RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670240-09 (promis)
datum uitspraak: 7 december 2009
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
wonende aan [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 november 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 juni 2009 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer1] en [slachtoffer2],
beiden in hun hoedanigheid als agent van Regiopolitie Groningen, van
het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet met een door haar, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, althans
verhoogde, snelheid is ingereden of afgereden op voornoemde agenten, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 14 juni 2009, in de gemeente Groningen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer1]
en/of een persoon genaamd [slachtoffer2], beide personen in hun
hoedanigheid als agent van Regiopolitie Groningen,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
door haar, verdachte, bestuurde personenauto met hoge, althans verhoogde,
snelheid is ingereden of afgereden op voornoemde agent(en), terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 14 juni 2009, in de gemeente Groningen, [slachtoffer1] en
[slachtoffer2], beiden in hun hoedanigheid als agent van Regiopolitie
Groningen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door
haar bestuurde personenauto met hoge, althans verhoogde, snelheid ingereden of
afgereden op voornoemde agenten;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 14 juni 2009, in de gemeente Groningen als bestuurder van
een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
de Radesingel, met hoge, althans verhoogde, snelheid is ingereden en/of
afgereden op een persoon genaamd [slachtoffer1] en/of een persoon genaamd
[slachtoffer2], beiden in hun hoedanigheid als agent van Regiopolitie
Groningen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de verklaringen van de getuigen [getuige1], [getuige2] en [getuige3].
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewijsvraag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 juni 2009 opgenomen op pagina 67-73 van dossier nr. 2009065824 d.d. 2 juli 2009, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven
Op 14 juni 2009 reed ik in de auto op de Radesingel in Groningen. Ik was dronken en ik had geen rijbewijs.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juni 2009, opgenomen op pagina 38-39 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige1], zakelijk weergegeven
Op 14 juni 2009 zat ik in Groningen in de auto, een blauwe Volkswagen Polo, bij [verdachte]. [verdachte] reed en ik zat er naast. Toen wij in het centrum reden, begon [verdachte] met haar koplampen te seinen. Ik zag toen politieagenten en zei dat tegen [verdachte]. Ik herkende ze aan hun gele jassen. Ik zei dat tegen [verdachte]. Eén van de agenten scheen met een zaklamp in onze richting. Ik merkte dat [verdachte] meer gas gaf en dat de auto begon te versnellen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat ik me moest vasthouden. Ik had het idee dat het toen ook erg hard ging. [verdachte] kon op dat moment alleen maar rechtdoor richting de politieagenten.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juni 2009, opgenomen op pagina 49-52 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven
Wij, verbalisanten [slachtoffer1] en [slachtoffer2], beiden hoofdagent van Regiopolitie Groningen, bevonden ons op 14 juni 2009 om 01.31 uur op de Radesingel te Groningen. Wij waren in uniform gekleed en droegen daarbij een opvallend fluorescerende gele jas met retroreflectiemateriaal erop. Het was droog weer en er waren geen weersomstandigheden die het zicht nadelig beïnvloedden. Wij zagen een donkere personenauto rijden zonder verlichting. Wij liepen naar de rijbaan. Wij zagen dat de auto met een snelheid van tussen de 30 en 40 kilometer per uur reed. Toen de auto ons op ongeveer 100 meter was genaderd, gaven wij de bestuurder een stopteken met de linkerarm omhoog gestrekt en de hand omhoog gestoken. Wij hadden tevens een zaklamp in onze rechterhand waarmee wij een aantal maal knipperden. Wij zagen dat er een aantal maal geseind werd met de koplampen en het grootlicht. Wij hoorden dat de auto hard versnelde doordat het toerental van de motor verhoogde. Op het moment dat de auto ons erg dicht was genaderd zijn wij uit de rijlijn van het voertuig gesprongen. Indien wij langer waren blijven staan, had de auto ons zeker geraakt. Wij zagen dat het een blauwe Volkswagen Polo betrof.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juni 2009, opgenomen op pagina 40-42 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige2], zakelijk weergegeven
Op 14 juni 2009 omstreeks 01.30 uur liep ik in Groningen nabij de Radesingel. Ik zag dat er twee politieagenten, gekleed in reflecterende jas, op de weg stonden. Ik zag dat er een auto aankwam en dat beide agenten een arm naar voren hadden gericht en met hun hand op en neer gaande bewegingen maakten. Ik zag dat de auto niet ver bij de agenten vandaan was. Ik zag dat de auto zijn snelheid verhoogde. Ik hoorde dat de auto meer toeren ging maken, de auto ging accelereren. Ik zag dat de politieagenten aan de kant moesten springen om niet door de auto te worden aangereden.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juni 2009, opgenomen op pagina 44-46 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige3], zakelijk weergegeven
Op 14 juni 2009 omstreeks 01.30 uur liep ik in Groningen op de Radesingel. Ik hoorde dat er een auto aankwam en dat deze hoog in de toeren reed. Ik zag dat er twee politieagenten op de weg stonden. Ik zag dat de auto steeds dichterbij de agenten kwam. Ik zag toen dat de agenten aan de kant sprongen. Ik zag dat de auto met dezelfde snelheid doorreed. Als de politieagenten niet aan de kant waren gesprongen, waren ze overreden door de auto. Het was een zwarte of blauwe auto.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken. Op 14 juni 2009, omstreeks één uur ’s nachts, is verdachte in de auto van haar moeder gaan rijden door het centrum van Groningen. Verdachte had kort daarvoor alcoholische drank genuttigd. Naast haar in de auto zat [getuige1]. De koplampen van de auto waren gedoofd. Toen verdachte op de Radesingel reed, trok zij de aandacht van twee politieagenten, [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. Deze agenten stapten, gekleed in uniform en fluorescerende jassen, de weg op, gaven met hun hand een stopteken en knipperden met een zaklamp in de richting van verdachte. Verdachte reed op dat moment met de auto richting de agenten. [getuige1] heeft toen tegen verdachte gezegd dat ze politieagenten zag staan. Hierop heeft verdachte geknipperd met het grootlicht van de auto en tegen [getuige1] gezegd dat ze zich moest vasthouden. Verdachte heeft extra gas gegeven en is op de agenten afgereden. Toen verdachte hen zeer dicht was genaderd, sprongen de agenten opzij om niet door de auto van verdachte te worden geraakt. Verdachte reed door zonder de auto te stoppen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat de agenten op de weg stonden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte, door haar snelheid te verhogen toen zij de agenten [slachtoffer1] en [slachtoffer2] dicht was genaderd, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat deze agenten bij een botsing met de door haar bestuurde auto zouden komen te overlijden. Derhalve was het opzet van verdachte in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van deze agenten gericht. Dat de kans zich niet heeft gerealiseerd, is uitsluitend het gevolg van het handelen van de agenten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 14 juni 2009 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] en [slachtoffer2], beiden in hun hoedanigheid als agent van Regiopolitie Groningen, van het leven te beroven, met dat opzet met een door haar, verdachte, bestuurde personenauto met verhoogde snelheid is afgereden op voornoemde agenten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt een ambulant traject bij de AFPN, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor een lagere werkstraf dan door de officier van justitie gevorderd. Voorts heeft de raadsman verzocht de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen geheel voorwaardelijk op te leggen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande haar persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 17 augustus 2009, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 juni 2009 alsmede de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, nadat de agenten [slachtoffer1] en [slachtoffer2] haar een stopteken hadden gegeven, met haar auto op deze agenten afgereden en heeft extra gas gegeven toen zij hen dicht genaderd was. Door op tijd weg te springen wisten [slachtoffer1] en [slachtoffer2] te voorkomen dat zij door verdachte zouden worden aangereden. Door aldus te handelen heeft verdachte het leven van deze agenten bewust ernstig in gevaar gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, dat in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft bij de strafoplegging echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport blijkt dat verdachte is geschrokken van haar gedrag en hier inzicht in lijkt te hebben. Ter terechtzitting heeft verdachte spijt betuigd van haar handelen. Voorts is ter terechtzitting gebleken dat verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de daaraan verbonden voorwaarden. Zij is in behandeling bij de AFPN en is gemotiveerd om daarmee door te gaan. Voor verdachte was het gebeuren daarnaast aanleiding een andere koers te gaan varen in haar leven. Zij woont weer bij haar ouders, gaat weer naar school, loopt stage en gebruikt geen alcohol meer.
Bij de rechtbank bestaat de overtuiging dat het door verdachte gepleegde strafbare feit gezien moet worden als een eenmalig incident, mede ingegeven door verdachtes jeugdige leeftijd en haar impulsiviteit. Het inrijden op de agenten beschouwt de rechtbank niet als een doordachte, doelbewuste actie, maar als een paniekreactie van verdachte, die – rijdend zonder rijbewijs en onder invloed van alcohol – bang was door de politie gepakt te worden. De kans op recidive acht de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, klein.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, enerzijds om te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan een bijzondere voorwaarde te verbinden, inhoudende dat verdachte zich gedurende de op twee jaren te bepalen proeftijd dient te gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften te geven door Reclassering Nederland. Deze aanwijzingen en voorschriften kunnen mede inhouden dat verdachte meewerkt aan een ambulante behandeling bij de AFPN of een soortgelijke instelling.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Verdachte is niet in het bezit van een rijbewijs en het is onzeker of verdachte in de nabije toekomst haar rijbewijs zal behalen. Het opleggen van een ontzegging, waarvan de tenuitvoerlegging op dit moment onzeker is, en mogelijk pas na jaren zal plaatsvinden, acht de rechtbank in dit geval niet passend en geboden, ook niet in voorwaardelijke vorm.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer1], domicilie kiezende te Groningen, met een vordering van € 500,-.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, subsidiair dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 350,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde strafbare feit en de impact die dit feit heeft gehad op het slachtoffer, komt het gevorderde bedrag van € 500,- de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal de vordering derhalve in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer2], domicilie kiezende te Groningen, met een vordering van € 500,-.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, subsidiair dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 350,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op de aard van het bewezen verklaarde strafbare feit en de impact die dit feit heeft gehad op het slachtoffer, komt het gevorderde bedrag van € 500,- de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal de vordering derhalve in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag;
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. De rechtbank draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden. De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen bij de AFPN of een soortgelijke instelling.
Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1], domicilie kiezende te Groningen, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer1], domicilie kiezende te Groningen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], domicilie kiezende te Groningen, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer2], domicilie kiezende te Groningen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mrs. P.H.M. Smeets en
K.K. Lindenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.W. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2009.