ECLI:NL:RBGRO:2009:BJ1027

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-523
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afwijzing verzoek om openbaarmaking strafdossier op grond van de Wob

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Justitie, waarin een verzoek om openbaarmaking van een strafdossier op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) werd afgewezen. Het verzoek was ingediend op 9 augustus 2007 en nader gepreciseerd op 6 september 2007. De minister had het bezwaar van eiser tegen een eerdere afwijzing van 31 januari 2008 ongegrond verklaard, met de stelling dat het verzoek een herhaling was van een eerder verzoek dat al was beoordeeld. De rechtbank heeft op 26 juni 2009 geoordeeld dat de minister ten onrechte het verzoek als een herhaalde aanvraag heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser een nieuw verzoek betrof, omdat het specifiek gericht was op andere documenten dan in het eerdere verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet inhoudelijk op het nieuwe verzoek is ingegaan en dat er geen materieel vergelijkbare beslissing was genomen in de eerdere afwijzing. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. Tevens is bepaald dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 145,00 aan hem vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van verzoeken om informatie op basis van de Wob, waarbij de rechten van de aanvrager en de bescherming van persoonsgegevens in balans moeten worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 08/523 WOB
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te Groningen, eiser,
en
de minister van Justitie, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 april 2008.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van
31 januari 2008, waarbij een verzoek tot openbaarmaking op grond van de
Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is afgewezen, ongegrond verklaard.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 31 maart 2009.
Eiser is aldaar in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich -als tevoren is meegedeeld- niet doen vertegenwoordigen.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en standpunten
Eiser heeft op 9 augustus 2007, desgevraagd nader gepreciseerd op 6 september 2007, een verzoek om informatie in het kader van de Wob bij het arrondissementsparket Groningen ingediend. Verzoeker heeft bij brief van 9 augustus 2007 verzocht om toezending van een kopie van het (afgesloten) dossier in de zaak [naam]. Nadat hem door verweerder was verzocht zijn verzoek nader te preciseren heeft hij bij brief van 6 september 2007 verzocht om toezending van het technisch proces verbaal waarin de beschrijving van de situatie zoals die in de woning was op het moment dat het slachtoffer werd aangetroffen; van het sectierapport en van de verklaringen van de verdachte.
De Hoofdofficier van Justitie te Groningen heeft bij besluit van 14 september 2007 het verzoek om informatie met betrekking tot het proces-verbaal van bevindingen bij het binnentreden van de woning van het slachtoffer toegewezen en heeft het verzoek voor het overige, in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, afgewezen.
Bij brief van 2 oktober 2007, ontvangen op 10 januari 2008, heeft eiser het arrondissementsparket een “aanvullende vraag” gesteld die volgens eiser “waar nodig is te beschouwen als een nieuw/aanvullend verzoek in het kader van de Wob”, inhoudende een verzoek om inzage of kopie van het (eventueel geanonimiseerde) eindrapport van de technische recherche in het dossier [naam].
De Hoofdofficier van Justitie te Groningen heeft het verzoek om informatie bij besluit van 31 januari 2008, onder verwijzing naar de eerdere beslissing van 14 september 2007 op grond van artikel 4:6 Awb afgewezen omdat dit verzoek van eiser al eerder beoordeeld is en daarbij overwogen dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn vermeld die tot herziening of een nieuwe beslissing zouden moeten leiden. Voorts heeft de Hoofdofficier eiser nog meegedeeld dat het stuk waar eiser om heeft gevraagd, het eindproces-verbaal van de technische recherche, niet in het dossier aanwezig is. Indien tot een inhoudelijke beoordeling zou worden toegekomen, zou dit verzoek niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat het hem gaat om het volledige proces-verbaal danwel de verzameling van deelprocessen-verbaal van de technische recherche, waarin onder andere het sporenonderzoek beschreven wordt. Zijn verzoek is extra klemmend, vanwege een mogelijke gerechtelijke dwaling in de veroordeling van de verdachte in deze zaak.
Bij besluit van 18 april 2008 heeft het College van procureurs-generaal, namens de minister van Justitie, het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Verweerder heeft overwogen, overeenkomstig de Regeling OM-mandaat Wob, bevoegd te zijn op bezwaarschriften in het kader van de Wob, ingediend bij het Openbaar Ministerie te beslissen. Voorts heeft verweerder overwogen dat op het verzoek van 9 augustus 2007, aangevuld bij brief van 6 september 2007, inmiddels onherroepelijk is beslist bij besluit van
14 september 2007. Eiser heeft in zijn brief van 2 oktober 2007 geen nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden vermeld. Het tweede verzoek van eiser betrof -volgens het bezwaarschrift- het volledige proces-verbaal danwel de verzameling van
deelprocessen-verbaal van de technische recherche waarin onder andere het sporenonderzoek beschreven wordt. Het tweede verzoek komt neer op een herhaling van het eerste verzoek, zonder dat eiser nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. De aanvraag kon daarom op grond van artikel 4:6, tweede lid, Awb worden afgewezen.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn verzoek van 2 oktober 2007 een nieuw verzoek betreft. Hij heeft in zijn verzoek van 9 augustus 2007, aangevuld bij brief van
6 september 2007 gevraagd om drie concrete onderdelen van het dossier, waarop door de Hoofdofficier is beslist. In zijn verzoek van 2 oktober 2007 heeft hij gevraagd om het eindrapport van de technische recherche: een verzameling processen-verbaal, waarvan het proces-verbaal van binnentreding woning er één is. Zijn tweede verzoek is een uitbreiding van zijn eerste verzoek. In zijn bezwaarschrift heeft hij aangegeven dat de nieuwe omstandigheid is dat er mogelijk sprake is van een gerechtelijke dwaling.
3.2. Regelgeving
Artikel 4:6 Awb luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt
gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te
vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het
bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen
onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
3.3. Overwegingen
Verweerder heeft het verzoek van eiser aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 lid 1 Awb en heeft tevens overwogen dat niet gebleken is van nieuwe feiten en/of omstandigheden en vervolgens het Wob verzoek afgewezen, onder verwijzing naar het eerdere, besluit van 14 september 2007. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 14 september 2007, waarbij het verzoek van eiser om informatie deels is afgewezen, in rechte onaantastbaar is geworden, omdat eiser daartegen geen rechtsmiddel heeft ingesteld.
Partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over de vraag of de het verzoek terecht is aangemerkt als een herhaald verzoek in de zin van artikel 4:6 Awb. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Eiser heeft in het eerdere verzoek op 9 augustus 2007 aan verweerder verzocht om “een kopie van het (afgesloten) dossier in de zaak van [naam].”
Daarop is bij brief van 4 september 2007 zijdens verweerder – voorzover thans van belang, het volgende bericht: “Wellicht kunt u ook aangeven welke specifieke onderdelen van het proces-verbaal u wenst te ontvangen aangezien ik per onderdeel van het p-v dien na te gaan of er beletselen zijn voor toezending.”
Eiser heeft daarop laten weten bij brief van 6 september 2007 dat hij wenst te ontvangen “het technisch procesverbaal waarin beschrijving van de situatie zoals die in de woning was op het moment dat het slachtoffer werd aangetroffen; het sectierapport; de verklaringen van de verdachte.”
Vervolgens heeft verweerder in die zaak op 14 september 2007 een besluit genomen. In dat besluit staat het navolgende vermeld:
“In bovenvermelde kwestie en in aansluiting op uw berichtgeving d.d. 6 september jl. kan ik u thans het volgende berichten.
Gevraagde documenten
U vraagt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten en/of materiaal inzake het strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het slachtoffer [naam].
Alvorens uw verzoek te beoordelen geef ik hieronder een samenvattend overzicht van gegevens waarover ik beschik:
- ingebonden documenten algemeen deel, waaronder p-v’s van bevindingen, sectierapport, overzicht persberichten, p-v’s inzake afname celmateriaal, medische rapportages
- persoonsdossier, waaronder gegevensblad verdachte, p-v aanhouding en inverzekeringstelling, 16 p-v’s van verhoor van verdachte
- zaakdossier, bestaande uit 12 p-v’s getuigenverhoor
Wettelijk kader
Uw verzoek heb ik beoordeeld aan de hand van de Wob. Uitgangspunt van de Wob is dat er, in het belang van een goede en democratische bestuursvoering, voor degene die om informatie verzoekt een recht op openbaarmaking van de informatie bestaat. Het bestuursorgaan kan de openbaarmaking van de gevraagde informatie achterwege laten wanneer zich (één of meer) van de in de artikelen 10 en 11 van de Wet genoemde uitzonderingsgronden of beperkingen voordoen.
Alvorens mijn overwegingen met betrekking tot de door u gevraagde documenten weer te geven, zal ik eerst een algemene toelichting geven op het beoordelen van verzoeken op grond van de Wob.
Het recht op openbaarmaking op grond van de Wob dient het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid gemaakt worden naar gelang van de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van verzoeker. Wanneer deze belangenafweging leidt tot het oordeel dat de gevraagde informatie geheel of gedeeltelijk verstrekt moet worden, betekent dit dat niet alleen de verzoeker maar iedereen die dat wenst van deze informatie kennis kan nemen.
Omdat naar mijn mening de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 10 lid 1 onder d, lid 2 onder c en e jo. 3 van de Wob zich verzetten tegen openbaarmaking van (delen) van de door u gevraagde documenten, geef ik hieronder een algemene toelichting op de weigeringsgronden.
Artikel 10 lid 1 onder d Wob
Op grond van dit artikel blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover verstrekking betreft persoonsgegevens, tenzij verstrekking kennelijk geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon.
Op grond van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens is gegevensverstrekking van strafrechtelijke persoonsgegevens verboden. Op grond van artikel 23 van die wet wordt op dit verbod slechts een uitzondering gemaakt indien verwerking van de gegevens geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van betrokkene, de gegevens door betrokkene zelf reeds openbaar zijn gemaakt, de verwerking noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte, de verwerking noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting of dit noodzakelijk is met het oog op een al;gemeen zwaarwegend belang onder waarborging van de persoonlijke levenssfeer en dit bij de wet is bepaald of het College ontheffing heeft verleend.
Artikel 10 lid 2 onder c Wob
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Deze uitzonderingsgrond strekt ertoe te voorkomen dat de opsporing en vervolging van strafbare feiten zouden kunnen worden gefrustreerd door openbaarmaking van gegevens die opsporingsambtenaren of het openbaar Ministerie inmiddels hebben vergaard (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3 blz 35).
Volgens vaste jurisprudentie ziet de uitzonderingsgrond van onderdeel c niet alleen op bescherming van belangen in het individuele geval van een te onderzoeken en te vervolgen strafbaar feit, maar ook op de opsporingsstrategie in het algemeen.
Artikel 10 lid 2 onder e Wob
Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. De Wob voorziet erin dat de persoonlijke levenssfeer geen absolute bescherming geniet, maar onder omstandigheden moet wijken voor het publieke belang van openbaar maken van informatie.
De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer neemt in de behandeling van strafzaken een belangrijke plaats in. Zo wordt bij actieve en passieve voorlichting zijdens het openbaar ministerie het uitgangspunt gehanteerd dat niet meer gegevens naar buiten worden gebracht dan voor een goede strafrechtspleging noodzakelijk is. Zo worden over het algemeen de namen en overige persoonlijke gegevens van alle betrokkenen achterwege gelaten. Getuigen worden niet genoemd. De verdere onderzoeksgegevens worden slechts in beperkte mate naar buiten gebracht nu deze vaak ook direct verbonden zijn aan persoonsgegevens, hierbij is bijvoorbeeld te denken aan de gegevens van een plaats delict, DNA-onderzoek, foto’s telefoontap en vele andere.
Beoordeling van uw verzoek
Hierna behandel ik per door u opgevraagd document of de openbaarmaking daarvan mogelijk is.
a)het technisch proces-verbaal van de beschrijving van de situatie zoals die in de woning was op het moment dat het slachtoffer werd aangetroffen
het document 3, proces verbaal van bevindingen, behelst een opgave van de bevindingen bij het binnentreden in de woning van het slachtoffer. Dit p-v zal aan u in geanonimiseerde vorm worden verstrekt en is gevoegd bij deze brief.
Ik heb vastgesteld dat bij de verstrekking van dit document de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet zodanig wordt geraakt dat dit gegeven voorrang zou moeten worden verleend ten aanzien van het openbaar belang.
De overige technische gegevens en beschrijving van de plaats delict acht ik onlosmakelijk samenhangend met de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en diens nabestaanden, zodat bovenvermelde uitzonderingsgronden zich te dien aanzien voordoen. Immers het verstrekken van informatie uit deze documenten weegt niet op tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. De eerbiediging geldt in casu mijn ook voor de nabestaanden van het slachtoffer.
b) het sectierapport
Met betrekking tot het sectierapport kan ik u meedelen dat ook dit rapport nauw samenhangt met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zodat op grond van artikel 10 lid 1 onder d jo. Artikel 10 lid 2 onder e Wob openbaarmaking van dit document achterwege dient te blijven. Immers het verstrekken van deze persoonlijke medische informatie raakt zondermeer de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Het belang van het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeerverzet zich dan ook tegen openbaarmaking.
c) De verklaringen van de verdachte
Met betrekking tot de verklaringen van de verdachte kan ik u mede delen dat in de vele en uitgebreide verhoren voor een aanmerkelijk deel sprake is van mededelingen met een zeer persoonlijk karakter. Dit persoonlijke karakter van de mededelingen betreft niet uitsluitend op de strafzaak betrekking hebbende mededelingen, doch ook omtrent de persoonlijke situatie van betrokkene. In dit geval dient de eveneens de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene voorrang te worden verleend voor openbaarmaking.
Voorzover in deze documenten ook feiten worden weergegeven die niet onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vallen, zijn deze zodanig verweven met de persoonlijke opvattingen, dat deze niet voor afzonderlijke openbaarmaking in aanmerking komen.
Beslissing
Gelet op het bovenstaande wijs ik uw verzoek om openbaarmaking van de gevraagde informatie af met betrekking tot voornoemde documenten, met uitzondering van het p-v van bevindingen bij binnentreden in de woning van het slachtoffer, welk verzoek ik u toewijs.”
Volgens recente uitspraken van de Afdeling rechtspraak van de
Raad van State (zie de uitspraken van 28 februari 2008, LJN: BE2918 en van
18 juni 2008, LJN: BD5072) moet, als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands worden aangenomen dat er geen plaats is voor een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover de aanvrager in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de aanvraag heeft beoordeeld als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier een ander verzoek dan het verzoek waarop het besluit van 14 september 2007 betrekking heeft en betreft het hier geen materieel vergelijkbaar geval.
Voorzover verweerder lijkt te bedoelen dat zij bij besluit van 14 september 2007 reeds op grond van de Wob over de gehele inhoud van het strafdossier heeft geoordeeld, volgt de rechtbank verweerder daarin niet. Eiser heeft zijn aanvraag van 9 augustus 2007 op verzoek van verweerder nader toegespitst tot een drietal documenten waarover hij wenste te beschikken. Uit het besluit van 14 september 2007 blijkt onder het kopje “Beoordeling” dat verweerder “per opgevraagd document” heeft beoordeeld of de openbaarmaking daarvan mogelijk is. Onder dit kopje wordt besproken in hoeverre afgifte gegeven kan worden van het “technisch proces-verbaal van de situatie zoals die in de woning was toen werd binnengetreden”, “het sectierapport” en “de verklaringen van de verdachte”. Ook bij het kopje “beslissing” wordt door verweerder verwezen naar de “gevraagde informatie” met betrekking tot “voornoemde documenten”, hetgeen volgens de rechtbank tekstueel terug slaat op de drie nader door eiser gespecificeerde documenten.
Weliswaar worden in het besluit van 14 september 2007 onder het kopje “gevraagde documenten” ook een samenvattend overzicht gegeven van andere documenten waarover verweerder beschikt en staan daarin ook algemene noties over de Wob - het wettelijk kader en de weigeringsgronden van de Wob - doch de rechtbank is van oordeel dat uit de motivering van het besluit van 14 september 2007 niet afgeleid kan worden dat door verweerder materieel ook reeds is beslist over de stukken waar hij thans om verzoekt. In de onderhavige aanvraag verzoekt eiser – gelet op de toelichting in bezwaar – om afgifte van de stukken die zien op de bevindingen van de technische recherche (afgezien van het verzoek om informatie met betrekking tot het proces-verbaal van bevindingen bij het binnentreden van de woning van het slachtoffer). Ook het feit dat door verweerder onder kopje a) bij de “beoordeling” van het verzoek is overwogen dat “De overige technische gegevens en beschrijving van het plaats delict acht ik onlosmakelijk samenhangend met de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en diens nabestaanden, zodat bovenvermelde uitzonderingsgronden zich te dien aanzien voordoen” leidt niet tot een ander oordeel. Volgens de rechtbank ziet deze motivering van verweerder met betrekking tot de technische gegevens en beschrijvingen, gelet op de grammaticale weergave, uitsluitend op gegevens met betrekking tot de plaats van het delict en niet op overige technische gegevens en bescheiden die daar los van staan. Nu het verzoek (in bezwaar) ruimer is geformuleerd – namelijk de verzameling van deelprocessen-verbaal van de technische recherche – en dit naar het oordeel van de rechtbank niet zo beperkt kan worden opgevat als dat eiser daarmee alleen gegevens zou hebben bedoeld die zien op de plaats delict, kon verweerder het onderhavige verzoek niet afdoen onder de verwijzing dat hij reeds eerder materieel op dit verzoek heeft beslist. Ook het feit dat verweerder in het besluit van 14 september 2007 onder het kopje “Artikel 10 lid 2 onder e Wob” heeft overwogen dat de verdere onderzoeksgegevens slechts in beperkte mate naar buiten worden gebracht nu deze vaak ook direct verbonden zijn aan persoonsgegevens, waarbij “bijvoorbeeld te denken valt aan ”de gegevens van de plaats delict, DNA-onderzoek, foto’s, telefoontap en vele andere gegevens, maakt niet dat thans geoordeeld moet worden dat daarmee reeds materieel is beslist op het onderhavige verzoek van eiser. Het betreft hier naar het oordeel van de rechtbank geen expliciet oordeel van verweerder - het staat ook niet onder het kopje “beoordeling” doch het betreft een algemene opsomming van voorbeelden die zouden kunnen leiden tot strijd met artikel 10 lid 2 onder e van de Wob - en er wordt naar voorbeelden verwezen.
Overigens overweegt de rechtbank nog, dat voorzover er al onduidelijkheid over de reikwijdte van besluit van 14 september 2007 zou bestaan, dat gelet op het uitgangspunt van de Wob en het feit dat verweerder concipiënt is van het besluit, die onduidelijkheid voor rekening van verweerder dient te komen.
Het vorenstaande brengt mee dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van 2 oktober 2007.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 7:12, eerste lid, en 3:2 van de Awb tot stand is gekomen en dient te worden vernietigd, onder gegrondverklaring van het beroep.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb tevens te worden bepaald dat verweerder, althans de Staat der Nederlanden, het door eiser betaalde griffierecht ad € 145,00 aan eiser wordt vergoed.
4. Beslissing
De rechtbank,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffiegeld ten bedrage van ? 145,00 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling en in het openbaar door haar uitgesproken op
26 juni 2009 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier.
w.g. de griffier
w.g. de rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag