RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 400659 CV EXPL 09-4222
Vonnis d.d. 9 september 2009
A.,
wonende te Vianen,
eiser, hierna A. te noemen,
gemachtigde mr. P.W. Bakkum, advocaat te Zierikzee,
de Informatie Beheer Groep,
gevestigd te Groningen,
gedaagde, hierna te noemen de IBG,
gemachtigde H.A. Bos, gerechtsdeurwaarder te Groningen.
A. is bij dagvaarding in verzet gekomen tegen een door de IBG tegen hem uitgevaardigd dwangbevel.
De IBG heeft de vordering weersproken.
Partijen hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd.
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1. Blijkens een onderwijskaart voor het studiejaar 2006-2007 was A. dat studiejaar ingeschreven bij een onderwijsinstelling in de zin van de Les- en cursusgeldwet (Lcw). Op deze onderwijskaart is verklaard dat het wettelijk verschuldigde lesgeld zal worden betaald aan de IBG.
1.2. A. heeft met betrekking tot het studiejaar 2006-2007 bij de IBG een verzoek om buiteninvorderingstelling van het lesgeld ingediend. Op 22 november 2006 heeft de IBG A. bericht dat zij om het verzoek te kunnen beoordelen over een W-document (een verblijfsdocument) dient te beschikken. Bij beslissing van 6 december 2006 heeft de IBG het verzoek afgewezen, omdat A. een dergelijk document op dat moment niet in zijn bezit had, zoals namens A. op 1 december 2006 aan de IBG was bericht. Op 5 januari 2007 heeft A. daartegen een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is op 12 maart 2007 ongegrond verklaard. A. is daartegen niet in beroep gekomen.
1.3. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft op 4 januari 2007 besloten om A., die als asielzoeker tot Nederland was toegelaten, met terugwerkende kracht in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning over de periode 2 oktober 2001 tot 2 oktober 2006. Nadien is een vergunning aangevraagd voor voortgezet verblijf.
1.4. De IBG heeft met betrekking tot het lesgeld op 23 oktober 2006 een accept-girokaart aan A. verzonden, gevolgd door een herinnering op 27 november 2006 en een drietal aanmaning op 2 januari 2007, 9 december 2008 en 14 januari 2009.
1.5. Omdat van A. geen betaling van het lesgeld werd ontvangen heeft de IBG op 9 februari 2009 een dwangbevel uitgevaardigd, dat op 25 februari 2009 aan hem is betekend. Tegen dit dwangbevel heeft A. verzet gedaan.
2. Omdat de IND het bij de feiten genoemde besluit pas op 4 januari 2007 heeft genomen, was hij in 2006 niet in staat om bij zijn verzoek om buiteninvorderingstelling van het lesgeld voor het schooljaar 2006-2007 een W-document te overleggen. Wel staat vast dat hij tijdens bedoeld schooljaar legaal in Nederland verbleef. Het dwangbevel is daarom als onredelijk en onrechtmatig aan te merken.
3. De IBG is van mening dat zij terecht tot invordering van het lesgeld is overgegaan.
4. A. is tijdig in verzet gekomen.
5. Artikel 3 lid 1 Les- en cursusgeldwet bepaalt dat, indien onderwijs is gevolgd, lesgeld dient te worden betaald indien een leerling vóór de aanvang van het betreffende cursusjaar de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Lid 2 van dat artikel bepaalt dat het lesgeld verschuldigd is door de leerling zelf dan wel, indien de leerling de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en minderjarig is, door zijn wettelijk vertegenwoordiger. Niet in geschil is dat A. in het studiejaar 2006-2007 meerderjarig was en daadwerkelijk onderwijs heeft gevolgd, zodat hij in beginsel lesgeldplichtig is.
6. In de artikelen 5, 6 en 7 van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 is limitatief bepaald in welke gevallen geen lesgeld verschuldigd is, het lesgeld wordt verminderd en het lesgeld wordt terugbetaald. Niet gesteld of gebleken is dat één of meer van de daarin genoemde gevallen zich hier voordoen.
7. Gesteld noch gebleken is dat A. het lesgeld reeds (gedeeltelijk) had voldaan op het moment dat het dwangbevel werd uitgevaardigd.
8. Op 5 januari 2007 is namens A. bezwaar aangetekend tegen het afwijzende besluit van de IBG op het verzoek tot buiteninvorderingstelling van het lesgeld. Een dag eerder (4 januari 2007) had de IND het besluit genomen tot afgifte van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. Uit de stukken blijkt dat (de gemachtigde van) A. kort daarna van dat besluit op de hoogte is gesteld. De IBG heeft pas op 12 maart 2007 op het bezwaarschrift van A. beslist. Wanneer de IBG van het besluit van de IND op de hoogte was gesteld (middels een aanvullend bezwaarschrift), had zij dit gegeven bij haar beslissing kunnen betrekken. Gesteld noch gebleken is dat dit door of namens A. is gedaan. Eventueel had A. dit verzuim nog kunnen proberen te herstellen door dit te vermelden in een beroepschrift tegen de voor hem negatief uitpakkende beslissing op zijn bezwaar. A. heeft echter geen beroep ingesteld.
9. Omdat A. hetgeen hij thans aanvoert met betrekking tot het verzoek tot buiteninvorderingstelling had kunnen (moeten) aanvoeren in de bezwaarprocedure en eventueel in een beroepsprocedure en hij dat heeft nagelaten, kan hij zich daar naar het oordeel van de kantonrechter in deze verzetsprocedure niet meer met vrucht op beroepen. Wanneer dat wel mogelijk zou zijn, zou deze verzetszaak namelijk een verkapte beroepsprocedure zijn. Het hoeft geen betoog dat een verzetsprocedure zich daarvoor niet leent.
10. Gezien het voorgaande zal het verzet ongegrond worden verklaard, waarbij A., als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten zal worden veroordeeld.
verklaart het verzet ongegrond;
veroordeelt A. in de kosten van het geding, aan de zijde van de IBG tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 150,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter en op 9 september 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.