ECLI:NL:RBGRO:2009:BK6965

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
630388-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten in witwaszaak door gebrek aan bewijs van misdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 17 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie verdachten die beschuldigd werden van witwassen. De verdachten waren ervan beschuldigd in de periode van 21 december 2001 tot en met 30 september 2007 grote geldbedragen, in totaal ongeveer € 105.352,51, te hebben verworven, voorhanden te hebben gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wisten dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijven. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachten wisten dat het geld uit misdrijven afkomstig was, onderbouwd door een proces-verbaal van verdachte transacties. Dit proces-verbaal toonde aan dat de verdachten regelmatig grote bedragen overmaakten naar rekeningen op de Nederlandse Antillen zonder dat er een legale economische verklaring voor deze transacties was.

De verdediging betoogde echter dat er geen concreet bewijs was dat het geld daadwerkelijk uit misdrijven afkomstig was. De raadsman van de verdachten stelde dat de aanknopingspunten die door de officier van justitie werden aangedragen, onvoldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de aanknopingspunten van algemene aard waren en niet voldoende bewijs boden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. Er was geen onderzoek gedaan naar de achtergrond van de personen die de geldbedragen hadden verstrekt, en er waren geen concrete gegevens die de relatie tussen de geldbedragen en eventuele delicten bevestigden.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat het niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachten schuldig waren aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank sprak de verdachten vrij van alle beschuldigingen en bepaalde dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1785,- aan de verdachten moest worden teruggegeven. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2009.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630366-09 (promis)
datum uitspraak: 17 december 2009
op tegenspraak (raadsman gemachtigd)
raadsman: mr. A.A. Reah
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats & -datum],
wonende te [woonplaats.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2009.
Tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2001 tot en met 18 maart 2002
en/of in de periode van 7 maart 2005 tot en met 30 september 2007,
in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente
Rotterdam en/of in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,
(telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft hij, toen en daar op verschillende tijdstippen (telkens) een of meer
voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen - tot een totaal van ongeveer
105.352,51 euro -, althans een of meer geldbedragen, verworven, voorhanden
gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerpen, te
weten een of meer geldbedragen - tot een totaal van ongeveer 105.352,51 euro
-, althans een of meer geldbedragen, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat
bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig misdrijf;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2001 tot en met 18 maart 2002
en/of in de periode van 7 maart 2005 tot en met 30 september 2007,
in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente
Rotterdam en/of in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer voorwerpen, te weten een of
meer geldbedragen - tot een totaal van ongeveer 105.352,51 euro -, althans een
of meer geldbedragen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft
overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerpen, te weten een
of meer geldbedragen - tot een totaal van ongeveer 105.352,51 euro -, althans
een of meer geldbedragen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat
bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2001 tot en met 18 maart 2002
en/of in de periode van 7 maart 2005 tot en met 30 september 2007,
in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente
Rotterdam en/of in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer voorwerpen, te weten een of
meer geldbedragen - tot een totaal van ongeveer 105.352,51 euro -, althans een
of meer geldbedragen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen
en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl
hij (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij verwijst daartoe naar het proces-verbaal inzake verdachte transacties, waarin onder meer is geconstateerd dat verdachte voor een bedrag van
€ 105.352,51 aan verdachte transacties heeft verricht. Verdachte heeft regelmatig voor een persoon genaamd [betrokkene 1] en een persoon genaamd [betrokkene 2] grote bedragen overgemaakt naar rekeningen van onbekende personen op de Nederlandse Antillen. De transacties vonden soms meerdere keren op een dag plaats. De grens, zoals vastgesteld in de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties, werd niet overschreden. Verdachte ontving voor elke transactie een beloning van € 50, -. In het proces-verbaal zijn voldoende aanknopingspunten aanwezig voor het vermoeden dat het geld afkomstig was uit misdrijven. Verdachte heeft geen vragen gesteld over de herkomst van het geld omdat hij dat niet wilde weten. De officier van justitie is van mening dat kan worden bewezen dat verdachte wist dat het geld afkomstig was uit misdrijf. Verdachte had feitelijke zeggenschap over de geldbedragen nu hij deze onder zich had en de geldbedragen via money-transfers overmaakte naar andere rekeningen.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsman betoogd dat voor een veroordeling van het tenlastegelegde vereist is dat bewezen wordt dat het geld afkomstig is uit misdrijven. Uit het dossier kan niet concreet worden afgeleid dat het geld afkomstig is uit misdrijven. Er is geen sprake van een gronddelict. Verder wordt in het dossier vermeld dat verdachte zich in het verleden heeft beziggehouden met de handel in drugs. De in het dossier genoemde vermoedens worden derhalve niet bevestigd door andere omstandigheden.
De raadsman betoogt voorts dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake was van opzet. Verdachte had geen wetenschap of vermoeden dat het geld afkomstig zou kunnen zijn uit misdrijven. Ook heeft verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaard. Verdachte heeft zich niet gerealiseerd dat hij vragen had moeten stellen over de herkomst van de geldbedragen.
Verdachte had een naïeve houding waar echter niet uit kan worden afgeleid dat er sprake was van grove dan wel aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Verdachte had verder geen zeggenschap over de geldbedragen.
Verdachte dient op grond van het voorgaande te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Beoordeling
Ter beoordeling aan de rechtbank ligt voor de vraag of verdachte schuldig is aan witwassen doordat hij geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, dan wel daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Voor een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit, in welke variant dan ook, moet bewezen worden dat het voorwerp in kwestie (in dit geval het geld dat werd overgemaakt) uit misdrijf afkomstig is. Het misdrijf behoeft niet nader te worden aangeduid of omschreven; volstaan kan worden met de vermelding dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. Daarvan moet uit de bewijsmiddelen blijken.
Volgens vaste jurisprudentie is niet vereist dat kan worden bewezen door wie, wanneer en waar dat misdrijf is gepleegd. Eveneens volgens vaste jurisprudentie kan soms uit een feit van algemene bekendheid worden afgeleid dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is. In deze zaak is een omschrijving opgenomen van een aantal verdachte omstandigheden die een aanknopingspunt zouden bieden voor het vermoeden dat de door verdachte overgemaakte geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Die aanknopingspunten zijn de volgende:
- er is geen legale economische verklaring voor het wisselen cq versturen van grote
geldbedragen via money-transfers;
- de transacties staan niet in verhouding tot de inkomsten;
- er is geen economische activiteit van verdachte bekend in het land waarmee transacties werden verricht;
- het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in diverse valuta;
- medeverdachte [medeverdachte 2] onderhoudt vermoedelijk contacten met verdachte en gebleken is dat verdachte in verband kan worden gebracht met het plegen van misdrijven (waaronder de Opiumwet) en verdachte transacties;
- verdachte kan in verband worden gebracht met het plegen van misdrijven;
- het verrichten van vele money-transfers vanuit Nederland naar verschillende personen in het Caribische gebied gaat dikwijls gepaard met de smokkel van cocaïne van het Caribische gebied naar Nederland;
- er is veelvuldig gebruik gemaakt van money-transfers terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dit aanmerkelijk duurder is dan girale transacties;
- het was kennelijk de bedoeling om de meldgrens te ontduiken.
Wat er ook zij van de opsomming van bovengenoemde aanknopingspunten, naar het oordeel van de rechtbank leveren die aanknopingspunten geen wettig bewijs op grond waarvan kan worden afgeleid dat de desbetreffende geldbedragen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig waren als bedoeld in artikel 420bis lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht. Die aanknopingspunten, die hoogstens een vermoeden opleveren dat het geld uit enig misdrijf afkomstig zou zijn, zijn immers van algemene aard en worden in het strafdossier op geen enkele wijze bevestigd door concrete gegevens over mogelijke misdrijven. Er is geen enkel onderzoek ingesteld naar de achtergrond van [betrokkene 1 en betrokkene 2], de door verdachte en medeverdachten genoemde verstrekkers van de geldbedragen, terwijl in de verklaringen die door de verdachten bij de politie zijn afgelegd, aanwijzingen worden gegeven over de identiteit van de verstrekkers. Ook overigens kan uit het dossier op geen enkele wijze iets worden afgeleid over de relatie tussen de geldbedragen en delicten.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair, subsidiair dan wel meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Verbeurdverklaring
Verdachte is vrijgesproken van het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vordering van de officier van justitie om het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 1785,- verbeurd te verklaren wordt afgewezen en dat het geld dient te worden teruggegeven aan verdachte.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomene af.
Bepaalt dat het beslag aan verdachte dient te worden teruggegeven, te weten:
een geldbedrag van € 1785,- (één duizend zevenhonderd en vijf en tachtig euro).
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. S. Tempel, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en L.W. Janssen in tegenwoordigheid van mr. T.J. de Wind, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 december 2009.