ECLI:NL:RBGRO:2009:BJ3344

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
13 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-594 WWB
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en recht op bijstand volgens de WWB

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 13 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser zonder woon- of verblijfplaats en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 27 mei 2008, waarin het bezwaar tegen de terugvordering van bijstandsvoorschotten ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte tot terugvordering was overgegaan, omdat nog niet was vastgesteld dat er geen recht op bijstand bestond. De rechtbank baseerde haar oordeel op de artikelen 52, 81 en 58 van de Wet werk en bijstand (WWB), waarin staat dat de beslissing van verweerder omtrent de aanvraag van bijstand onherroepelijk moet zijn voordat tot terugvordering kan worden overgegaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de eiser had op 31 oktober 2007 een WWB-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag was bij besluit van 24 december 2007 buiten behandeling gesteld. Eiser ontving in de tussentijd voorschotten in de vorm van renteloze leningen, maar deze werden later teruggevorderd door verweerder. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering niet kon plaatsvinden zolang er nog geen definitieve beslissing was genomen over het recht op bijstand.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 39,00 aan hem moest worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van het recht op bijstand voordat tot terugvordering kan worden overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 08/594 WWB
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], zonder woon- of verblijfplaats, eiser,
gemachtigde: mr. R. van Asperen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 mei 2008.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van
6 februari 2008, waarbij de verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van renteloze voorschotten is teruggevorderd, ongegrond verklaard.
2. Zitting
Het geschil is -gevoegd met de zaak met het zaaknummer AWB 08/628- behandeld op de zitting van 31 maart 2009. Eiser is aldaar bij zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Mulder.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en standpunten
Verweerder heeft de WWB-uitkering van eiser met ingang van 14 mei 2007 beëindigd.
Eiser is op 26 juni 2007 uit de GBA uitgeschreven (land waarheen vertrokken: onbekend).
Eiser heeft op 31 oktober 2007 een WWB-uitkering aangevraagd. Hij heeft op
13 november 2007 verweerder om een voorschot verzocht. Deze aanvraag is bij besluit van 14 november 2007 afgewezen.
De voorzitter van gedeputeerde staten heeft op 7 december 2007 besloten verweerder op te dragen aan eiser algemene bijstand te verlenen. Eiser heeft op 7 december 2007 en op
28 december 2007 bedragen van € 662,00 aan algemene bijstand ontvangen in de vorm van een renteloze lening (artikel 52 WWB). Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat als straks blijkt dat eiser geen recht op bijstand heeft, het voorschot terug betaald moet worden.
Verweerder heeft bij besluit van 24 december 2007 de aanvraag om een WWB-uitkering van 31 oktober 2007 op grond van artikel 4:5 Awb buiten behandeling gesteld omdat eiser heeft geweigerd zich te laten inschrijven bij de afdeling Bevolking op het postadres aan de Schoolstraat 5 te Groningen. Tegen dit besluit heeft eiser op 28 december 2007 een bezwaarschrift ingediend.
Op 2 januari 2008 heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek op 21 januari 2008 afgewezen, waarbij de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld.
Bij besluit van 6 februari 2008 heeft verweerder besloten de voorschotten van totaal
€ 1.324,00 op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, onder d, WWB terug te vorderen.
Op 26 februari 2008 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van
6 februari 2008. Volgens eiser kan hij aanspraak kan maken op de gevraagde uitkering, zodat de voorschotten ten onrechte worden teruggevorderd.
Verweerder heeft op 3 maart 2008 het bezwaar tegen het besluit van 24 december 2007 tot buiten behandeling stellen van de aanvraag om een WWB-uitkering, ongegrond verklaard. Eiser is tegen die beslissing bij de rechtbank in beroep gegaan.
Verweerder heeft bij besluit van 27 mei 2008 -in overeenstemming met het advies van de commissie voor bezwaarschriften Sociale zaken en Werk- het bezwaar tegen de beslissing tot terugvordering van het voorschot ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat aan eiser in opdracht van de voorzitter van gedeputeerde staten over de maanden november en december 2007 op grond van artikel 52 WWB voorschotten van € 622,00 zijn verstrekt. Deze voorschotten konden niet worden verrekend met de bijstandsuitkering, omdat bij besluit van 24 december 2007 is besloten de aanvraag om bijstand van 31 oktober 2007 niet in behandeling te nemen en de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening heeft afgewezen.
De wettelijke grondslag voor de terugvordering van bijstand in de vorm van renteloze leningen is artikel 58, eerste lid, onder d, WWB. Er is geen reden om op grond van de beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand van de terugvordering af te zien.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 januari 2009 het beroep tegen het besluit van
3 maart 2008 -waarbij het bezwaar tegen het buiten behandeling stellen van aanvraag om een WWB-uitkering ongegrond is verklaard- gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2009 op 12 februari 2009 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en bepaald dat de aanvraag om een WWB-uitkering van 31 oktober 2007 moet worden afgewezen, in plaats van buiten behandeling te worden gesteld.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat eiser tegen het besluit op bezwaar van
12 februari 2009 beroep heeft ingesteld en dat dit beroep nog loopt.
Eiser heeft in beroep tegen het besluit van 27 mei 2008 -waarin zijn bewaarschrift tegen de terugvordering van de voorschotten ongegrond is verklaard- aangevoerd dat de voorschotten die in opdracht van de voorzitter van gedeputeerde staten zijn verstrekt, niet kunnen worden teruggevorderd nu er nog procedures lopen over het recht op bijstand.
3.2. Regelgeving
In artikel 52 WWB is het volgende bepaald.
1. Het college verleent uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing indien:
a. de belanghebbende de voor de vaststelling van het recht op algemene bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent;
b. bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op algemene bijstand bestaat.
2. De hoogte van het in het eerste lid bedoelde voorschot bedraagt in ieder geval 90% van de hoogte van de algemene bijstand, bedoeld in artikel 19, tweede lid.
3. Het college is bevoegd om bij wijze van voorschot bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening.
4. Indien bijstand wordt verleend over een periode waarover met toepassing van het eerste lid een voorschot is verleend, kan deze bijstand zonder machtiging van de belanghebbende worden verrekend met dit voorschot.
In artikel 58 WWB is het volgende bepaald.
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
In artikel 81 WWB is het volgende bepaald.
1. In geval het college geen of ontoereikend toepassing heeft gegeven aan artikel 52 kan de voorzitter van gedeputeerde staten, indien naar zijn oordeel de noodzaak tot onverwijlde bijstand aanwezig is, op verzoek van de belanghebbende besluiten dat het college algemene bijstand verleent.
2. De beslissing van de voorzitter van gedeputeerde staten vervalt, zodra de beslissing van het college inzake de verlening van algemene bijstand onherroepelijk is geworden dan wel de rechtbank op het beroep heeft beslist. De beslissing vervalt eveneens met ingang van de datum waarop een door de voorzieningenrechter van de rechtbank getroffen voorlopige voorziening in werking treedt.
3. De in het eerste lid bedoelde bijstand wordt bij wijze van voorschot verleend in de vorm van een renteloze geldlening.
3.3. Overwegingen
Vast staat dat verweerder, in opdracht van de voorzitter van het gedeputeerde staten, eiser over de maanden november en december 2007 een voorschot heeft toegekend van telkens
€ 622,00.
De bevoegdheid om algemene bijstand bij wijze van voorschot te verstrekken berust bij het college van burgemeester en wethouders en is geregeld in artikel 52 WWB. De bevoegdheid van de voorzitter van gedeputeerde staten om het college op te dragen onverwijlde bijstand te verlenen is geregeld in artikel 81 WWB. In de Memorie van Toelichting bij artikel 81 WWB staat vermeld dat de bijstand, waartoe de voorzitter van gedeputeerde staten besluit, kan worden verleend bij wijze van voorschot in de vorm van een renteloze lening en dat dit voorschot met de eventueel te verlenen bijstand kan worden verrekend en dat dit voorschot, indien nadien mocht blijken dat belanghebbende geen recht op bijstand meer heeft, kan worden teruggevorderd. De wettelijke grondslag voor de terugvordering is gelegen in het bepaalde in artikel 58, eerste lid, onder d, WWB. Ingevolge die bepaling kan verweerder de kosten van bijstand terugvorderen die bij wijze van voorschot is verleend en waarbij nadien is vastgesteld dat er geen recht op bijstand bestaat. De rechtbank constateert dat de wetgever in artikel 58, eerste lid, onder d, WWB aansluiting heeft gezocht bij de tekst die is opgenomen in de Memorie van Toelichting op artikel 81 WWB.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder ten tijde van het bestreden besluit tot terugvordering kon overgaan. Verweerder stelt zich blijkens de inhoud van de bestreden beschikking kennelijk op het standpunt dat van een situatie als bedoeld in artikel
58, eerste lid, onder d, WWB sprake is nu bij besluit van 24 december 2007 de aanvraag om de bijstandsuitkering buiten behandeling is gesteld en de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening heeft afgewezen. Bij verweerschrift van 16 maart 2009 heeft verweerder zich nog op het standpunt gesteld dat het feit dat de rechtbank later het beroep in de zaak
AWB 08/361 WWB gegrond heeft verklaard, niet tot een ander oordeel leidt, nu verweerder in de nadien genomen beslissing op bezwaar de aanvraag alsnog heeft afgewezen. Daarom kon worden teruggevorderd. Eiser betwist dit, nu nog niet definitief is beslist op de aanvraag.
De rechtbank is, met eiser, van oordeel dat verweerder ten onrechte tot terugvordering is overgegaan nu nog niet is vastgesteld dat er geen recht op bijstand bestaat. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst en de onderlinge samenhang van de artikelen, 52, 81 en
58, eerste lid, onder d, WWB moet worden afgeleid dat eerst indien de beslissing van verweerder omtrent de aanvraag van bijstand onherroepelijk is geworden, danwel indien door de rechtbank op het beroep inzake de aanvraag is beslist, er sprake is van een situatie waarin de beslissing van de voorzitter van gedeputeerde staten is vervallen en vastgesteld kan worden of er recht op bijstand bestaat. Pas als is vastgesteld dat er geen recht op bijstand bestaat kan tot terugvordering worden overgegaan. Nu nog niet op het beroep is beslist dat is ingesteld naar aanleiding van de bestreden beslissing van 12 februari 2009, kon ten tijde van de bestreden beslissing niet gezegd worden dat vastgesteld is dat geen recht op bijstand over bedoelde periodes bestond.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 7:12, eerste lid en 3:2 van de Awb tot stand is gekomen en dient te worden vernietigd, onder gegrondverklaring van het beroep.
De rechtbank acht, gezien de gegrondverklaring van het beroep, termen aanwezig om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht zal vergoeden.
De rechtbank acht verder termen aanwezig verweerder op de voet van artikel
8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 644,00, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
4. Beslissing
De rechtbank,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffiegeld ten bedrage van € 39,00 aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser welke zijn vastgesteld op
€ 644,00 te betalen door verweerder aan de griffier.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling en in het openbaar door haar uitgesproken op
13 juli 2009 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier.
w.g. de griffier
w.g. de rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.