RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 103286 / JE RK 08-634
beschikking kinderrechter d.d. 17 april 2009
* [de minderjarige], geboren in de gemeente [***] [in 2008],
[vader],
wonende te [adres]
[moeder],
wonende te [adres] .
De ouders zijn belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
Bij beschikking d.d. 15 oktober 2008 is voornoemde minderjarig definitief onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, ingaande 11 oktober 2008, derhalve tot 1 oktober 2009. De ondertoezichtstelling is daarbij opgedragen aan de William Schrikker Groep (hierna: WSG).
Voorts is bij voornoemde beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van 6 maanden, ingaande 11 oktober 2008, derhalve tot 11 april 2009. Het verzoek met betrekking tot de langer verzochte duur van de machtiging uithuisplaatsing in aangehouden.
Op 13 februari 2009 is ter griffie een rapportage van WSG d.d. 12 februari 2009 ontvangen.
Op 16 maart 2009 is ter griffie een brief van mr. M.M. Mok d.d. 16 maart 2009 ontvangen, met als bijlage een brief van Novo.
Op 17 maart 2008 is ter griffie aanvullende informatie van WSG ontvangen.
Op 27 maart 2009 is ter griffie een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming ontvangen.
Op 1 april 2009 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn daarbij: ouders, bijgestaan door mr. M.M. Mok, de heer R.C.M. Wouters namens de Raad en de heer E. van Driessen namens WSG.
De kinderrechter heeft de behandeling ter zitting gesloten en de zaak voor beoordeling verwezen naar de meervoudige kamer.
Op 10 april 2009 heeft de kinderrechter een (overbruggings-)beschikking gegeven.
Bij beschikking d.d. 15 oktober 2008 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] opgedragen aan de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSG), namens het bureau jeugdzorg met ingang van 11 oktober 2008, voor de duur van 1 jaar, derhalve tot
11 oktober 2009.
Voorts is bij voornoemde beschikking de machtiging uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige verlengd voor de duur van zes maanden, ingaande 11 oktober 2008, derhalve tot 11 april 2009. De langer verzochte duur van de machtiging uithuisplaatsing is aangehouden, in afwachting van informatie van de Raad omtrent welke rol ouders kunnen vervullen in het leven van [de minderjarige], dan wel over de vraag of het gezin van grootmoeder geschikt kan worden bevonden als netwerkpleeggezin.
Bij beschikking d.d. 10 april 2009 is de machtiging uithuisplaatsing verlengd voor de duur van twee weken, ingaande 11 april 2009, derhalve tot 25 april 2009.
Standpunt van de Raad
De Raad is van mening dat er nog onvoldoende zicht is op het functioneren van ouders ten aanzien van de opvoeding van [de minderjarige]. Vanwege de verstandelijke beperking van ouders en hun persoonlijke problematiek acht de raad het risico op dit moment te groot om [de minderjarige] bij ouders te laten opgroeien. Hoewel ouders open staan voor hulp, blijkt uit hun hulpverleningsgeschiedenis dat zij zich geregeld aan de hulpverlening hebben onttrokken. Momenteel verloopt de hulpverlening van NOVO positief. Deze hulp is echter nog van te korte duur om te kunnen vaststellen dat ouders hulp zullen blijven accepteren. De Raad persisteert in het verzoek om de huidige plaatsing van [de minderjarige] te continueren en derhalve de machtiging uithuisplaatsing te verlengen.
Ouders hebben wel positief contact met NOVO, maar nog onvoldoende met de gezinsvoogd van WSG. Hierdoor kan de gezinsvoogd niet onderzoeken welke kansen ouders hebben en is er onvoldoende zicht op de leerbaarheid en de mogelijkheden van ouders. Er is momenteel geen basis voor een thuisplaatsing. De veiligheid van [de minderjarige] moet nu voorop staan.
Er is een netwerkonderzoek gedaan naar grootmoeder (vaders zijde) en zij is afgewezen als pleeggezin. Een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van ouders ligt meer in de lijn van WSG dan van de Raad. De Raad vindt het belangrijk dat er meer contact komt tussen [de minderjarige] en haar ouders. Ouders hebben nu recht op voortvarendheid. Een verlenging van de uithuisplaatsing van maximaal drie weken, zoals verzocht door de raadsman van ouders, is echter niet realistisch.
Standpunt WSG
Ouders hebben beiden een belaste voorgeschiedenis en een verstandelijke beperking. Hiernaast heeft moeder een aan autisme verwante stoornis en borderline. Ouders zijn gezien hun problematiek niet in staat om zelf voor [de minderjarige] te zorgen. Ze zijn niet in staat om de belangen van [de minderjarige] centraal te stellen en hebben onvoldoende pedagogische vaardigheden om op een adequate manier in haar levensbehoeften te voorzien. Voorts zijn ouders niet in staat om op een adequate wijze van de hulpverlening gebruik te maken. Zij voorzien onvoldoende in de basale levensbehoefte van [de minderjarige].
Gezien de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] en het feit dat zij volledig afhankelijk is van de verzorging van de ouders, kan haar veiligheid niet worden gegarandeerd. [de minderjarige] wordt hierdoor in haar ontwikkeling bedreigd. WSG is op grond van bovenstaande van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg moet worden verlengd. Ouders hebben momenteel één keer in de drie weken een bezoekregeling met [de minderjarige]. Omdat ouders nog geen ervaring hebben in het ouderschap, is het niet mogelijk voor WSG om een onderzoek naar hun opvoedcapaciteiten te verrichten.
Standpunt ouders
Door en namens ouders is ter zitting het volgende verzocht.
De Raad heeft in de beschikking van 15 oktober 2008 voor de tweede maal de opdracht gekregen om duidelijkheid te scheppen over de vraag welke rol ouders zouden kunnen vervullen in het leven van [de minderjarige]. Het rapport van 26 maart 2009 geeft hier echter nog steeds geen duidelijkheid over.
De gezinsvoogd stelt dat de samenwerking met ouders niet van de grond komt. Naast het feit dat deze stelling onjuist is en niet is onderbouwd, heeft de gezinsvoogd weinig tot niets ondernomen om in contact te komen met ouders.
Ouders ervaren het als zeer kwetsend dat de gezinsvoogd suggereert dat ouders [de minderjarige] zien als een experiment. De gezinsvoogd stelt voorts dat ouders niet in staat zouden zijn om [de minderjarige] op te voeden, terwijl de gezinsvoogd zelf aangeeft dat ze geen zicht heeft op het functioneren van ouders. Noch de Raad, noch Bjz en/of WSG heeft onderzoek gedaan naar de pedagogische kwaliteiten van ouders. In het rapport worden door de gezinsvoogd echter wel enkele stellige conclusies getrokken, onder andere dat ouders niet adequaat kunnen handelen, zij onvoldoende voorzien in de basale levensbehoeften, dat zij niet in staat zijn de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen en dat zij onvoldoende pedagogische vaardigheden hebben. Deze aannames worden volstrekt niet onderbouwd met gedegen onderzoek.
De persoonlijk begeleider vanuit NOVO van ouders, [begeleider], is een geheel andere mening toegedaan. Zij heeft wel veel contact met ouders en komt regelmatig bij hen thuis. Zij kan daarom vanuit haar specialistische rol een goede inschatting geven van de mogelijkheden van ouders. Haar inschatting is dat ouders voldoende kunnen voorzien in de basale levensbehoeften van [de minderjarige] en dat hulpverlening in een vrijwillig kader mogelijk is. [begeleider] is van mening dat ouders nog steeds een kans moeten krijgen om te laten zien dat zij voor [de minderjarige] kunnen zorgen. Er is inmiddels een alarmsysteem, 24-uurs achterwacht en aanvullende ondersteuning geregeld, zodat dit ook mogelijk is.
Ouders verzoeken de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van maximaal 3 weken en de Raad op te dragen een plan van aanpak op te stellen waaruit blijkt hoe er (gefaseerd) toegewerkt kan worden naar een volledige terugplaatsing. Ter onderbouwing van dit verzoek verwijst de raadsman van ouders naar de uitspraak van 'Baby Hendrikus'
(LJN: BH1556). [de minderjarige] is in een hechtingsfase terechtgekomen en tijd gaat een belangrijke rol spelen. Doordat de Raad en WSG het gevraagde onderzoek niet hebben verricht, worden ouders op achterstand gezet. Het is immers aannemelijk dat de Raad zich over enkele maanden op het standpunt zal stellen dat terugplaatsing niet in het belang van [de minderjarige] is, nu zij zich al in belangrijke mate heeft gehecht in het pleeggezin. In dat kader moet snel en adequaat worden gehandeld en de Raad en WSG zijn hier verantwoordelijk voor.
Ouders verzoeken subsidiair de uithuisplaatsing met maximaal drie maanden te verlengen en een onafhankelijke deskundige te benoemen die antwoord zal geven op de vraag of ouders in staat zijn de minderjarige op te voeden in de thuissituatie en welke hulp zij hiervoor nodig hebben. Indien er observaties nodig zijn, geven ouders er de voorkeur aan dat deze in de thuissituatie plaatsvinden in een voor ouders vertrouwde omgeving.
Gelet op de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] en het feit dat er nog geen beslissing is genomen met betrekking tot haar perspectief, is het van belang dat ouders zeer frequent contact hebben met [de minderjarige]. Ouders willen daarom graag dat de bestaande omgangsregeling van eenmaal per drie weken een half uur tot driekwartier, wordt uitgebreid naar minimaal twee dagdelen per week.
Beoordeling van de kinderrechter
Er bestaat onduidelijkheid over de mogelijkheden en de pedagogische vaardigheden van ouders. Ouders hebben allebei een verstandelijke beperking en een belaste voorgeschiedenis. Hoewel zij veel van [de minderjarige] houden, bestaan er twijfels of zij wel in staat zijn om op een verantwoorde manier voor hun dochter te zorgen. De persoonlijk begeleidster van ouders vanuit NOVO is van mening dat ouders leerbaar zijn en dat zij met de juiste en intensieve begeleiding in staat zijn om hun dochter op te voeden. De Raad en WSG hebben hier grote twijfels over en achten de veiligheid van [de minderjarige] bij ouders thuis momenteel onvoldoende gewaarborgd. Reeds in de beschikking d.d. 23 juli 2008 heeft de kinderrechter de Raad daarom verzocht om te onderzoeken welke rol ouders kunnen vervullen in het leven van hun dochter. In de beschikking d.d. 15 oktober 2008 heeft de kinderrechter dit verzoek herhaald.
Ondanks bovenstaande verzoeken van de kinderrechter om onderzoek te verrichten naar de capaciteiten en mogelijkheden van ouders, heeft dit onderzoek tot op heden niet plaats gevonden. De Raad heeft ter zitting verklaard een dergelijk onderzoek meer in de lijn van de WSG te vinden liggen en WSG stelt dat onderzoek niet mogelijk is nu ouders nog geen ervaring hebben in het ouderschap. De kinderrechter acht deze argumenten niet redengevend voor het verzuim van de Raad en WSG. Immers, het onderzoek was expliciet aan de Raad opgedragen en reeds vanaf de geboorte van [de minderjarige] is bekend dat ouders geen ervaring in het ouderschap hebben. De kinderrechter constateert dat beide instellingen ten onrechte niet hebben voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Evenmin hebben zij de rechtbank onderbouwd laten weten niet in staat te zijn de opdracht uit te voeren. De thans door voormelde instellingen veroorzaakte vertraging heeft tot gevolg dat wederom een onderzoek, dit keer aan een andere instelling zal moeten worden opgedragen, terwijl [de minderjarige] in een fase komt dat zij zich gaat hechten aan haar pleegouders.
De rechtbank is van oordeel dat thans op korte termijn duidelijkheid dient te komen over het toekomstperspectief van [de minderjarige]. De rechtbank zal daarom het NIFP verzoeken met spoed een onderzoek te verrichten teneinde de rechtbank op korte termijn van advies te dienen, zodat duidelijk wordt welke rol ouders in het leven van [de minderjarige] kunnen vervullen. Beide ouders zullen worden betrokken bij het onderzoek en zullen hieraan hun medewerking moeten verlenen. Het is daarvoor van belang dat zowel vader als moeder voor het onderzoek hun toestemming verlenen evenals voor het onderzoek van [de minderjarige]. Tevens dienen zij hun toestemming te verlenen voor het ter beschikking stellen van het dossier aan de onderzoeker en de afgifte van het onderzoeksrapport aan de rechtbank en belanghebbenden.
De rechtbank heeft onderzoeksvragen geformuleerd en stelt vader, moeder, WSG en de Raad in de gelegenheid hierop te reageren en eventueel nadere onderzoeksvragen te formuleren en deze vóór 1 mei 2009 schriftelijk bij de griffie van de rechtbank in te dienen. Daarna zal de rechtbank definitieve onderzoeksvragen vaststellen en zal het NIFP worden verzocht een onderzoek in te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat in het kader van het onderzoek in ieder geval de volgende vragen dienen te worden beantwoord.
Met betrekking tot het kind
- Hoe kan de ontwikkeling en het functioneren van het kind worden beschreven en wat zijn eventuele aandachtspunten?
- Indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelingsgebieden wat kan hiervan de oorzaak zijn?
Met betrekking tot de ouders
- Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de ouders te beschrijven?
- Hoe kan het verstandelijke vermogen van de ouders beschreven worden?
- Is er sprake van een psychiatrische stoornis en/of een ontwikkelingsachterstand bij de ouders?
- Maakt deze psychiatrische stoornis een onderzoek door een psychiater noodzakelijk om de verdere vraagstelling te kunnen beantwoorden?
Algemeen
- Zijn er (contra)-indicaties voor opvoeding en verzorging in de thuissituatie, gelet op eventuele psychische en/of psychiatrische problematiek bij de ouders?
- In hoeverre is terugplaatsing (op korte of lange termijn) in het belang van het kind?
- Is hulpverlening aangewezen voor kind en/of ouders om terugplaatsing naar huis te verwezenlijken? Zo ja, welke?
- Indien hulpverlening is aangewezen in welk juridisch kader dient dit plaats te vinden?
- In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van het kind en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
De rechtbank zal, in afwachting van het onderzoek, de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor een periode van vijf maanden. Het belang van [de minderjarige] is thans niet gediend bij een abrupte terugplaatsing bij vader en moeder, zonder dat duidelijk is of zij in staat zijn haar op een verantwoorde en veilige manier op te voeden.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 25 april 2009 voor de duur van vijf maanden, derhalve tot 25 september 2009;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing aan in afwachting van het resultaat van het onderzoek van het NIFP, waarna de rechtbank dag en uur zal bepalen voor de voortzetting van de behandeling;
stelt belanghebbenden in de gelegenheid onderzoeksvragen te formuleren en deze vóór 1 mei 2009 schriftelijk bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
stelt belanghebbenden in de gelegenheid tot het verlenen van toestemming voor het doen van onderzoek, het ter beschikking stellen van het dossier, de afgifte van de rapportage aan de rechtbank en belanghebbenden en een en ander voor voornoemde datum schriftelijk bij de griffie van de rechtbank in te dienen.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, L.C. Bosch en K.R. Bosker in tegenwoordigheid van mw. M. Faber, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2009.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.