de grond rukte.
[Medeverdachte 3] heeft ontkend iets met de vechtpartij te maken te hebben gehad, maar heeft het café naar eigen zeggen wel verlaten toen ze er door barman [getuige 1] uit werden gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de hand van het voorgaande vast te stellen dat er op 20 juni 2009 na 00.00 uur, maar ruim voor 00.45 uur een openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden in café [plaats delict], waarbij in elk geval [medeverdachte 1] en [verdachte] in gevecht zijn geweest met [slachtoffer].
De rechtbank acht dan ook de onder 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging bewezen. Daarbij passeert de rechtbank het door de raadsvrouw gevoerde verweer. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zelf de confrontatie is gaan zoeken en dat hij, ook naar eigen zeggen, in gevecht raakte. Het lijdt naar het oordeel van de rechtbank geen enkele twijfel dat verdachtes optreden is te duiden als het plegen van openlijk geweld.
Na deze geweldpleging zijn verdachten naar buiten gegaan. Volgens getuige [getuige 5] was [medeverdachte 1] opgefokt en zat hij te schelden van “die klootzak dit en die klootzak dat”. Verder is gebleken dat [medeverdachte 1] om 00.31 uur zijn vader, [medeverdachte 2], heeft gebeld en dat laatstgenoemde om 00.43 uur terug belde. Volgens [medeverdachte 3] was [medeverdachte 1] toen al gewond aan zijn hoofd en aan zijn hand en hij hoorde [medeverdachte 1] met een andere bezoeker van café [plaats delict], genaamd [betrokkene], over een mes praten. Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij de dag erop [betrokkene] tegenkwam en dat die vertelde zijn mes te zoeken omdat hij dit in de put had gegooid. Op 21 juni 2009 had de politie, naar aanleiding van een op diezelfde dag afgeluisterd telefoongesprek, een mes gevonden in een put nabij café [plaats delict]. Bij onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat op dit mes celmateriaal aanwezig was dat hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van [slachtoffer].
[Verdachte] heeft verklaard dat toen hij buiten stond, hij [medeverdachte 2] café [plaats delict] zag binnengaan. Dit was voordat hij zijn vrouw aan de telefoon had. Blijkens de in het dossier opgenomen printgegevens was hij vanaf 00.48 uur ruim vier minuten met haar in gesprek.
Getuige [getuige 7] bevond zich op dat moment in café [plaats delict]. Hij heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zag binnenstormen. Hij verklaart te hebben gezien dat [medeverdachte 1] stekende bewegingen maakte naar [slachtoffer] en dat hij vergeefs heeft geprobeerd de arm van [medeverdachte 1] vast te houden. Over [medeverdachte 2] zegt hij dat hij hem gewelddadig bezig zag met [slachtoffer]; hij zag hem slaan. Barman [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op [slachtoffer] afstormden. Ze raakten in gevecht en hij zag hen slaan en schoppen. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [medeverdachte 2] binnenkwam en [slachtoffer] beet pakte. Er ontstond een worsteling. [medeverdachte 2] hield [slachtoffer] met een armklem vast. [slachtoffer] kon geen kant op en uit het niets kwam vervolgens [medeverdachte 1]. Hij begon steekbewegingen te maken. [medeverdachte 2] hield [slachtoffer] nog steeds vast en [medeverdachte 1] bleef maar doorsteken. Ze schreeuwde dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] moesten ophouden. Daarna lag [slachtoffer] op de grond en gaf [medeverdachte 2] kopstoten aan [slachtoffer].
[verdachte] heeft verklaard dat toen hij weer binnenkwam, hij [getuige 3] hoorde schreeuwen dat [medeverdachte 2] moest ophouden. Hij zag vervolgens dat [medeverdachte 2] met een knie op [slachtoffer] zat en [slachtoffer] in het gezicht sloeg.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij naar de wc wilde gaan en dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] achter hem aan liepen. [medeverdachte 2] deed net of hij zich aan [slachtoffer] wilde voorstellen, maar sloeg hem vervolgens gelijk in het gezicht. Er ontstond een knokpartij. [medeverdachte 3] verklaart verder dat [medeverdachte 2] [slachtoffer] in een houdgreep had, dat [slachtoffer] een mes in zijn hand had, dat [medeverdachte 2] en [slachtoffer] op de grond terecht kwamen, dat [medeverdachte 2] kopstoten gaf aan [slachtoffer] en dat [medeverdachte 3] zelf heeft geprobeerd het mes weg te schoppen. [medeverdachte 3] denkt dat hij daarbij mogelijk twee keer het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt. Verder heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij getuige [getuige 7] heeft gezien. Hij zag hem toen hij [medeverdachte 1] van [slachtoffer] aftrok. Hij zag dat [getuige 7] probeerde [medeverdachte 1] tegen te houden, maar hij zag niet dat [medeverdachte 1] toen nog stak.
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] weliswaar anders over de toedracht heeft verklaard, maar ook dat hij heeft toegegeven op [slachtoffer] te hebben ingestoken.
[medeverdachte 2] ten slotte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft vastgepakt en omgedraaid en dat [slachtoffer] daarbij is komen te vallen. Op de jas van [slachtoffer] is bloed aangetroffen en onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat het zeer waarschijnlijk is dat een deel van dat bloed van [medeverdachte 2] afkomstig is.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte bij de fatale confrontatie betrokken is geweest. Getuigen verklaren daar niet over, terwijl vaststaat dat verdachte vanaf 00.48 uur ruim vier minuten met zijn echtgenote aan de telefoon is geweest. Uit de stukken blijkt dat de eerste melding van de steekpartij om 00.53 uur is gedaan. Een en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de fatale confrontatie. Verdachte zal daarom van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te Groningen,
(nadat verdachte en verdachtes mededader die nacht voor de eerste maal het aan de [straat] staand café [plaats delict] betraden) met een ander, in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het aan de [straat] staand café [plaats delict], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan, schoppen en/of trappen van die [slachtoffer];
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden aanwezig zijn die dat uitsluiten.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is (subsidiair) aangevoerd dat verdachte handelde uit noodweer toen hij werd geslagen door [betrokkene] en met een barkruk tegen zijn hoofd werd geraakt.
De rechtbank verwijst naar de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. Daaruit blijkt dat verdachte zich bewust in een confrontatie heeft begeven. Daarbij is hij naar eigen zeggen gaan slaan en nadat hij een barkruk tegen het hoofd kreeg wild om zich heen gaan slaan en schoppen. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank beslist niet worden gesproken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen verdediging geboden was. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de voorlopige hechtenis tot de dag van de uitspraak, met aftrek.
Standpunt van de verdediging
Er zijn met betrekking tot de strafoplegging geen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ingenomen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft wild om zich heen geslagen en geschopt bij gelegenheid van een door hem zelf gezochte confrontatie waarbij meerdere personen waren betrokken. Hij heeft dit feit gepleegd in een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten café [plaats delict] in Groningen.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit (hennepteelt), zoals dat door verdachte is erkend.
Voor dergelijke feiten is oplegging van een gevangenisstraf van korte duur in beginsel passend.
De rechtbank rekent de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging verdachte echter extra zwaar aan. Verdachte wordt weliswaar vrijgesproken van de later gevolgde moord of doodslag, maar het is voor de rechtbank wel duidelijk dat verdachte met zijn optreden heeft bijgedragen aan de sfeer waarin de uiteindelijke fatale confrontatie heeft kunnen plaatsvinden. Om die reden vindt de rechtbank het passend verdachte een langere straf op te leggen dan zij normaal oplegt voor openlijke geweldpleging en hennepteelt.
Alles overwegende acht de rechtbank de straf als door de officier van justitie geëist, passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 2 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDRIEENTACHTIG DAGEN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, P.H.M. Smeets en L.W. Janssen, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2009.