ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5275

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
30 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670502-08
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid bij uitgebreide verduistering in dienstbetrekking met werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 30 november 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan verduistering. De feiten vonden plaats tussen 1 januari 2004 en 12 oktober 2005, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte meermalen geld heeft verduisterd dat toebehoorde aan een aangever en twee besloten vennootschappen. De verdachte, die werkzaam was in de financiële administratie, heeft opzettelijk geld toegeëigend dat zij uit hoofde van haar functie onder zich had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte in die periode grote bedragen hebben overgemaakt van de rekeningen van de vennootschappen naar hun eigen rekeningen, waarbij de verdachte ook privé-uitgaven heeft gedaan van deze gelden.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zou worden vrijgesproken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij zich de bedragen wederrechtelijk had toegeëigend. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste feiten, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan het subsidiaire feit van medeplichtigheid aan verduistering. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de rol van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met een vervangende hechtenis van 120 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is bepaald dat de verdachte zich gedurende 4 maanden onder elektronisch toezicht moet stellen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet eenvoudig genoeg was voor behandeling in het strafproces. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670502-08
datum uitspraak: 30 november 2009
op tegenspraak
raadsman: mr. M.C. van Linde
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 november 2009.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 oktober 2005
te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, meermalen, opzettelijk geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele toebehoorde(n) aan [aangever] en/of de besloten vennootschappen [BV 1] en [BV 2], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte en/of
haar mededader(s) uit hoofde van haar/hun persoonlijke dienstbetrekking
van/als medewerker van de financiële administratie en/of bestuurder en/of
directeur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den),
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
onder meer:
- 23 februari 2004, 2.500,- euro
van [BV 2] via SNS-bankrekening 87.34.69.658 t.n.v. [verdachte],
- 24 februari 2004, 2.500,- euro
- 5 november 2004, 4.000,- euro,
- 1 november 2007, 7.000,- euro,
van [BV 2] via girorekening 980914 t.n.v. [verdachte],
- 02 november 2004, 5.000,- euro
- 05 november 2004, 10.000,- euro
- 26 november 2004, 4.000,- euro
- 22 april 2005, 14.875,- euro
van [BV 2] via Friesland-bankrekening 29.93.18.060 t.n.v.
[medeverdachte] en/of [verdachte],
- 12 november 2004, 3.000,- euro,
- 15 november 2004, 18.000,- euro,
- 17 november 2004, 10.000,- euro,
- 22 november 2004, 8.000,- euro,
- 25 november 2004, 40.000,- euro,
- 26 november 2004, 5.000,- euro,
- 03 december 2004, 67.000,- euro,
- 28 februari 2005, 40.000 euro,
- 14 maart 2005, 26.000 euro,
- 23 maart 2005, 60.000 euro,
- 11 april 2005, 6.000,- euro
- 12 april 2005, 60.000,- euro
- 13 april 2005, 100.000,- euro
- 21 april 2005, 100.000,- euro
- 29 oktober 2007, 1.000,- euro,
- 01 november 2007, 7.000,- euro,
van [BV 2] via ABN/AMRO-bankrekening 52.01.08.574 t.n.v. . [BV op naam van verdachte],
- 22 februari 2005, 11.900,- euro
- 07 maart 2005, 11.900, euro
van [BV 1] via Friesland-bankrekening 2927.75.296 t.n.v. [BV op naam van medeverdachte];
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 12
oktober 2005 te Groningen, meermalen, opzettelijk geld, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [aangever] en/of de
besloten vennootschappen [BV 1]en [BV 2], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte
uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als medewerker van de
financiële administratie en/of bestuurder, in elk geval anders dan door
misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is
geweest en opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft door
- besloten vennootschap [BV op naam van verdachte] op te richten,
- [medeverdachte] toe te staan over de ABN/AMRO-bankrekening 52.01.08.574 en het geld
van [BV op naam van verdachte] te beschikken,
- geld over te boeken of door [medeverdachte] te laten boeken vanaf het
ABN/AMRO-bankrekening 52.01.08.574 van [BV op naam van verdachte] naar [BV op naam van medeverdachte], onder
meer 50.000,- euro op 27 mei 2005,
- (als medebestuurder van [BV 1]) op verzoek van [medeverdachte] stukken te
tekenen, zonder de inhoud van die stukken te lezen;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot 12 oktober 2005 te
Groningen, in elk geval in Nederland, op verschillende tijdstippen, meermalen,
(telkens) goederen, onder meer
- contant geld, in bedragen van 1.000 euro of meer,
- giraal geld, in bedragen van 10.000 euro of meer,
- een Porsche, een Jaguar, een Aston Martin en een Range Rover,
- elektronica,
- sieraden, zoals een ring van 20.900 Euro, gekocht bij Boutique Cartier te
Amsterdam en
- een zwembad met whirlpool,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij
ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld en die
goederen (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het
telkens (een) door misdrijf verkregen geld en goed(eren) betrof en
- uit de opbrengst van door misdrijf verkregen geld en/of goed voordeel heeft
getrokken, onder meer door te verblijven in het Hotel Ritz te Parijs en te
dineren bij restaurant De Pauw te Groningen;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 oktober 2005,
te Groningen, althans in Nederland, meermalen een voorwerp, onder meer:
- contant geld, in bedragen van 1.000 euro of meer,
- giraal geld, in bedragen van 10.000 euro of meer,
- auto's, zoals een Porsche, een Jaguar, een Aston Martin en een Range Rover,
- elektronica,
- sieraden, zoals een ring van 20.900 Euro, gekocht bij Boutique Cartier te
Amsterdam en
- een zwembad met whirlpool,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet,
althans meermalen van een voorwerp, onder meer:
- contant geld, in bedragen van 1.000 euro of meer,
- giraal geld, in bedragen van 10.000 euro of meer,
- auto's, zoals een Porsche, een Jaguar, een Aston Martin en een Range Rover,
- elektronica,
- sieraden, zoals een ring van 20.900 Euro, gekocht bij Boutique Cartier te
Amsterdam en
- een zwembad met whirlpool,
gebruik heeft gemaakt, ook door te verblijven in het Hotel Ritz te Parijs en
te dineren bij restaurant De Pauw te Groningen, terwijl zij wist, althans
redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende 4 maanden onder elektronisch toezicht zal stellen met inachtneming van hetgeen in de rapportage van de Reclassering Nederland d.d. 13 november 2009 is geadviseerd.
Vrijspraak
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat van de daar genoemde concrete bedragen onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte zich deze bedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is niet vast komen te staan dat verdachte het betreffende geld en de goederen voorhanden heeft gehad en/of dat deze zijn bekostigd met door misdrijf verkregen geld.
Verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat ten aanzien van feit 1 subsidiair de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat hetgeen verdachte wordt verweten onvoldoende feitelijk is omschreven, nu de onder 1 primair genoemde concrete bedragen niet in de subsidiaire tenlastelegging zijn herhaald.
De rechtbank is echter van oordeel dat voor verdachte duidelijk is waartegen zij zich heeft te verdedigen. De tenlastelegging is ten aanzien dit feit voldoende duidelijk en gespecificeerd en voldoet aan de eisen van art. 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank kan de raadsman niet volgen in zijn kennelijke stelling dat artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering eist dat primair tenlastegelegde feiten in het subsidiaire deel worden herhaald. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het verduisteren van gelden of op het daarbij behulpzaam zijn. Immers, de werkverdeling in het bedrijf was dusdanig geregeld dat verdachte administratieve werkzaamheden verrichtte en geen feitelijke bemoeienis had met leidinggevende taken en de financiële administratie. Deze taken werden verricht door [aangever] en [medeverdachte]. Zij vervulde feitelijk ook geen bestuurstaken. Als er al sprake is van strafbare feiten, dan is de situatie van verdachte te typeren als die van een slachtoffer van een “loverboy”. [medeverdachte], in wie verdachte een blind vertrouwen had, heeft haar overladen met cadeaus en mooie praatjes en haar ondertussen civielrechtelijk aansprakelijk gemaakt en haar opgescheept met een schuldenlast van meer dan een miljoen euro.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en [medeverdachte] in de tenlastegelegde periode in dienstbetrekking waren van de besloten vennootschappen [BV 1] en [BV 2]. Verder zijn er in die periode door [medeverdachte] veelvuldig grote bedragen overgemaakt van de rekeningen van de genoemde vennootschappen naar de rekeningen van [BV op naam van verdachte], waarvan verdachte enig aandeelhouder was, en [BV op naam van medeverdachte], waarvan [medeverdachte] enig aandeelhouder was. Van een groot deel van deze gelden zijn privé-uitgaven gedaan ten gunste van verdachte en haar toenmalige partner, [medeverdachte]. Slechts een deel van deze gelden is aangewend ten behoeve van [BV 1] en [BV 2].
Verdachte heeft [medeverdachte] toegestaan over de ABN/AMRO-bankrekening op naam van [BV op naam van verdachte] BV en het geld van [BV op naam van verdachte] BV te beschikken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op verzoek van [medeverdachte], die zij meende te kunnen vertrouwen, stukken heeft getekend zonder dat zij kennis van de inhoud van die stukken had genomen. Door niet te controleren en de stukken te onderzoeken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] de gelden verduisterde en zij daarbij behulpzaam is geweest. Dit geldt temeer nu er zoveel geld binnenkwam dat verdachte moest weten dat [medeverdachte] daar niet eerlijk aan kwam.
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] in de periode van 1 januari 2004 tot en met 12 oktober 2005 te Groningen, meermalen, opzettelijk geld, toebehoorde aan [aangever] en/of de besloten vennootschappen [BV 1]en [BV 2], en welk geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als medewerker van de financiële administratie anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door
- [medeverdachte] toe te staan over de ABN/AMRO-bankrekening 52.01.08.574 en het geld
van [BV op naam van verdachte] te beschikken,
- geld over te boeken of door [medeverdachte] te laten boeken vanaf de ABN/AMRO-bankrekening
52.01.08.574 van [BV op naam van verdachte] naar [BV op naam van medeverdachte],
- als medebestuurder van [BV 1] op verzoek van [medeverdachte] stukken te tekenen, zonder de inhoud van die stukken te lezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Medeplichtigheid bij verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande haar persoon opgemaakte reclasseringsrapportage en het uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Taakstraf en voorwaardelijke vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de omvang hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft gedurende bijna 22 maanden met haar partner [medeverdachte], op zeer royale voet geleefd van door verduistering in dienstverband verkregen gelden. De rechtbank rekent verdachte de feiten zwaar aan. Verdachte heeft verklaard zich niet medeplichtig aan deze verduisteringen te voelen, omdat [medeverdachte] haar zou hebben voorgelogen dat de zaken zo goed gingen, dat zij zich uitgaven konden permitteren die feitelijk niet bij hun inkomensniveau pasten. De rechtbank kan verdachte hierin niet volgen. Ze heeft als intelligente vrouw verantwoordelijkheid als bestuurster van betrokken BV’s op zich genomen, stukken getekend en een bankrekening beschikbaar gesteld. Vervolgens heeft ze langdurig en royaal geprofiteerd van de opbrengsten. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank niet aan dat verdachte zich zou kunnen of mogen verschuilen achter onwetendheid of naïviteit, nog daargelaten hoe geloofwaardig die onwetendheid en naïviteit zijn. Bij dergelijke feiten waarmee zoveel illegaal voordeel is gecreëerd acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden.
De verdachte is evenwel niet eerder voor het plegen van strafbare feiten veroordeeld, het betreffen oudere feiten en er heeft reeds een gerechtelijke procedure met betrekking tot de financiële afhandeling van het verduisterde geld plaatsgevonden.
Verder blijkt uit het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 13 november 2009, dat de woningen de werk- en leefomstandigheden van verdachte voldoen aan de criteria voor het toepassen van elektronisch toezicht.
De rechtbank zal daarom naast de oplegging van een werkstraf volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, maar dan wel met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende 4 maanden onder elektronisch toezicht zal stellen met inachtneming van hetgeen in de rapportage van de Reclassering Nederland te Groningen d.d. 13 november 2009 is geadviseerd.
Vordering van de benadeelde partij
Feit 1 subsidiair
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangever], wonende te [woonplaats aangever].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard, dat deze zich leent voor behandeling in dit strafproces.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14c, 14c, 14d, 22c, 22d, 48, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1 subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende 4 maanden onder elektronisch toezicht stellen met inachtneming van hetgeen in de rapportage van de Reclassering Nederland te Groningen d.d. 13 november 2009 is geadviseerd en van hetgeen op basis daarvan tussen de veroordeelde en de Reclassering Nederland daaromtrent zal worden overeengekomen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [aangever], wonende te [woonplaats aangever], in de vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, R.B.M. Keurentjes en K.R. Bosker, in tegenwoordigheid van W. Brandsma, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2009.