ECLI:NL:RBGRO:2009:BJ8506

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292643/06-3
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gevolgen van een maatschap en de aanbiedingsplicht in een pachtzaak

In deze zaak, behandeld door de Pachtkamer van de Rechtbank Groningen, is op 23 september 2009 een vonnis gewezen in een geschil tussen [eiser sub 2], de rechtsopvolger van [eiseres sub 1], en [gedaagde]. De zaak betreft de vraag of de verkoop van een deel van de met de gepachte grond samenhangende suikerreferentie grond oplevert voor ontbinding van de pachtovereenkomst. De pachtkamer oordeelt dat het restant van de basisreferentie rietsuiker groot genoeg is om nakoming aan het einde van de pachtovereenkomst mogelijk te maken. Daarnaast wordt de vraag behandeld of het aangaan van een maatschap door [gedaagde] met zijn echtgenote in strijd is met de verplichting om het gepachte persoonlijk te gebruiken, zoals vastgelegd in artikel 7:347 BW. De pachtkamer concludeert dat er geen strijd is met deze verplichting, aangezien niet is gesteld dat [gedaagde] niet meer de dagelijkse leiding over de exploitatie had.

De pachtkamer heeft ook behoefte aan nadere informatie over de oprichting van een andere maatschap door [gedaagde] en heeft een comparitie van partijen gelast. De pachtkamer benadrukt dat partijen in persoon moeten verschijnen om te onderzoeken of zij het op bepaalde punten met elkaar eens kunnen worden. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en partijen zijn opgedragen om relevante stukken tijdig in te dienen. Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechter-voorzitter en twee deskundige leden, en is openbaar gemaakt op 23 september 2009.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton, pachtkamer
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 292643 PW EXPL 06-3
Vonnis van 23 september 2009
inzake
[eiser sub 2],
wonende te Gevelsberg (Duitsland), rechtsopvolger van [eiseres sub 1], overleden, destijds wonende te Gaming (Oostenrijk),
eiser,
gemachtigde: mr. G.J. Niezink, advocaat te Groningen (Postbus 7015, 9701 JA),
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J. Veldhuis, advocaat te Leeuwarden (Postbus 17, 8900 AA).
PROCESGANG
1. Na de tussenvonnissen in deze zaak van 5 december 2007, 3 september 2008 en 14 januari 2009 heeft [eiser sub 2] een akte ter rolle genomen. [gedaagde] heeft gereageerd met een antwoord akte uitlating. Daarna is (opnieuw) vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
OVERWEGINGEN
De (verdere) beoordeling van het geschil
2. De pachtkamer stelt vast dat [eiser sub 2] te Gevelsberg (D) enig erfgenaam is van de op 13 oktober 2006 overleden [eiseres sub 1] en uitdrukkelijk in de plaats van zijn overleden moeder deze procedure (verder) wenst te voeren.
3. [eiser sub 2] heeft drie redenen aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd:
* [gedaagde] is een maatschap aangegaan, eerst met zijn echtgenote en daarna met [Q],
* [gedaagde] is zijn aanbiedingsplicht niet nagekomen, en,
* [gedaagde] heeft met de gepachte grond samenhangende suikerreferentie verkocht.
Van deze drie redenen is de laatstgenoemde naar het oordeel van de pachtkamer komen te vervallen. Vast staat dat [gedaagde] (nog) 67.376 kg basisreferentie polsuiker 2005 heeft. De pachtkamer vindt het niet nodig te beslissen of [gedaagde] bij het einde van de pachtovereenkomst op dit punt enige verplichting zal hebben. Voldoende is te constateren dat hij die verplichting wat betreft het bezit van suikerreferentie - zo nodig - zal kunnen nakomen.
4. De pachtkamer is van oordeel dat [gedaagde], door een maatschap aan te gaan met zijn echtgenote, artikel 7:347 BW (artikel 25 lid 1 PW oud) niet heeft geschonden. [eiser sub 2] heeft over die maatschap ook niet beweerd dat [gedaagde] daardoor niet langer het persoonlijk gebruik in de vorm van de dagelijkse leiding heeft gehad.
5. De pachtkamer wil over de inhoud en de gevolgen van de maatschap van [gedaagde] met [Q] en hun samenwerking, meer informatie. Daarvoor zal een comparitie van partijen worden gelast. Ten minste een week voorafgaand aan die zitting moet [gedaagde] in dat verband in ieder geval de definitieve maatschapsovereenkomst met [Q] in het geding brengen.
6. De pachtkamer is over de aanbiedingsplicht van oordeel dat [eiser sub 2] nog niet heeft gereageerd op de bij de conclusie van dupliek door [gedaagde] overgelegde brief van 29 november 2006 van H.J. Houtman RMT, werkzaam bij LTO Vastgoed te Drachten. Ten minste een week voorafgaand aan de zitting bedoeld in rechtsoverweging 5 dient [eiser sub 2] een schriftelijke reactie op dit punt aan zowel de pachtkamer als [gedaagde] te zenden. De zitting zal ook worden gebruikt om op dit onderdeel meer informatie te krijgen.
7. Omdat de comparitie van partijen ook bedoeld is om te bezien of partijen het met elkaar eens kunnen worden, wil de pachtkamer dat zij inderdaad in persoon verschijnen. [eiser sub 2] zal zonodig voor een tolk moeten zorgen. De pachtkamer kan uit een niet-verschijnen op de zitting voor die partij nadelige conclusies trekken.
8. Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.
B E S L I S S I N G
De pachtkamer:
gelast partijen in persoon, als zij dat willen met gemachtigden, te verschijnen voor de pachtkamer voor het verstrekken van nadere inlichtingen en om te onderzoeken of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden, op een in overleg met partijen vast te stellen datum, tijdstip en plaats;
gelast partijen de in de rechtsoverwegingen 5 en 6 bedoelde stukken te verzenden, tenminste een week voor de zitting;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 7 oktober 2009 te 11.00 uur; vóór of uiterlijk op die zitting kunnen beide partijen schriftelijk opgeven op welke dagen zij in de maand volgende op die rolzitting verhinderd zijn, voor welke opgave geen nader uitstel zal worden verleend; op deze zitting zal dan worden bepaald wanneer en waar de comparitie van partijen zal plaatsvinden; na dagbepaling zal geen uitstel meer worden verleend;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter-voorzitter, en H. Sinnema en P.F. Bentum, deskundige leden, en op 23 september 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: RTjT